Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:HR:2024:628

18 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/01328

Datum 19 april 2024

ARREST

In de zaak van

1. B+O ARCHITECTUUR EN INTERIEUR B.V.,

gevestigd te Meppel,

2. B+O BOUWKUNDE EN TECHNIEK B.V.,

gevestigd te Meppel,

3. B+O MANAGEMENT EN ADVIES B.V.,

gevestigd te Meppel,

4. [de architect],

wonende te [woonplaats],

EISERESSEN tot cassatie,

hierna gezamenlijk: [eiseressen],

advocaat: P.A. Fruytier,

tegen

[de aannemer] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: [de aannemer],

advocaat: M.J. van Basten Batenburg.

Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak C/19/122709 / HA ZA 18-87 van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juli 2018, 14 november 2018, 25 september 2019, 23 juni 2021 en 18 augustus 2021;

b. de arresten in de zaak 200.299.697/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2022 en 10 januari 2023.

[eiseressen] hebben tegen het arrest van het hof van 10 januari 2023 beroep in cassatie ingesteld.

[de aannemer] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseressen] mede door J.P. Jas.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van [eiseressen] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

Uitgangspunten en feiten

2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [de architect] is middellijk directeur/aandeelhouder en feitelijk leidinggever van B+O Architectuur en Interieur B.V. (hierna: Architectenbureau B+O), B+O Bouwkunde en Techniek B.V., en B+O Management en Advies B.V.

(ii) Architectenbureau B+O heeft in 2015 in opdracht een technische omschrijving gemaakt voor een bouwproject.

(iii) [de aannemer] is aangetrokken als aannemer voor het bouwproject.

(iv) Bij de uitvoering van het bouwproject zijn in 2016 problemen ontstaan. [de aannemer] heeft daardoor onvoorziene kosten gemaakt en wegens de opgelopen vertraging de opdrachtgever een korting op de aanneemsom moeten geven.

(v) Architectenbureau B+O heeft in 2016 € 40.000,-- aan [de aannemer] betaald.

2.2 [de aannemer] vordert in deze procedure in conventie onder meer betaling van € 223.510,-- verminderd met het al door Architectenbureau B+O betaalde bedrag van € 40.000,--. Volgens [de aannemer] heeft directeur [de architect] van Architectenbureau B+O eerstgenoemd bedrag op 6 februari 2017 schuldig erkend. [eiseressen] vorderen in reconventie veroordeling van [de aannemer] tot terugbetaling van € 40.000,-- aan Architectenbureau B+O. Volgens [eiseressen] had [de aannemer] dit bedrag geleend.

2.3De rechtbank heeft de vorderingen van [de aannemer] afgewezen en de reconventionele vordering van € 40.000,-- toegewezen. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en [eiseressen] veroordeeld tot betaling aan [de aannemer] van € 183.510,-- en tot terugbetaling aan [de aannemer] van alles wat [de aannemer] op grond van het eindvonnis van de rechtbank aan [eiseressen] heeft betaald.n

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:269.

Beoordeling van het middel

3.1Onderdeel 2 van het middel is onder meer gericht tegen de veroordeling van [de architect] in persoon. Het wijst erop dat het hof alle appellanten gezamenlijk heeft gedefinieerd als “[eiseressen]” en dat het heeft overwogen “dat vaststaat dat [eiseressen] op basis van de betalingsafspraak aan [de aannemer] EUR 183.510,- verschuldigd zijn”. In het dictum heeft het hof, zo vervolgt het onderdeel, de veroordelingen uitgesproken ten laste van “[eiseressen]” en daarmee niet alleen ten laste van de vennootschappen maar ook ten laste van [de architect] in persoon. Het onderdeel voert onder meer aan dat deze beslissing van het hof onvoldoende is gemotiveerd, omdat het hof niet kenbaar oordeelt dat en waarom [de architect] in persoon partij is bij de betalingsafspraak, dan wel op basis van welke andere contractuele of wettelijke grondslag hij (hoofdelijk) aansprakelijk is.

3.2.1Bij de beoordeling van deze klacht is het volgende van belang. [de aannemer] heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd:

“53. Voorts heeft directeur [de architect] van B+O opdrachten verstrekt, aansprakelijkheid erkend en toezeggingen gedaan zonder daarbij expliciet aan te geven namens welke betrokken vennootschap hij op dat moment handelde. Ook om deze reden is er aanleiding alle gedaagde vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk te houden.

54. Daarenboven stelt [de aannemer] dat directeur [de architect] ter zake van haar benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Niet alleen in zijn hoedanigheid van directeur maar ook in die van architect heeft [de architect] zich jegens [de aannemer] verwijtbaar en onrechtmatig gedragen. De opdrachten (…) zijn door hem persoonlijk verstrekt en hij heeft bij herhaling (…) aansprakelijkheid erkend. Hij heeft bovendien betaling toegezegd en daar vervolgens welbewust geen uitvoering aan gegeven. Directeur [de architect] is naast de vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk.”

3.2.2 [de architect] heeft bij conclusie van antwoord onder meer aangevoerd dat [de aannemer] zich kennelijk beroept op bestuurdersaansprakelijkheid, maar dat zij niet heeft onderbouwd waarom [de architect] een persoonlijk ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Voor zover [de aannemer] stelt dat [de architect] persoonlijk aansprakelijk is in zijn hoedanigheid van architect ontbreekt ook daarvoor onderbouwing. [de architect] werkte in dienst van B+O Architectuur en Interieur B.V. [de architect] heeft nooit opdrachten aan [de aannemer] verstrekt of betalingstoezeggingen gedaan, al helemaal niet als privépersoon, aldus [de architect].

3.2.3Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen bij de rechtbank heeft de advocaat van [de aannemer] onder meer opgemerkt:

“Ik heb [de architect] persoonlijk gedagvaard omdat hij met drie of vier B.V.’s werkte. Voor [de aannemer] was het niet duidelijk in welke hoedanigheid hij de opdracht kreeg. [de architect] heeft ze allemaal door elkaar gebruikt en daarom hebben we ze alle vier gedagvaard. Tijdens de zitting moeten we dan maar duidelijk krijgen wie het is geweest.”

3.2.4Bij memorie van grieven heeft [de aannemer] meer subsidiair gevorderd “betaling van het op 6 februari 2017 door directeur [de architect] van B+O schuldig erkende bedrag van € 223.510 (…) waarop in mindering strekt het reeds door B+O betaalde bedrag van € 40.000.”

3.2.5Partijen hebben hierna over de aansprakelijkheid van [de architect] in persoon niet meer specifiek gedebatteerd. In de gedingstukken zijn de oorspronkelijk gedaagde partijen veelal gezamenlijk aangeduid als “B+O” of “[eiseressen]”.

3.3In het licht van het hiervoor in 3.2.1-3.2.5 weergegeven partijdebat is de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht gegrond. Het hof heeft, anders dan de rechtbank, geoordeeld dat de vorderingen van [de aannemer] gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking konden komen. Als gevolg daarvan had het hof in zijn overwegingen moeten betrekken het betoog van [de architect] dat er geen grondslag bestond voor zijn aansprakelijkheid in persoon en dat hij steeds optrad in zijn hoedanigheid van directeur van de betrokken vennootschappen. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof dit betoog onder ogen heeft gezien. Het heeft niet gemotiveerd waarom het [de architect] in persoon aansprakelijk heeft bevonden, en heeft in zijn overwegingen afwisselend verwezen naar [de architect] en [eiseressen] De enkele omstandigheid dat in het partijdebat in hoger beroep veelal gezamenlijke partijaanduidingen zijn gebruikt, kan in het licht van het hiervoor weergegeven stellingen van partijen, en bij gebreke van enige motivering op dit punt, de toewijzing van de vorderingen tegen [de architect] in persoon niet dragen. Na verwijzing zal het betoog van [de architect] dat geen grond bestaat voor zijn aansprakelijkheid in persoon daarom alsnog moeten worden beoordeeld.

3.4De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2023;

- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;

- veroordeelt [de aannemer] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseressen] begroot op € 7.221,73 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de aannemer] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 19 april 2024.

Artikel delen