Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHAMS:2024:932

15 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.311.897/01

zaak- en rolnummer rechtbank : C/15/314640/ HA ZA 21-163

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2024

inzake

[appellante] BEHEER B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. M.N. Mense te [plaats]

tegen

COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellante] Beheer en Rabobank genoemd.

De zaak in het kort

Rabobank heeft de financieringsovereenkomst met een (inmiddels ontbonden) vennootschap onder firma niet verlengd. Een van de vennoten, [appellante] Beheer, meent dat Rabobank hiermee in strijd met haar bancaire zorgplicht heeft gehandeld. Zij stelt dat zij schade heeft geleden omdat zij genoodzaakt was een deel van het gefinancierde vastgoed op een ongunstig moment te verkopen. Het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellante] Beheer niet toewijsbaar zijn. Dit leidt tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.

Het geding in hoger beroep

[appellante] Beheer is bij dagvaarding van 19 mei 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 maart 2022 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] Beheer als eiseres en Rabobank als gedaagde.

Bij arrest van 12 juli 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft op 15 december 2022 plaatsgevonden. Het proces-verbaal dat van de mondelinge behandeling is opgemaakt behoort tot de processtukken.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met één productie;

- memorie van antwoord, met producties;

- akte van [appellante] Beheer met producties;

- antwoordakte tevens akte overlegging producties van Rabobank;

- akte uitlating producties van [appellante] Beheer.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] Beheer heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding in beide instanties.

Rabobank heeft geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] Beheer in het hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het hoger beroep ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [appellante] Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.23 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.

[appellante] Beheer en [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) hebben met het oog op een door hen voorgenomen ontwikkeling van een woningbouwproject een financiering aangevraagd bij Rabobank voor een bedrag van
€ 1.850.000.

B. [appellante] (hierna: [appellante] ) is bestuurder van [appellante] Beheer. [naam] (hierna: [naam] ) is bestuurder van [bedrijf] . Het woningbouwproject betrof de omzetting van een voormalig fabriekscomplex aan de [straatnaam] 66, 68, 70 en 72 te [plaats] in vier woningen met een afgesloten parkeerterrein.

3.2.In een brief van 30 september 2008 aan [appellante] Beheer en [bedrijf] heeft Rabobank een voorstel gedaan voor de gevraagde financiering van € 1.850.000. In het financieringsvoorstel staat onder meer het volgende:

“(…)

Hoofdpunten krediet in rekening-courant van EUR 1.850.000,00

(…)

Looptijd : ca. 1 jaar

(…)

Voorziene ingangsdatum : op korte termijn

Inperking : het krediet wordt geheel ingeperkt met EUR 1.850.000,00 per 1 september 2009

(…)”

3.3.In de bijlage bij het financieringsvoorstel, getiteld ‘Verdere uitwerking financieringsvoorstel’, staat onder meer het volgende:

“(…)

Looptijd Het krediet wordt verstrekt voor circa 1 jaar.

Administratieve tenaamstelling Het krediet wordt geadministreerd op naam van: V.o.f. [X]

(…)

Krediet vermindering Het kredietmaximum wordt op 1 september 2009 geheel ingeperkt met EUR 1.850.000,00

(…)

Te stellen zekerheden

(…)

Hypotheek Te vestigen hypotheek van EUR 2.500.000,00 als 1e, op de beleggingspanden gelegen aan de [straatnaam] 66, 68, 70 en 72 te [plaats]

(…)”

3.4.Het financieringsvoorstel is op 1 oktober 2008 voor akkoord ondertekend door [appellante] respectievelijk [naam] voor zich in privé en als bestuurder van [appellante] Beheer respectievelijk [bedrijf] .

[appellante] Beheer en [bedrijf] vormden tezamen de vennootschap onder firma [X] (hierna: [X] ). Zij is opgericht op

1 oktober 2008. Als bedrijfsomschrijving van [X] vermeldt het handelsregister van de Kamer van Koophandel het volgende:

“In het kader van de (her)ontwikkeling een nog nader te bepalen aantal woningen te (doen) stichten, alsmede de directievoering over de bouw alsmede de realisatie en verkoop van woningen.”

3.6.De verbouwing van de beleggingspanden was op 1 september 2009 nog niet afgerond. Op verzoek van [X] heeft Rabobank ingestemd met verlenging van de financieringsovereenkomst tot 31 maart 2010.

3.7.Ook tegen die datum was het project nog niet afgerond. Vervolgens is opnieuw verlenging van de financieringsovereenkomst gevraagd. In een brief van 27 april 2010 heeft Rabobank ingestemd met verlenging tot 1 oktober 2010 en daaraan de aanvullende voorwaarden verbonden dat bij verkoop van de objecten de volledige verkoopopbrengst wordt ingelost op het krediet en dat het tekort in de exploitatie geheel uit eigen middelen moest worden opgevangen.

[naam] en [appellante] hebben namens [X] de brief van 27 april 2010 op

3 mei 2010 voor akkoord ondertekend.

3.9.Ook op 1 oktober 2010 was het project niet afgerond. Opnieuw is verlenging van de financieringsovereenkomst gevraagd. Rabobank heeft telefonisch bevestigd dat voor de inperking van het krediet uitstel is verleend tot 31 december 2010.

Begin 2011 is nogmaals om verlenging van de financieringsovereenkomst gevraagd. In een brief van 9 februari 2011 heeft Rabobank opnieuw ingestemd met verlenging, ditmaal tot 30 juni 2011. Zij heeft daaraan de volgende aanvullende voorwaarden verbonden, naast de voorwaarden uit het financieringsvoorstel van 30 september 2008 en de brief van 27 april 2010:

“(…)

- er dient een aanvulling te komen op de laatste waardebepaling met daarin de verwachte verkooptermijnen van de appartementen alsmede de verwachte minimale verkoopopbrengst.

- de opslag op het 1-maands Euribortarief zal verhoogd worden met 0,40 %-punt. De opslag bedraagt thans 1,95 %-punt. De kredietprovisie zal worden verhoogd van 0,10 % naar 0,15 % op jaarbasis over het kredietmaximum.

- de panden aan de [straatnaam] 66 t/m 72 dienen uiterlijk 1 april 2011 in de actieve verkoop te gaan.

- de rentelasten van de kredietfaciliteit op rekening 1082.32.360 dienen voldaan te worden uit eigen middelen.

- U wordt beide ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor kredietfaciliteit 1082.32.360. Hiervoor in de plaats dient u beide een borgtocht ter hoogte van de kredietfaciliteit op rekening 1082.32.360 te ondertekenen.

- indien 1 van de appartementen verhuurd wordt dient voorafgaand door de bank het huurcontract getoetst te worden, pas na toestemming van de bank mag het appartement worden verhuurd. Daarnaast dient er een verpanding huurpenningen alsmede een vervolgpandakte te worden getekend.

Naast bovengenoemde voorwaarden ontvangt de bank van u het volgende:

- uiterlijk vóór 1 maart 2011 de definitieve jaarcijfers 2010 van V.O.F. [X]

- uiterlijk vóór 1 maart 2011 een getekende vervolgpandakte met debiteurenoverzicht, indien er appartementen zijn verhuurd. (…).”

3.11. [naam] en [appellante] hebben namens [X] de brief van 9 februari 2011 voor akkoord ondertekend.

3.12.Ook na 1 maart 2011 heeft Rabobank, tot eind 2013, de financieringsovereenkomst steeds op verzoek van [X] verlengd.

De woning aan de [straatnaam] 68 is verkocht voor een bedrag van € 439.500 en is op

3 oktober 2012 geleverd aan de koper. Vervolgens is een bedrag van € 432.172,53 afgelost op het krediet dat was verstrekt uit hoofde van de financieringsovereenkomst.

3.14.In een brief van 27 maart 2014 van Rabobank aan [X] met als onderwerp ‘Bevestigingsbrief aanpassing afspraken’ staat onder meer het volgende:

“(…)

In tegenstelling tot de gemaakte afspraken bent u niet in staat gebleken het gefinancierde onroerend goed tijdig te verkopen om zodoende aan uw inperkingsverplichting per 31-12-2013 te voldoen.

Bovenstaande in aanmerking nemende is de bank bereid de Rekening Courant te verlengen tot 31-12-2014 en wel met een tariefsaanpassing zoals aangekondigd en onder de volgende aanvullende voorwaarden.

(…)

Aanvullende voorwaarden

 Wij ontvangen uiterlijk per 01-06-2014 een formele bevestiging van de inhoud van de gezamenlijke verkoopstrategie;

 de effecten van de voorbehouden uit het taxatierapport zullen uiterlijk per 01-08-2014 worden onderzocht. Hiermee wordt gedoeld op: (1) de volledige afbouw, aangezien bij de waardering rekening is gehouden met fictieve afbouw en het aanbrengen van een personenlift (inclusief opgave additionele bouwkosten) én (2) het feit dat de omschrijving van het bestemmingsplan van de parkeerplaatsen (bedrijvigheid) niet overeenkomt met het gebruik (parkeerplaats);

 Wanneer per 01-08-2014 blijkt dat in de ogen van Rabobank onvoldoende voortgang is geboekt ten aanzien van de verkoop van het onroerend goed, zal de bank de financieringscondities heroverwegen. U kunt hierbij denken aan achterstelling van de gelden (in welke vorm dan ook), welke de vennoten te vorderen hebben van de V.O.F. (…)”

3.15.In juni 2014 heeft Rabobank mondeling aan [appellante] meegedeeld dat Rabobank voornemens is het krediet met ingang van 31 december 2014 te beëindigen omdat zij geen verkoopstrategie heeft ontvangen.

3.16.In een e-mail van 20 juni 2014 heeft [naam] hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft opgemerkt dat hij er van uitging dat de verkoopstrategie voldoende was besproken en dat het hem verbaasde dat Rabobank het heeft over opzeggen van de lening zonder enig contact daarover.

3.17.Bij e-mail van 11 juli 2014 heeft [naam] Rabobank bericht over de prijsaanpassing van de te verkopen woningen aan de [straatnaam] 66, 70 en 72 en meegedeeld dat er een bod is gedaan op nummer 66 dat door [appellante] en [naam] geaccepteerd is.

Rabobank heeft in een e-mail van 14 juli 2014 gereageerd en gevraagd wanneer de

ontbindende voorwaarde ten aanzien van de financiering afloopt en wat de vermoedelijke transactiedatum zal worden.

3.19. [naam] heeft in een e-mail van 11 augustus 2014 het volgende meegedeeld:

“(…) De ontbindende voorwaarden van nr 66 zijn verlopen en de transactiedatum is 1 september.

Ook hebben we (met de rug tegen de muur) een bod op nr. 72 geaccepteerd zijn bezig met koopcontract, deze is onvoorwaardelijk en overdracht 26 augustus. (…)”

3.20.In een e-mail van 19 augustus 2014 heeft Rabobank als volgt gereageerd:

“(…) De gehele bruto verkoopopbrengst zal in mindering worden gebracht op het krediet. Echter wij zijn nog in afwachting van de notaris ivm de aanvraag van de aflossingsnota’s. (…)”

3.21.Op 25 augustus 2014 is de woning aan de [straatnaam] 72 verkocht en geleverd voor een bedrag van € 830.000. Op 1 september 2014 is de woning aan de [straatnaam] 66 verkocht en geleverd voor een bedrag van € 379.550.

3.22.In een brief van 17 oktober 2014 aan [X] , met als onderwerp ‘Revisie van uw financiering’ heeft Rabobank onder meer het volgende geschreven:

“(…)

U heeft bij onze bank een tijdelijke projectfinanciering afgesloten, die in de afgelopen jaren reeds meerdere malen is verlengd. De woningen zijn al jaren afgebouwd, echter de verkoop kwam niet op gang. In de brief dd. 27-03-2014 is u te kennen gegeven dat de bank bereid is het krediet tot 31-12-2014 te verlengen, waarbij een gewenste voortgang in de verkoop werd benoemd. Wij hebben u beiden afgelopen zomer diverse malen mondeling te kennen gegeven de projectfinanciering na 31-12-2014 niet opnieuw te willen verlengen en aangegeven dat afbouw van de faciliteit dient plaats te vinden middels verkoop. Als gevolg hiervan hebt u, inmiddels 2 panden verkocht en de verkoop opbrengst in mindering gebracht op uw projectfinanciering (actuele limiet 227.500,-). Dit is een positieve ontwikkeling.

Ondanks uw inspanningen handhaaft de bank haar zienswijze dat de resterende projectfinanciering na 31-12-2014 niet wordt verlengd en wijst u erop dat de gehele positie per die datum zal moeten zijn ingelost. (…)”

3.23.Vervolgens zijn op 19 december 2014 de woning aan [straatnaam] 70 en een parkeerplaats verkocht en geleverd voor een totaalbedrag van € 317.000 en is het krediet dat uit hoofde van de financieringsovereenkomst was verstrekt, afgelost.

3.24.Op 31 december 2015 is [X] ontbonden en met ingang van 15 januari 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.

3.25.In een brief van 14 maart 2019 heeft (de advocaat van) [appellante] Beheer aan Rabobank geschreven dat [appellante] Beheer schade heeft geleden door de voortijdige beëindiging van de financieringsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende min of meer gedwongen verkoop van het onroerend goed en dat hij zich zijn rechten op vergoeding van die schade jegens Rabobank nadrukkelijk voorbehoudt. In een brief van 3 augustus 2020 heeft Rabobank aansprakelijkheid afgewezen.

Eerste aanleg

[appellante] Beheer heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat Rabobank tekort is geschoten, althans onrechtmatig handelde jegens [appellante] Beheer, door de overeenkomst per 31 december 2014 te beëindigen;

II. Rabobank te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat;

III. Rabobank te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en rente.

4.2.Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. [appellante] Beheer heeft geen vorderingsrecht tegen Rabobank. Als geoordeeld zou worden dat [appellante] Beheer wel een vorderingsrecht heeft, zou de vordering worden afgewezen. [X] of haar vennoten konden aan de gedragingen van Rabobank niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de financieringsovereenkomst ook na eind 2014 verder zou worden verlengd. Gelet op de aard van de financieringsovereenkomst en de omstandigheden waaronder de financiering steeds was verlengd, was Rabobank niet (zonder meer) gehouden tot verdere verlening van de overeenkomst. Verder heeft [appellante] Beheer niet tijdig bij Rabobank geklaagd.

Beoordeling

Inleiding

5.1. [appellante] Beheer heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Het hof zal eerst de grieven 3 en 4 behandelen. Bij de beoordeling van deze grieven wordt veronderstellenderwijs aangenomen dat [appellante] Beheer bevoegd is om een vordering uit hoofde van de financieringsovereenkomst tegen Rabobank in te stellen, zoals [appellante] Beheer in de grieven 1 en 2 betoogt maar Rabobank betwist.

Overeenkomst voor onbepaalde tijd?

5.2.Met grief 3 komt [appellante] Beheer op tegen het oordeel van de rechtbank dat [X] (en haar vennoten) aan de omstandigheid dat Rabobank de financieringsovereenkomst meerdere keren had verlengd niet het vertrouwen kon ontlenen dat de financieringsovereenkomst ook na eind 2014 zou worden verlengd. [appellante] Beheer stelt dat partijen een overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, althans dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd gegeven de verklaringen en gedragingen van partijen bij het aangaan van en gedurende de overeenkomst.

5.3.Het hof begrijpt grief 3 aldus, dat de rechtbank heeft miskend dat de primaire stelling van [appellante] Beheer erin bestaat dat de financieringsovereenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan, en dat zij zich subsidiair heeft beroepen op de stelling dat zij er gerechtvaardigd op vertrouwde dat Rabobank de financieringsovereenkomst ook na 2014 zou voortzetten. Ook als wordt aangenomen dat de rechtbank dit heeft miskend (het hof laat dit in het midden), kan dit er niet toe leiden dat de stelling van [appellante] Beheer dat de financieringsovereenkomst voor onbepaalde tijd werd aangegaan, wordt gevolgd. Dit wordt hieronder toegelicht.

5.4.Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, rov. 4.5.) De stelplicht en bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden waaruit voortvloeit dat partijen een overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, rust op [appellante] Beheer, omdat zij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept (onrechtmatige opzegging van de overeenkomst).

In het door [appellante] en [naam] ondertekende financieringsvoorstel en de verdere uitwerking van het financieringsvoorstel is een looptijd van ‘circa 1 jaar’ en een gehele inperking van het krediet met ingang van 1 september 2009 vermeld (zie 3.2 en 3.3).

Uit deze tekst volgt dat de initiële financieringsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot

1 september 2009) werd aangegaan. [appellante] en [naam] hebben vervolgens, (mede) namens [X] , steeds zelf verzocht om verlenging van de financieringsovereenkomst, en hebben steeds ingestemd met verlenging voor bepaalde tijd (zie 3.6 t/m 3.12). Hieruit blijkt dat het voor hen duidelijk was, althans redelijkerwijs moet zijn geweest dat de financieringsovereenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan en daarna steeds voor bepaalde tijd werd verlengd.

Het voorgaande wordt niet anders als de financieringsovereenkomst wordt beschouwd in het licht van het doel van de financiering. [appellante] Beheer stelt dat het doel van de financiering gelegen was in de renovatie en verhuur van de woningen aan de [straatnaam] 66, 68, 70 en 72 te [plaats] , en dat Rabobank dit ook wist. De doelstelling ‘verhuur’ veronderstelt volgens [appellante] Beheer dat [appellante] Beheer de woningen gedurende een langere periode wilde behouden. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [appellante] Beheer naar de brief van 3 augustus 2020 van (de advocaat van) Rabobank, waarin staat dat ‘[d]e looptijd […] direct verband [hield] met het doel van de financiering: de renovatie en verhuur van woonruimten’. Rabobank voert aan dat in deze brief abusievelijk ‘verhuur’ is genoemd en dat het de bedoeling van [X] was om de woningen te verkopen.

Rabobank betoogt terecht dat het doel van de financiering niet (primair) gelegen was in de renovatie en verhuur van de woningen aan de [straatnaam] 66, 68, 70 en 72 te [plaats] , maar (primair) in de renovatie en verkoop van die woningen. Dit blijkt uit de bedrijfsomschrijving van [X] zoals vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (‘In het kader van de (her)ontwikkeling een nog nader te bepalen aantal woningen te (doen) stichten, alsmede de directievoering over de bouw alsmede de realisatie en verkoop van woningen.’; zie 3.5). Dit blijkt ook uit de (schriftelijke en mondelinge) correspondentie tussen partijen waarin steeds het uitgangspunt was dat de woningen verkocht zouden worden (zie 3.10, 3.14 t/m 3.20). Conform deze (primaire) doelstelling, zijn de woningen in 2012 ( [straatnaam] 68) en 2014 ( [straatnaam] 66, 70 en 72) vervolgens ook verkocht. Anders dan [appellante] Beheer stelt, brengt het doel van de financiering dus niet mee dat de financieringsovereenkomst voor onbepaalde tijd werd aangegaan, althans dat Rabobank dit wist, althans redelijkerwijs had moeten weten.

5.7. [appellante] Beheer heeft geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de door haar gestelde uitleg van de financieringsovereenkomst kunnen leiden. Als vaststaand wordt dan ook aangenomen dat de financieringsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. De financieringsovereenkomst is, zoals Rabobank terecht aanvoert, eind 2014 geëindigd door het verstrijken van de tussen partijen nader overeengekomen looptijd. De stelling van [appellante] Beheer dat Rabobank de financieringsovereenkomst niet in redelijkheid en op de door Rabobank toegepaste termijn mocht beëindigen, wordt verworpen. De overeenkomst is immers van rechtswege geëindigd. Daarom hoefde Rabobank voor de beëindiging van de overeenkomst geen (redelijke) grond te hebben en geen opzegtermijn in acht te nemen.

Gerechtvaardigd vertrouwen?

5.8. [appellante] Beheer mocht er naar het oordeel van het hof niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de financieringsovereenkomst na 2014 opnieuw zou worden verlengd. Dit wordt hieronder toegelicht.

5.9.Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat Rabobank een verlengingsverzoek steeds beoordeelde op basis van de stand van zaken op dat moment. Aan de verlenging voor bepaalde tijd stelde Rabobank veelal aanvullende voorwaarden (zie 3.10 en 3.14).

5.10.Dat Rabobank voornemens was de financieringsovereenkomst op 31 december 2014 te laten aflopen en deze niet nogmaals te verlengen, was (in ieder geval) op 20 juni 2024 bekend bij [appellante] en daarmee ook bij [appellante] Beheer (zie 3.15 en 3.16). Uit het feit dat na 20 juni 2014 vaart is gemaakt met de verkoop van de woningen aan de [straatnaam] 66, 72 en 70 blijkt dat [appellante] en daarmee ook [appellante] Beheer had begrepen dat de financieringsovereenkomst niet nogmaals zou worden verlengd (zie 3.17 t/m 3.21 en 3.23). Dat Rabobank in haar eerdere brief van 27 maart 2014 (zie nr. 3.14) de mogelijkheid van verlenging nog niet had uitgesloten, zoals [appellante] Beheer stelt, doet hieraan niet af.

5.11.De conclusie is dat grief 3 niet slaagt.

Redelijkheid en billijkheid, zorgplicht van de bank

5.12.Met grief 4 komt [appellante] Beheer op tegen het oordeel van de rechtbank dat Rabobank niet gehouden was tot verdere verlenging van de financieringsovereenkomst. Volgens [appellante] Beheer brengt de bijzondere positie van een bank in het maatschappelijke verkeer met zich dat een bank bij de beëindiging van een kredietrelatie rekening moet houden met de belangen van haar contractspartij en dat een bank zich er niet enkel op kan beroepen dat haar die opzeggingsbevoegdheid toekomt. Een van die belangen is het voorkomen van kapitaalvernietiging door het tegen (onnodig) ongunstige omstandigheden uitwinnen van goederen. Rabobank heeft met dit belang op geen enkele manier rekening gehouden, aldus [appellante] Beheer.

5.13.Het besluit van Rabobank om de tussen partijen overeengekomen looptijd te handhaven en de financieringsovereenkomst niet nog eens te verlengen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan, is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en/of in strijd met de zorgplicht van de bank. Dit wordt hieronder toegelicht.

5.14.Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat Rabobank met [X] een financieringsovereenkomst aangegaan was voor de duur van circa een jaar en dat het doel van de financiering (primair) was gelegen in de renovatie en verkoop van de woningen aan de [straatnaam] 66, 68, 70 en 72 te [plaats] . Zowel de renovatie als de verkoop liepen (aanzienlijke) vertraging op (zie 3.6 t/m 3.23). Rabobank heeft de financieringsovereenkomst meerdere malen voor bepaalde tijd verlengd. Uiteindelijk heeft de financieringsovereenkomst een totale looptijd van zes jaar en drie maanden gehad (van 1 oktober 2008 tot 31 december 2014, zie 3.2, 3.3 en 3.23). Daarmee heeft Rabobank [appellante] Beheer voldoende gelegenheid gegeven om de woningen te verkopen en rekening gehouden met haar belangen.

5.15.Rabobank heeft ruim zes maanden van tevoren aan [appellante] en [naam] , en daarmee ook aan [appellante] Beheer en [X] , laten weten dat zij voornemens was de financieringsovereenkomst op 31 december 2014 te laten eindigen en deze niet nogmaals te verlengen (zie 3.14 en 3.15). Hiermee werd hen een redelijke termijn gegund om te trachten elders financiering te verkrijgen en/of andere maatregelen te nemen. Dit wordt niet anders als aangenomen moet worden (zoals [appellante] Beheer stelt), dat indien een kredietrelatie gedwongen is beëindigd, de ervaring is dat geen enkele andere bank een financiering aan wil bieden, ongeacht de voorwaarden die een geldnemer bereid is op zich te nemen. Van een gedwongen beëindiging is in dit geval geen sprake, omdat de financieringsovereenkomst voor bepaalde tijd op 31 december 2014 van rechtswege is geëindigd.

5.16.Voor Rabobank gold geen verplichting de financieringsovereenkomst te blijven verlengen, bijvoorbeeld tot een moment waarop de vastgoedmarkt zich in de ogen van [appellante] Beheer voldoende zou hebben hersteld om de woningen te verkopen voor een in haar ogen aanvaardbare prijs. Dat (i) [appellante] Beheer en gelieerde partijen al geruime tijd bij Rabobank bankierden en (ii) de renteverplichtingen steeds tijdig en volledig werden voldaan, maken dit niet anders. Dit wordt ook niet anders als moet worden aangenomen (zoals [appellante] Beheer stelt) dat (1) het onderpand voldoende dekking bood, zodat Rabobank geen (insolventie)risico liep door een verlenging van de financieringsovereenkomst, (2) alternatieve of aanvullende zekerheden en/of de optie van verhuur van de woningen met Rabobank zijn besproken, (3) Rabobank geen alternatieven voor de verkoop van de woningen heeft aangedragen, voorgesteld of onderzocht, (4) er geen sprake was van een ‘cashdrain’, (5) het maximum van de overeengekomen faciliteit (€ 1.850.000) nooit is overschreden, (6) financiële gegevens en taxatierapporten steeds (tijdig) zijn aangeleverd, (7) [X] nooit aan de afdeling Bijzonder Beheer van de bank is overgedragen, (8) er geen sprake was van liquiditeitskrapte bij [appellante] Beheer en/of de [appellante] Beheer groep, (9) de niet-verlenging van de financieringsovereenkomst was ingegeven door een besluit van Rabobank om vastgoed gerelateerde financieringen af te stoten, en/of (10) partijen ervoor gekozen hebben de financieringsovereenkomst jaar op jaar te verlengen om aflosboetes te voorkomen. Deze omstandigheden doen niet af aan de aard van de financieringsovereenkomst die een kortdurende financiering voor de aankoop en verkoop van onroerend goed inhield. Andere relevante feiten en omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.

5.17.Uit het voorgaande volgt dat grief 4 faalt.

Conclusie

5.18.Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [appellante] Beheer terecht zijn afgewezen door de rechtbank. Het vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. [appellante] Beheer heeft geen belang bij de behandeling van de grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] Beheer geen vorderingsrecht heeft tegen Rabobank (grief 1 en 2) en dat [appellante] Beheer niet tijdig heeft geklaagd over de handelwijze van Rabobank (grief 5). Deze grieven kunnen immers niet tot een andere beslissing van de zaak leiden.

5.19.Met grief 6 maakt [appellante] Beheer bezwaar tegen de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt deze grief niet.

5.20. [appellante] Beheer heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van [appellante] Beheer als niet ter zake dienend.

Proceskosten

5.21. [appellante] Beheer is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten tot heden aan de zijde van Rabobank als volgt vast:

- griffierecht € 783,--

- salaris advocaat € 1.821,-- (tarief II, 1,5 punt)

totaal € 2.604,--

Beslissing

Het hof:

6.1.bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

6.2.veroordeelt [appellante] Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de bank begroot op € 2.604,-- en op € 178,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

6.3.verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.C.H. Broesterhuizen en D. Busch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.

Artikel delen