Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2021:1806

15 april 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 21/1831

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2021 in de zaak tussen

Sloepdelen B.V., te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Monster),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Kappelhof en mr. R. Nomden).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last aan verzoekster opgelegd om per direct niet langer vaartuigen te verhuren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-.

Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was op de zitting aanwezig [naam] , bedrijfsleider bij verzoekster. Daarnaast volgden een aantal geïnteresseerden de zitting via een telehoorverbinding.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.

2. Verzoekster is een onderneming die onbemande sloepen in meerdere steden verhuurt. Toezichthouders van verweerder hebben op 21 februari 2021 geconstateerd dat een sloep van verzoekster in Amsterdam verhuurd was. Volgens verweerder is dit in strijd met de bepalingen van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, omdat een sloep volgens verweerder een publieke plaats is die gesloten moet blijven. Daarom heeft verweerder de last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd.

3. Verzoekster betoogt dat een verhuurde sloep geen publiek plaats is, omdat deze enkel ter beschikking staat aan de huurder. Verzoekster wijst op een e-mail van een medewerker van het Programma Directie COVID-19 van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waarin staat dat een verhuurde sloep geen voor publiek openstaande plaats is, omdat deze alleen ter beschikking staat aan de huurder.

Juridisch kader

In artikel 58a, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid staat de volgende definitie:

publieke plaats: een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en een daarbij behorend erf, of een voor het publiek openstaand lokaal, voertuig of vaartuig, met uitzondering van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.”

Op pagina 76 van de memorie van toelichtingn

Kamerstukken 2019-2020, 35526 nr. 3.

staat de volgende uitleg:

“Publieke plaats: In de definitie wordt aangesloten bij de uitleg van «een voor het publiek openstaand gebouw» als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 176, eerste lid, WolBES, en daarbij behorend erf. Voor het publiek openstaand betekent dat deze plaatsen voor eenieder zonder aanzien des persoons openstaan. Hier kunnen wel beletselen gelden voor toegang en verblijf. Het kan bijvoorbeeld gaan om een entreeprijs, minimumleeftijd of verzoek om identificatie. Bij een bijzondere bestemming of gebruiksvoorwaarden is het publiek gebruik van de ruimte doelgebonden. Te denken valt aan musea, bibliotheken, de voor het publiek openstaande ruimten en zittingszalen in gerechtsgebouwen ten behoeve van openbare zittingen, winkels, cafés, restaurants en de bijbehorende terrassen, bioscopen, theaters, dierentuinen, attractieparken en andere dagattracties, en bepaalde recreatiegebieden. Onderwijsinstellingen en bijbehorende erven vallen niet onder de noemer voor het publiek openstaande gebouwen en zijn dus besloten plaatsen. Een school en schoolplein zijn naar hun bestemming niet voor eenieder toegankelijk. Als de gestelde voorwaarden tot gevolg hebben dat alleen nog specifieke personen toegang hebben, dan is geen sprake van een publieke plaats. De feitelijke omstandigheden van het geval zijn bepalend. Formele criteria, zoals de benaming, de aanduiding op de gevel of een lidmaatschap zijn niet uitsluitend bepalend voor de vaststelling van het publieke of besloten karakter. Bepalend is hoe de betreffende plaats in werkelijkheid overwegend wordt geëxploiteerd. In aanvulling op de voor het publiek openstaande gebouwen, kunnen ook ruimten in gebouwen (lokalen), voertuigen en vaartuigen voor het publiek openstaan, zoals ook treinstellen, taxivervoer, zowel gecontracteerd als op straat aangeboden, en veerboten. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn die onder hetzelfde toepassingsbereik geplaatst.”

4.3.In artikel 4.a.1. van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 staat dat een publieke plaats niet voor publiek mag worden opengesteld, behalve de in dat artikel opgesomde publieke plaatsen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat verweerder op dit moment in het belang van de volksgezondheid zoveel mogelijk alle recreatieve activiteiten wil beperken, niet alleen vanwege het besmettingsrisico tijdens een activiteit maar ook vanwege de extra vervoers- en verkeersbewegingen die nodig zijn om aan zo’n activiteit deel te kunnen nemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de verhuur van onbemande sloepen echter niet worden aangemerkt als overtreding van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. De motivering daarvoor is als volgt.

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een verhuurde, onbemande sloep niet als een voor het publiek openstaand vaartuig kan worden aangemerkt en daarom niet onder de definitie van ‘publieke plaats’ valt. Het feit dat in beginsel iedereen die daarvoor betaalt een onbemande sloep kan huren, maakt niet dat deze als ‘publieke plaats’ kan worden aangemerkt. Net als een huurauto, een huurcamper en een huurwoning, die ook in beginsel door iedereen kunnen worden gehuurd, is een onbemande huursloep gedurende de huurperiode bedoeld voor exclusief gebruik van de huurder en daarom is het naar zijn aard een besloten plaats. Daarmee verschilt een onbemande huursloep van een veerpont of een rondvaartboot, waarop altijd ten minste een bestuurder aanwezig is en die daarbij openstaan voor meerdere gezelschappen die niet bij elkaar horen.

7. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoeksters bedrijfsleider op de zitting heeft toegelicht dat de huurders de sloepen online moeten reserveren en dat zij de sloep kunnen starten met gebruik van een app op hun mobiele telefoon. Dit betekent dat er geen sleuteloverdracht nodig is in een publieke plaats (zoals bijvoorbeeld een kassagebouw op de steiger). Voor het verhuren van de sloepen is volgens verzoekster dus niet nodig dat er een publieke plaats in strijd met de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 wordt opengesteld. Ook stelt verzoekster dat de sloepen conform de nu geldende coronamaatregelen uitsluitend aan één of twee personen of aan meerdere personen uit één huishouden worden verhuurd. Ook moeten huurders van de sloepen de maatregelen die gelden in de openbare ruimte in acht nemen. Verweerder heeft dit niet betwist.

8. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.

9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door verzoekster betaalde griffiegeld aan haar vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-;

  • draagt verweerder op het betaalde griffiegeld van € 360,- aan verzoekster te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 april 2021.

griffier voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen