Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2024:5745

21 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/6055


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen


[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),

en

de burgemeester van Delft, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de aan hem gegeven bestuurlijke waarschuwing.

1.1Bij brief van 24 mei 2023 heeft verweerder een bestuurlijke waarschuwing aan eiser gegeven op grond van de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13B Opiumwet, Delft 2022 (waarschuwing).

1.2Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

1.3Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.4De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij voor dit beroep een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en doet zij uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. In het kader van opsporingsonderzoek heeft de politie de woning van eiser op 21 maart 2023 doorzocht. Blijkens de bestuurlijke rapportage van deze doorzoeking zijn daarbij 2,04 gram cocaïne, een geldbedrag van €5570,- en meerdere mobiele telefoons en niet aan eiser toebehorende bankpassen en identiteitsbewijzen aangetroffen.

2.1Naar aanleiding van deze bestuurlijke rapportage heeft verweerder een bestuurlijke waarschuwing aan eiser gegeven op grond van de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b van de Opiumwet Delft 2022 (hierna: de beleidsregel). Verweerder heeft volstaan met een waarschuwing omdat eiser aangegeven heeft dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik zijn geweest en dat bij de doorzoeking verder geen attributen zijn aangetroffen die zien op voorbereiding of handel van harddrugs.

2.2Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gegeven waarschuwing geen besluit in de zin van artikel 1:3 eerste lid van de Awb is. De waarschuwing is namelijk niet gebaseerd op een wettelijk voorschrift en is geen essentieel en onlosmakelijk onderdeel van het sanctieregime, omdat deze waarschuwing geen absolute voorwaarde (conditio sine qua non) is om bij een volgende overtreding een sanctie of maatregel aan eiser te mogen opleggen. Omdat deze waarschuwing gebaseerd is op een beleidsregel en geen sprake is van één van de drie uitzonderingen, zoals bedoeld in de conclusien

ECLI:NL:RVS:2018:249.

van staatsraad advocaat-generaal Widdershoven, is deze waarschuwing voor de rechtsbescherming niet gelijkgesteld met een appellabel besluit.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Deze waarschuwing is volgens eiser onmiskenbaar een eerste stap richting het opleggen van zwaardere maatregelen en is, anders dan verweerder meent, gericht op rechtsgevolgen. Nu eiser bij de eerste constatering een waarschuwing heeft gekregen, zal bij recidive de woning van eiser meteen - zonder tweede waarschuwing - voor minimaal drie en maximaal zes maanden worden gesloten. Deze eerste waarschuwing is daarmee wel degelijk een absolute voorwaarde voor opleggen van een sanctie bij een volgende overtreding. Ook heeft verweerder ten onrechte niet vermeld dat de waarschuwing voor maximaal twee jaar geldig is en ook is ten onrechte geen rechtsmiddelenclausule onder de waarschuwing opgenomen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. Niet in geschil is dat de hier oplegde bestuurlijke waarschuwing gebaseerd is op een beleidsregel. Partijen twisten in beroep over de vraag of deze waarschuwing voor de rechtsbescherming gelijkgesteld moet worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank geeft eiser daarin geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.

4.1Volgens vaste bestuursrechtspraakn

Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1449 en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 10 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:374.

kwalificeert een waarschuwing als besluit als de waarschuwing is gebaseerd op een wettelijk voorschrift of een beleidsregel, voor zover de waarschuwing een voorwaarde is voor het kunnen toepassen van een sanctiebevoegdheid bij een toekomstige vergelijkbare overtreding.

4.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn bestuurlijke waarschuwing aan eiser voor de rechtsbescherming terecht niet heeft gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

4.3Bij het opleggen van maatregelen in het kader van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beslisruimte en dient daarbij ieder afzonderlijk geval naar de individuele feiten en omstandigheden te beoordelen. Op grond van zijn eigen beleidsregel heeft verweerder daarbij de keuze om niet meteen over te gaan tot een sluiting, maar enkel een waarschuwing te geven. Deze keuze komt in de praktijk neer op een belangenafweging.

4.4Uit de waarschuwing en de onderbouwende bestuurlijke rapportage blijkt dat de in de woning van eiser aangetroffen hoeveelheid harddrugs op zichzelf al voldoende was voor een sluiting. Verweerder heeft daar echter in dit geval van afgezien en heeft volstaan met een waarschuwing. Deze maatregel is, anders dan eiser meent, niet gericht op rechtsgevolg en enkel een informatieve waarschuwing. Er is geen beleidsregel op grond waarvan verweerder bij een volgende constatering in beginsel de bestuurlijke maatregel van sluiting zal opleggen. Ook in dat geval zal een belangenafweging naar de individuele feiten en omstandigheden gemaakt dienen te worden. Dat verweerder daarbij een eerdere constatering in het kader van de beoordeling van recidive kan meenemen, doet aan het voorgaande niet af. De onderhavige bestuurlijke waarschuwing is een op het individuele geval toegespitste maatregel en is geen voorwaarde of reden om bij een volgende overtreding meteen een sluiting van drie tot zes maanden te vorderen. De beroepsgronden slagen niet.

5. De rechtbank komt tot de slotsom dat de bestuurlijke waarschuwing niet kwalificeert als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarom niet appellabel is. Verweerder was daarom niet gehouden om een rechtsmiddelenclausule onder de waarschuwing op te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de aan eiser gegeven bestuurlijke waarschuwing geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is.

7. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen