Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHAMS:2024:1036

22 april 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.318.116/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/702688 / HA ZA 21-512

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024

inzake

NRC MEDIA B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. MEDIAHUIS LIMBURG B.V.,

gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,

appellanten,

tevens incidenteel geïntimeerden,

advocaat: mr. J.P. van den Brink te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellant,

advocaat: mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.

Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna NRC Media, Mediahuis Limburg en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden ook als NRC c.s. aangeduid.

NRC c.s. zijn bij dagvaarding van 12 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en NRC c.s. als gedaagden.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;

- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 november 2023 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.

Ten slotte is arrest gevraagd.

NRC c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vordering van [geïntimeerde] daarbij is toegewezen en alsnog die vordering volledig zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en tot terugbetaling van de door NRC c.s. op grond van het bestreden vonnis aan hem betaalde proceskosten.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, in principaal appel tot verwerping daarvan en in incidenteel appel tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover zijn vordering daarbij is afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - tot alsnog toewijzing daarvan, een en ander met veroordeling van NRC c.s. in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.

NRC c.s. hebben in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing daarvan en voor het overige hun conclusie herhaald.

De zaak in het kort

NRC en De Limburger hebben in hun krant en op hun website artikelen geplaatst over een grondtransactie en een vergunning voor het bouwen van een woning, waarbij [geïntimeerde] , politicus en bestuurder, zou zijn bevoordeeld. [geïntimeerde] bestrijdt dat hij is bevoordeeld en vraagt een verklaring voor recht dat de beschuldiging onrechtmatig is, een bevel de beschuldiging niet meer te uiten, rectificatie en een schadevergoeding. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat NRC c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door [geïntimeerde] te beschuldigen van bevoordeling van tienduizenden euro’s, hen geboden een daarbij passende rectificatie te plaatsen en de vordering voor het overige afgewezen. Het hof wijst de vordering van [geïntimeerde] geheel af omdat het recht op vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht verschoond te blijven van de beschuldiging.

Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.31 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.

3.1 [geïntimeerde] was in de periode van 1999 tot 2005 wethouder van de gemeente [gemeente] . In 2005 werd hij Tweede Kamerlid van het CDA, een functie die hij met een onderbreking tussen 2017 en 2021, tot begin 2023 vervulde. [geïntimeerde] was staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het CDA, waartoe hij benoemd is in 2017. Van 1 november 2019 tot en met 14 april 2020 was [geïntimeerde] minister op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), ter vervanging van minister Ollongren.

3.2NRC Media is uitgever van het NRC Handelsblad (hierna: NRC) en nrc.nl. Mediahuis Limburg geeft de offline en online versie van De Limburger uit. [A] en [B] zijn redacteur en schrijven voor NRC en De Limburger. Zij hebben de hierna genoemde artikelen/ publicaties geschreven.

3.3De Ruimte voor Ruimte regeling (hierna: RvR-regeling) maakt het mogelijk om woningbouw te realiseren op percelen waar krachtens het bestemmingsplan geen woningbouw is toegestaan. De RvR-regeling is mede in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat de intensieve veehouderij minder wordt vanwege de druk op het milieu. Boeren die stoppen krijgen een vergoeding voor de sloop van de stallen. Deze ‘sloopsubsidie’ kunnen provincies terugverdienen middels de verkoop van grond waarvan de bestemming is omgezet van agrarisch naar wonen. Dit houdt in dat, met een beroep op de RvR-regeling, de nieuwe eigenaar die het perceel met agrarische bestemming heeft gekocht van de boer, het perceel tegen een gering bedrag overdraagt aan de RvR CV. De RvR CV regelt vervolgens dat het perceel in juridische zin bouwrijp wordt gemaakt en verkoopt het mét woonbestemming terug aan dezelfde eigenaar, waarna er een woning op het perceel kan worden gebouwd. De door de verkoper van het perceel aan de RvR CV betaalde koopsom wordt gebruikt om de sloop van opstallen te financieren. In Limburg is de RvR-regeling ondergebracht in de Ruimte voor Ruimte Limburg CV, een publiek private samenwerking van de Provincie Limburg en Bouwfonds Ontwikkeling B.V. (hierna: RvR CV).

3.4In een brief van 9 februari 2006 van de RvR CV aan het college van burgemeester en wethouders van Nederweert staat onder meer:

‘De onderneming koopt de, oorspronkelijke agrarische, grond aan en ontwikkelt deze tot woningbouwkavel, waarna de grond wordt terugverkocht aan de initiatiefnemer. De onderneming biedt een all-in pakket aan. Wij doorlopen ten behoeve van onze klant de planologische procedure (inclusief alle benodigde onderzoeken en overlegsituaties), waardoor woningbouw mogelijk wordt gemaakt op het perceel en maken de kavel bouw- en woonrijp. Als uitgangspunten voor de bepaling van de verkoopprijs hanteert de onderneming buiten de aankoopkosten en een bijdrage aan de door ons reeds betaalde sloopkostenvergoeding: € 90.000,-- voor een kavel van 1.000 m2. (…) In het algemeen komt de verkoopprijs van een kavel van 1.000 m2 uit op circa € 160.000,-- inclusief BTW. Wij kunnen de verkoopprijs verlagen, als daartegenover staat een verlaging van de inkoopprijs.’

3.5In 2007 is de RvR-regeling toegepast op het perceel van de buurman van [geïntimeerde] . De buurman van [geïntimeerde] heeft een perceel ter grootte van 750 m2 aan RvR CV verkocht voor een prijs van € 3.375,- en weer teruggekocht van de RvR CV voor € 163.500,-. De buurman van [geïntimeerde] heeft hierbij gebruik gemaakt van de RvR-regeling op basis van de oude artikel 19 Wro-procedure, waarbij de eigenaar van de grond een ‘vrijstelling’ kreeg van het toepasselijke bestemmingsplan, zodat op het perceel gebouwd kon worden.

3.6Op 2 februari 2009 hebben [geïntimeerde] en zijn echtgenote het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] (hierna: B&W) verzocht om met gebruikmaking van de RvR-regeling toestemming te verlenen voor het realiseren van een woning aan de [adres] te [woonplaats] op een perceel waar het bouwen van een woning krachtens het bestemmingsplan niet is toegestaan. In het verzoek wordt aangegeven dat de kavel waarop de woning zal worden gebouwd circa 3.000 m2 groot is. Ten tijde van dit verzoek bestond de oude artikel 19-procedure niet meer en werd op het verzoek beslist door middel van een projectbesluit ex artikel 3.10 Wet Ruimtelijke ordening (Wro), waarbij de bestemming van een perceel kan worden gewijzigd van agrarisch naar wonen. Het gaat hier dus niet om een vrijstelling van een bestemmingsplan, maar om een soort ‘postzegel bestemmingsplan’ waarbij de bestemming voor alleen dat perceel wordt gewijzigd.

In de ‘Ruimtelijke onderbouwing in het kader van een projectbesluit ex artikel 3.10 Wro’ van 18 januari 2010 betreffende het verzoek van [geïntimeerde] staat onder meer:

‘(…) Projectbeschrijving

In de toekomstige situatie wordt, op de momenteel als grasland/weiland gebruikte gronden, één vrijstaande woning opgericht. De woning wordt landschappelijk ingepast (…) en past tevens binnen de bouwvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Het perceel, dat tevens het projectgebied is, heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. Het realiseren van gebouwen (zowel hoofdgebouw als bijgebouwen) dient plaats te vinden binnen het aangegeven bouwvlak dat een oppervlakte heeft van 750 m2.

(…)

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:

Hoofdgebouwen:

(…)

i. de inhoud moet minimaal 250 m3 en mag maximaal 1.000 m3 bedragen.

(…)

3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen’

De adviesnota betreffende het projectbesluit voor de realisatie van de RvR-kavel van [geïntimeerde] van 9 april 2010 houdt onder meer het volgende in:

‘In de bouwregels (…) van de ruimtelijke onderbouwing is bepaald dat er een woning gebouwd mag worden met een minimale inhoud van 250 m3 en een maximale inhoud van 1.000 m3. Dit zijn de standaard maten die gehanteerd worden bij Ruimte voor Ruimte kavels. (…)

Tijdens de terinzagelegging van het projectbesluit, op 12 maart 2010, is door fam. [geïntimeerde] een schetsplan voor een woning ingediend. (…) Op het schetsplan zijn geen inhoudsmaten aangegeven. Mondeling hebben wij vernomen dat de inhoud van de woning meer dan 1.000 m3 is. (…)

Groter dan 1000m3 is toegestaan bij:

(…)

Nieuwbouw

- De kavel moet groter zijn dan 2000 m2

(…)

- Voor de extra omvang van de bebouwing (dat gedeelte dat groter is dan 1000m3) moet elders extra gesloopt worden. (…)

- Extra bijgebouwen bij deze grote woning kunnen alleen gerealiseerd worden als elders in een verhouding 1:3 gesloopt wordt (…)”

(…)

Het voorliggende schetsplan voldoet niet aan de voorwaarden:

1. Het perceel is kleiner dan 2000m2. Het perceel is namelijk ca. 1.500 m2 en het bouwvlak 750 m2.

(…)

3. Er is geen sprake van extra sloop.

(…)

Advies

Omdat het schetsplan niet voldoet aan het concept beleid, is het advies om vast te houden aan de bouwregels uit het projectbesluit en het projectbesluit ongewijzigd vast te stellen.’

Op 12 april 2010 is het Projectbesluit door B&W vastgesteld. Hierin staat, voor zover relevant:

‘het verzoek conform het bepaalde in artikel 3.10, lid 2 Wet ruimtelijke ordening is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van het bureau Oranjewoud met projectnummer 200163, revisie 02 en datum 18 januari 2010, welke onderbouwing integraal onderdeel uitmaakt van dit besluit;

(…)

het projectbesluit is ten opzichte van het ontwerpbesluit op de volgende onderdelen gewijzigd:

- de maximale inhoud voor het hoofdgebouw is vergroot van 1000 m3 naar 1250 m3.

- de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde is vergroot van 3 naar 4 meter. (…)’

3.10Op 1 juli 2010 heeft [geïntimeerde] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente. In de aanvraag wordt aangegeven dat het bouwwerk uiteindelijk een bruto inhoud zal hebben van 1.268 m3. Op 2 september 2010 is bouwvergunning verleend.

Op 3 september 2010 heeft de toenmalige eigenaar van het perceel van 3.500 m2 (de boer) dit perceel, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , geleverd aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote voor een bedrag van € 100.000,-. Op eveneens 3 september 2010 heeft [geïntimeerde] samen met zijn echtgenote een perceel van 750 m2 (van de net aangeschafte 3.500 m2) aan RvR CV geleverd voor een prijs van € 3.375,-. Op 8 september 2010 heeft RvR CV aan [geïntimeerde] en zijn echtgenote het perceel van 750 m2 als ‘bouwkavel’ teruggeleverd voor een prijs van € 144.117,65 (inclusief BTW een bedrag van

€ 171.750,- ).

3.12Hierna is medio 2011 het door de RvR CV aan [geïntimeerde] teruggeleverde perceel van 750 m2 ingemeten door het Kadaster. Het perceel werd vervolgens in het Kadaster ingeschreven met een grootte van 1.175 m2.

[A] heeft in maart en april 2020 contact gehad met het Kadaster en vragen gesteld over de inmeting van het perceel van [geïntimeerde] . Het Kadaster heeft hierop per e-mail geantwoord, voor zover relevant:

‘Zoals wij al even kort bespraken doet het Kadaster dat vandaag de dag zeker wanneer er grote verschillen worden geconstateerd. Echter in het verleden (ook ten tijde van de akte(s) die wij van jou ontvingen) was het beleid om je aan de civiel juridische werkelijkheid vast te houden. Er werden geen aanvullende vragen gesteld bij verschillen tussen de kadastrale grootte en de in de akte vermelde oppervlakte.

(…)

Hoe kwalificeert het Kadaster de gang van zaken?

De meting is in de voorgelegde gevallen in technische zin op een juiste wijze uitgevoerd. Naar de maatstaven van nu, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen (zie het antwoord op vraag 2) zou het Kadaster vragen stellen aan partijen c.q. de notaris die de akte heeft gepasseerd.’

3.14Op 17 januari 2012 is een herziening van het bestemmingsplan buitengebied waarin het perceel van [geïntimeerde] is gelegen, vastgesteld door B&W. Daarin is bepaald dat, door steeds vakere verzoeken om een grotere woning te mogen bouwen, de uitgangspunten voor het bouwen van een woning van meer dan 1.000 m3 zijn uitgebreid.

Op 22, 23 en 24 mei 2020 is in NRC, nrc.nl en in De Limburger (zowel in de offline als online versie) een eerste serie publicaties verschenen, geschreven door [A] en/of [B] , over de grondtransactie van [geïntimeerde] in [gemeente] in 2010. Het gaat onder andere om de volgende artikelen:

- [A] en [B] , Grondspeculatie, bomenkap en vriendendiensten: zo krijg je een droomhuis in Limburg, nrc.nl 22 mei 2020;

- [A] en [B] , Limburgse droomhuizen, NRC 23 en 24 mei 2020;

- [A] , [geïntimeerde] bevoordeeld bij grondtransactie Limburg, NRC 23 en 24 mei 2020 en nrc.nl 22 mei 2020;

- [A] , [geïntimeerde] bevoordeeld bij grondtransactie Limburg, nrc.nl 23 mei 2020;

- [B] , [geïntimeerde] bevoordeeld bij gronddeal huis, De Limburger (voorpagina) 23 mei 2020;

- [A] en [B] , Goed boeren met een warme sanering, De Limburger 23 mei 2020.

In het artikel van 22 mei 2020 staat onder meer:

‘Wat is het nieuws?

Staatssecretaris [geïntimeerde] (Binnenlandse Zaken, CDA) is, toen hij nog Tweede Kamerlid was, bij een grondtransactie bevoordeeld door een onderneming van de provincie Limburg. Dat leverde hem een voordeel op van tienduizenden euro’s.’

In het op 23 en 24 mei 2020 verschenen artikel in de weekendkrant is uitleg gegeven over de RvR-regeling, waarbij diverse voorbeelden zijn genoemd en deskundigen aan het woord zijn gelaten om deze regeling toe te lichten. Het voorbeeld van [geïntimeerde] wordt ook in dit artikel genoemd en hierover staan onder meer de volgende passages:

‘In zijn periode als Kamerlid maakte [geïntimeerde] zelf gebruik van ruimte-voor-ruimte. (…)

Piet Eichholtz, hoogleraar vastgoedfinanciering aan de Universiteit van Maastricht, noemt de ruimte-voor-ruimteregeling „ideaal voor insiders”. „Het is ingewikkeld en je moet maar net weten dat dit mogelijk is.”

[geïntimeerde] is zo’n insider. Hij blijkt bovendien voor tienduizenden euro’s bevoordeeld ten opzichte van andere door de kranten onderzochte eenpitters. Zij kregen, net als [geïntimeerde] , een bestemmingswijziging via een projectprocedure. Maar waar andere eenpitters een woonbestemming voor duizend vierkante meters ontvingen, regelde het ruimtebedrijf [RvR CV, hof] voor [geïntimeerde] een woonstemming voor 1.500 van zijn 3.500 vierkante meter agrarische grond. Terwijl hij méér ‘woongrond’ kreeg dan anderen, hoefde [geïntimeerde] daarna bij het ruimtebedrijf slechts 750 vierkante meter af te rekenen. En dat terwijl duizend vierkante meter verplicht is, bevestigt [C] tot drie keer toe in het interview in zijn kantoortoren. „Onze lijn is duizend meter. Punt. Dat moet je minimaal inbrengen. Dat is altijd zo geweest.” Na een telefoontje van [geïntimeerde] meldt [C] dat behalve [geïntimeerde] nog zes eenpitters minder meters konden afrekenen.

Na het passeren van de notariële leveringsakte in 2010 kwam het Kadaster het perceel definitief opmeten. [geïntimeerde] en een medewerker van het ruimtebedrijf wezen de landmeter er samen op dat het zojuist gekochte bouwperceel 1.175 vierkante meter groot was. Dat was 425 vierkante meter méér dan waarvoor [geïntimeerde] bij de notaris afgerekend had.

„Dat ruikt echt naar vis”, zegt hoogleraar Eichholtz. „Als je zegt: ik wil bij de notaris laag afrekenen maar ga bij de landmeter die bouwkavel toch 50 procent groter maken, dan ga je buiten de lijntjes.” Hoogleraar notarieel recht Pim Huijgen (Universiteit Leiden) noemt het verschil tussen afgerekende en de door het kadaster opgemeten vierkante meters een overschrijding die hij in 33 jaar nog nooit heeft meegemaakt.

„Het is werkelijk ongekend. Hij koopt op papier minder maar krijgt in werkelijkheid veel meer voor een verhoudingsgewijs zeer aantrekkelijke prijs. Dat lijkt op politieke bevoordeling.”

(…)

Op verzoek van de kranten onderzocht het Kadaster de transactie (…) Een kleine afwijking in de perceelgrootte hoeft niet vreemd te zijn, maar dit was ongebruikelijk, vindt ook het Kadaster: „Zouden dergelijke afwijkingen tegenwoordig geconstateerd worden, dan onderneemt het Kadaster actie door notaris en/of partijen vragen te stellen.”

(…)

Als de kranten een concepttekst toesturen, volgt een schriftelijke verklaring, [geïntimeerde] ziet „veel feitelijke onjuistheden”.

(…)

De grondtransactie voor zijn eigen droomhuis leverde hem geen voordeel op, schrijft hij. (…)

De woordvoerder meldt zich opnieuw. [geïntimeerde] heeft „een onafhankelijke derde partij” naar de casus laten kijken. Het blijkt Arjen Bregman, bijzonder hoogleraar Bouwrecht in Groningen – maar ook betaald adviseur van de provincie Limburg, eigenaar van het ruimtebedrijf. Bregman concludeert dat [geïntimeerde] niet financieel is bevoordeeld. De afwijking in het Kadaster had geen invloed op de waarde van zijn perceel, was hoogstens „een beetje dom”.’

In de aanloop naar de eerste serie publicaties is er diverse malen contact geweest tussen [A] en de woordvoerder van [geïntimeerde] , de heer [D] (hierna: [D] ). [A] heeft diverse vragen gestuurd naar [D] met de mededeling dat dat was in verband met een voorgenomen publicatie. De vragen zagen op de RvR-regeling en de wijze waarop [geïntimeerde] daarvan ten eigen voordele gebruik zou hebben gemaakt in 2010. Vermeld wordt onder meer dat [geïntimeerde] voor tienduizenden euro’s zou zijn bevoordeeld door bij de aankoop van zijn perceel minder vierkante meters af te rekenen dan hij zou hebben gekocht, terwijl anderen steeds zouden hebben betaald voor exact het aantal meters dat zij hadden verkregen. [D] heeft in een aantal e-mails de vragen beantwoord waarbij de strekking van de reacties steeds is dat [geïntimeerde] inderdaad gebruik heeft gemaakt van de RvR-regeling, dat hij daarbij volledig in overeenstemming met alle geldende regels en voorwaarden heeft gehandeld en dat [geïntimeerde] een marktconforme eenheidsprijs heeft betaald. [geïntimeerde] heeft prof.dr.ir. A.G. Bregman (hierna: Bregman) gevraagd op persoonlijke titel aan de hand van het dossier van [geïntimeerde] te oordelen of de RvR-regeling in het geval van [geïntimeerde] op de juiste wijze is toegepast en/of dit hem voordeel heeft opgeleverd ten opzichte van anderen die van de regeling gebruik hebben gemaakt. [D] heeft deze notitie op 20 mei 2020 verstuurd aan NRC c.s. In deze notitie staat, voor zover relevant:

‘de hoogte van het bedrag dat bij de toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling aan de heer [geïntimeerde] in rekening is gebracht, in overeenstemming is met de door Ruimte voor Ruimte Limburg CV gehanteerde uitgangspunten, zoals die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde brief van 9 februari 2006. Bovendien ligt het bedrag dat de heer [geïntimeerde] voor de koop van de kavel van 750 m2 heeft betaald hoger dan het bedrag dat zijn buurman voor een perceel van gelijke omvang heeft betaald, beide ten behoeve van de bouw van één woning.

Een en ander brengt ondergetekende tot de slotsom dat de heer [geïntimeerde] bij de verkrijging van het recht om een woning te mogen bouwen aan de [adres] te [woonplaats] niet financieel is bevoordeeld, noch gelet op de door Ruimte voor Ruimte Limburg CV gehanteerde uitgangspunten, noch in vergelijking tot de voorwaarden waaronder zijn buurman van de Ruimte voor Ruimteregeling gebruik heeft gemaakt.

(…)

Dat in het projectbesluit is aangegeven en is gevisualiseerd dat het bouwvlak deel uitmaakt van een perceel met een oppervlakte van 1.500 m2, waaraan de bestemming ‘Wonen’ is toegekend, doet hieraan naar het oordeel van ondergetekende niet af, aangezien de bouwmogelijkheden daardoor niet zijn vergroot. Deze bouwmogelijkheden zijn immers begrensd door de voorschriften die het projectbesluit aan de bouw verbindt en waaraan binnen een perceel van 750 m2 evenzeer kan worden voldaan als binnen een perceel van 1.500 m2.

Ondergetekende tekent hierbij nog aan dat de wijze waarop het perceel van de heer [geïntimeerde] na kadastrale meting is gesplitst niet van betekenis is voor de bouwmogelijkheden van de heer [geïntimeerde] . Voor die mogelijkheden zijn immers de voorschriften in het projectbesluiten en niet de kadastrale grenzen bepalend, nu beide percelen in eigendom waren en zijn van de heer [geïntimeerde] . (…)’

3.19In de week na de eerste publicaties heeft [geïntimeerde] contact gehad met de in het artikel van 23 en 24 mei 2020 aangehaalde Eichholtz. [geïntimeerde] heeft zijn dossier aan Eichholtz ter beschikking gesteld, waarna Eichholtz met een nadere verklaring is gekomen. De strekking van deze verklaring is dat Eichholtz op basis van de ter beschikking gestelde stukken, waaronder een tabel van een aantal RvR transacties in [gemeente] geen bewijs ziet voor de stelling dat er sprake is van bevoordeling voor [geïntimeerde] .

Op 2 juni 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] contact opgenomen met de hoofdredactie van De Limburger met het verzoek tot rectificatie met als toelichting dat Eichholtz inmiddels had laten weten dat zijn conclusies niet als bewijs konden dienen.

De Limburger heeft geweigerd om tot rectificatie over te gaan.

Op 12 en 15 juni 2020 heeft [A] zich bij de advocaat van [geïntimeerde] gemeld met nadere vragen in het kader van een vervolgpublicatie, met betrekking tot de grootte van de woning van [geïntimeerde] . De advocaat van [geïntimeerde] heeft in meerdere e-mails gereageerd op de conclusies van [A] . Zij heeft in dat kader op 16 juni 2020 per e-mail aan NRC c.s. een Raadsinformatiebrief van 16 juni 2020 van de burgemeester van [gemeente] , de heer [E] (hierna: [E] ) aan de gemeenteraad meegezonden. [E] vermeldt daarin onder meer:

‘7. Het volgende dossierstuk is een ambtelijk advies aan de portefeuillehouder (…), gedateerd 9 april 2010. In dit advies wordt aangegeven dat het ontwerpprojectbesluit ter inzage heeft gelegen en dat daarop géén zienswijzen zijn binnengekomen. Voorgesteld wordt het projectbesluit ongewijzigd vast te stellen. De crux zit mijns inziens in het woord “ongewijzigd”. Ambtelijk wordt namelijk geadviseerd om vast te houden aan de maximale inhoudsmaat van 1.000m3. De argumentatie daarvoor is gelegen in het feit dat dit “de standaardmaten zijn bij ruimte voor ruimte kavels”. Omdat het feitelijke verzoek afwijkt van die standaard, heeft men ambtelijk het verzoek gelegd langs het in voorbereiding zijnde beleid “groter bouwen”. Kennelijk is daar in september 2009 een eerste concept van verschenen “omdat in de toenmalige gemeente [gemeente] een aantal verzoeken was binnengekomen voor het verhogen van het aantal kuubs van het hoofdgebouw van woningen in het buitengebied”. De hoofdlijnen van dat concept beleid waren “om meer m3 toe te staan bij nieuwbouw wanneer er voldaan werd aan de volgende voorwaarden:

- De kavel moet groter zijn dan 2.000m2

- De vormgeving en het materiaalgebruik moet zodanig uitgevoerd worden dat de

cultuurhistorische identiteit van de omgeving versterkt wordt

- Voor de extra omvang bebouwing (dat gedeelte dat groter is dan 1.000m3) moet elders extra gesloopt worden. (ook planologisch vastleggen dat er niet meer teruggebouwd kan worden)

- Extra bijgebouwen bij deze grote woningen kunnen alleen gerealiseerd worden als elders in een verhouding van 1:3 gesloopt wordt. (ook planologisch vastleggen dat er niet meer teruggebouwd kan worden)”

Ambtelijk wordt aangegeven dat het plan van de familie [geïntimeerde] niet aan deze voorwaarden voldoet omdat er sprake zou zijn van een perceel kleiner dan 2.000m2, er geen sprake is van een bestaande langgevelboerderij en er geen sprake is van extra sloop.

(…)

8. Zichtbaar aangetekend in dit voorstel is, wat ik veronderstel te zijn, de kennelijk in dit gecombineerde portefeuilleoverleg van 12 april 2010 besproken aanpassingen van het concept beleid. Handgeschreven is duidelijk gemaakt dat de hierboven laatst genoemde twee voorwaarden uit het concept-beleid dienen te vervallen. Daarnaast is handgeschreven opgetekend dat er maximaal 1.500m3 gebouwd mag worden en géén extra bijgebouwen. Op het voorblad van het ambtelijk advies staat (dientengevolge): “voorwaarden beleid aanpassen, projectbesluit wijzigen”.

Nota bene: wanneer het initiatief van familie [geïntimeerde] naar de criteria van het concept-beleid groter bouwen beoordeeld zou worden, meen ik dat het initiatief binnen die criteria gepast zou hebben. Zulks omdat het kavel groter is dan 2.000m2, de vormgeving en het materiaalverbruik volgens de welstandsbeoordeling cultuurhistorische identiteit van de omgeving versterkt, er sprake is van een ruimte voor ruimte woning weshalve er überhaupt al sloop tegenover de woningbouw stond en er geen bijgebouw gerealiseerd werd.

(…)

Tussenconclusie 2 : Het lijkt er dus op dat in het gecombineerde portefeuilleoverleg van de toenmalige portefeuillehouders, naar aanleiding van het ambtelijk voorstel over het verzoek van de familie [geïntimeerde] , een aangepast lijn is bepaald voor het reeds ontwikkelde concept-beleid groter bouwen. Door deze lijn (…) was het mogelijk medewerking te verlenen aan het verzoek van de familie [geïntimeerde] . Zeker nu het negatieve ambtelijke advies gebaseerd was op een onjuiste aanname.

(…)

Feitelijk gerealiseerd

Wanneer ik kijk naar hetgeen familie [geïntimeerde] feitelijk gebouwd heeft ten opzichte van hetgeen planologisch mogelijk is, dan meen ik te constateren dat hetgeen familie [geïntimeerde] gebouwd heeft binnen de grenzen van de bouwvergunning en binnen de grenzen van het planologisch mogelijke vallen. De woning zoals familie [geïntimeerde] deze gevraagd en gebouwd heeft past bovendien binnen de bedoelingen die de gemeente beleidsmatig had: het qua verschijningsvorm en materiaalgebruik laten aansluiten van de nieuwbouw bij het karakter van de omgeving. Meer concreet: de langgevelboerderij die familie [geïntimeerde] hier gerealiseerd heeft, is exact hetgeen het gemeentelijke beleid beoogt. Desgevraagd heeft voormalig wethouder Stas, in een telefoongesprek dat ik hierover met hem had, dit ook bevestigd. Daarbij heeft familie [geïntimeerde] ervoor gekozen om, zoals dat bij langgevelboerderijen niet ongebruikelijk is, hun garage/berging binnen het bouwvallige van het hoofdgebouw te realiseren. Er is dan ook géén separaat bijgebouw gerealiseerd. Wanneer de gemeente als maximummaat 1.000m3 had gehanteerd, had er in totaal 1.000m3 aan hoofdgebouw én 450m3 (…) opgericht kunnen worden; samen 1.450m3. Per saldo heeft familie [geïntimeerde] dus een kleine 200m3 minder gerealiseerd met een plan dat aansluit bij de karakteristiek van de omgeving.’

In juni 2020 verscheen een tweede serie nieuwsartikelen:

- [A] , [geïntimeerde] mocht groter huis bouwen tegen ambtelijk advies in, nrc.nl 16 juni 2020 en NRC 17 juni 2020;

- [B] , [geïntimeerde] mocht groter bouwen dan toegestaan, De Limburger 17 juni 2020.

In het artikel van 16 en 17 juni in het NRC staat onder meer het volgende:

‘Staatssecretaris [geïntimeerde] (Binnenlandse Zaken, CDA) is niet alleen bij de grondaankoop voor zijn woonboerderij bevoordeeld, ook mocht hij in strijd met de regels een grotere boerderij bouwen.

(…)

Vorige maand bleek dat [geïntimeerde] door een onderneming van de provincie Limburg bevoordeeld was bij de grondtransactie voor zijn woonboerderij in [woonplaats] , een [x dorp] in [gemeente] . [geïntimeerde] kreeg een woonbestemming van 1.500 vierkante meter terwijl andere zelfbouwers, die dezelfde procedure volgden, in de regel 1.000 vierkante meter kregen. Terwijl hij dus méér ‘woongrond’ kreeg, hoefde [geïntimeerde] slechts 750 vierkante meter af te rekenen bij de notaris. (…)

Voor iedereen in de gemeente gold de regel dat een nieuwbouwhuis in het buitengebied niet groter mocht zijn dan duizend kubieke meter. In de aanvraag die [geïntimeerde] bij de gemeente deed om een woonbestemming te krijgen voor zijn grond, stond zijn huis ook ingetekend met een inhoud van duizend kubieke meter.

Terwijl deze bestemmingsplanwijziging (‘het projectbesluit’) ter inzage lag, diende [geïntimeerde] bij de gemeente een schetsplan voor zijn woning in. Een ambtelijke adviesnota: ,,Op het schetsplan zijn geen inhoudsmaten aangegeven. Mondeling hebben wij vernomen dat de inhoud van de woning meer dan duizend kubieke meter is’ Dit betekende dat de woning ,,niet voldoet aan de bouwregels”.

De ambtenaren vonden dat [geïntimeerde] zich diende te houden aan de eisen van het projectbesluit, en een kleinere woning moest bouwen. (…)

De wethouders negeerden dit advies en pasten het conceptbeleid aan ten gunste van [geïntimeerde] . De toegestane inhoud voor zijn woning werd opgerekt tot 1.250 kubieke meter en twee criteria uit het conceptbeleid, waaraan [geïntimeerde] niet voldeed, werden geschrapt. De gemeente: ,,Daardoor waren dat geen criteria meer waaraan initiatieven, inclusief dat van familie [geïntimeerde] , beoordeeld moesten worden.”’

Beoordeling

4.1.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang:

i) te verklaren voor recht dat NRC c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door hem te beschuldigen van bevoordeling in het kader van de grondtransactie en bij de bouw van zijn woning;

ii) NRC c.s. te bevelen zich te onthouden van het uiten van de beschuldiging dat hij zou zijn bevoordeeld in het kader van de grondtransactie en/of in het kader van de bouw van zijn woning;

iii) NRC c.s. te bevelen om iedere digitale versie van een publicatie die een beschuldiging van bevoordeling bevat, te voorzien van een link naar het in deze zaak te wijzen vonnis en die link te voorzien van de tekst: ‘de rechter heeft geoordeeld dat de in dit artikel gepubliceerde beschuldiging van bevoordeling van [geïntimeerde] onjuist is’,

ii) en iii) op straffe van verbeurte van een dwangsom, en voorts:

iv) NRC c.s. ieder voor zich te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.500,- ten titel van schadevergoeding,

en met hoofdelijke veroordeling van NRC c.s. in de proceskosten.

4.1.2 [geïntimeerde] legde aan zijn vordering ten grondslag dat de door NRC c.s. gedane beschuldiging dat hij is bevoordeeld bij de grondtransactie en bij de bouw van zijn woning niet juist is. De grondtransactie was in overeenstemming met alle toepasselijke regelgeving en de door [geïntimeerde] aan de RvR CV betaalde koopsom is in overeenstemming met de daarover gepubliceerde uitgangspunten. Ook de bouw van de woning is in overeenstemming geweest met de regels. Hoor en wederhoor heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden en als het heeft plaatsgevonden zijn de reacties van [geïntimeerde] op een onjuiste manier weergegeven in de artikelen. Het feit dat [geïntimeerde] een publiek figuur is doet aan het voorgaande niet af. De omstreden publicaties hebben ernstige gevolgen voor hem gehad. Dit alles maakt dat NRC c.s. onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld. Volgens NRC c.s. is er geen sprake van lichtvaardige verdachtmakingen. Zij hebben zeer zorgvuldig onderzoek gedaan en de uitingen die voorliggen vinden voldoende steun in de feiten. Er is sprake van belangenverstrengeling van overheidsfunctionarissen en dat is nu juist een actueel onderwerp van het publieke debat.

4.1.3 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, kort gezegd, het volgende overwogen. [geïntimeerde] is een publieke figuur en belangenverstrengeling van bestuurders en de effectiviteit van de RvR-regeling zijn onderwerp van publiek debat. [geïntimeerde] is eigenaar geworden van een perceel met woonbestemming van 1500 vierkante meter. Dat is groter dan de 750 vierkante meter die hij van de RvR CV geleverd heeft gekregen. NRC c.s. mogen hieraan de conclusie verbinden dat [geïntimeerde] is bevoordeeld. Het overzicht van transacties in het kader van de RvR-regeling dat NRC c.s. hebben overgelegd, in combinatie met de door hen aangehaalde deskundigen, geven voldoende rechtvaardiging voor deze conclusie. Hoe groot het voordeel is, is niet vast te stellen zodat de toevoeging dat dit tienduizenden euro’s bedraagt onvoldoende steun vindt in de feiten. Het verweer dat NRC c.s. onvoldoende wederhoor hebben toegepast faalt. Ook de bewering dat [geïntimeerde] een grotere woning mocht bouwen dan in de regels voorzien en dat de regels voor hem zijn aangepast, is feitelijk juist. De rechtbank heeft op grond van een en ander voor recht verklaard dat NRC c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door [geïntimeerde] te beschuldigen van bevoordeling van tienduizenden euro’s in het kader van de grondtransactie, en hen geboden een daarbij passende rectificatie te plaatsen als in het vonnis beschreven. De vordering van [geïntimeerde] is voor het overige afgewezen en NRC c.s. zijn in de kosten van de eerste aanleg veroordeeld.

4.1.4 [geïntimeerde] had in eerste aanleg tevens twee redacteuren van NRC c.s., eveneens schrijvers van de artikelen, en de hoofdredacteuren van de uitgaven in rechte betrokken. De jegens hen ingestelde vorderingen zijn in eerste aanleg geheel afgewezen. [geïntimeerde] heeft hen niet in dit hoger beroep betrokken zodat deze vorderingen geen onderdeel uitmaken van dit hoger beroep.

4.1.5 De rechtbank heeft ten aanzien van het toetsingskader het volgende overwogen. Het recht van NRC c.s. op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de publicaties onrechtmatig zijn jegens [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van NRC c.s. is er met name in gelegen dat zij zich als journalistiek medium kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [geïntimeerde] met name erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. Geen van partijen heeft grieven tegen deze overweging gericht. Het hof neemt een en ander over.

4.1.6 NRC c.s. betogen bij grief I dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door toe te wijzen wat niet is gevorderd. Volgens grief II heeft de rechtbank relevante omstandigheden niet op de juiste wijze betrokken bij haar beslissing. Bij grief III voeren NRC c.s. aan dat de rechtbank ten onrechte een onrechtmatige daad heeft vastgesteld omdat relevante schade door de onrechtmatig geachte bewering ontbreekt. Bij grief IV stellen NRC c.s. dat bevoordeling met tienduizenden euro’s wel voldoende feitelijk is onderbouwd. Bij grief V, ten slotte, wijzen NRC c.s. op volgens hen oneigenlijk gebruik van het overheidsapparaat door [geïntimeerde] rond het schrijven van de artikelen en na publicatie daarvan.

4.1.7 [geïntimeerde] komt met zijn grief I op tegen het oordeel dat NRC c.s. niet onrechtmatig hebben gehandeld door hem te beschuldigen van bevoordeling. Er is volgens hem geen bevoordeling geweest. Hij heeft geen misbruik gemaakt van de RvR-regeling. Ook is hij niet bevoordeeld bij de maatvoering van zijn woning. Bij grief II klaagt hij over de methode van wederhoor en de wijze waarop NRC c.s. met zijn weerwoord zijn omgesprongen. Grief III luidt dat zijn vordering ten onrecht niet volledig is toegewezen.

Voldoende steun in het feitenmateriaal; de grondtransactie

4.2.1 Grief I van [geïntimeerde] stelt in de eerste plaats aan de orde dat de beschuldiging van bevoordeling bij de grondtransactie onvoldoende steun vindt in het feitenmateriaal. Het hof zal eerst deze grief bespreken. In samenhang daarmee zal worden besproken grief IV van NRC c.s., inhoudende dat de beschuldiging dat het voordeel in de tienduizenden euro’s loopt, ook voldoende steun vindt in het feitenmateriaal. Het gaat bij deze beoordeling primair om het aan de redacteuren beschikbare feitenmateriaal ten tijde van het publiceren van de artikelen. Na publicatie gebleken feiten kunnen in beginsel niet bijdragen aan de onrechtmatigheid van de artikelen.

4.2.2 In de gewraakte artikelen, gepubliceerd in mei 2020, worden over de door [geïntimeerde] verworven grond de volgende feitelijkheden genoemd. [geïntimeerde] heeft een perceel grond van 3500 vierkante meter met agrarische bestemming verworven. Van dat perceel heeft een gedeelte van 1500 vierkante meter via de RvR-regeling een woonbestemming gekregen. [geïntimeerde] heeft bij de RvR CV 750 vierkante meter afgerekend, terwijl volgens [C] , directeur van RvR CV, 1000 vierkante meter verplicht is. Bij de kadastrale inmeting bleek dat het door [geïntimeerde] aan RvR CV verkochte en vervolgens teruggekochte bouwperceel 1175 vierkante meter groot te zijn.

4.2.3 Deze feitelijkheden worden alle ondersteund door stukken die door NRC c.s. grotendeels uit openbare bronnen zijn gelicht en in het geding zijn gebracht. Dat [geïntimeerde] een perceel grond van 3500 vierkante meter heeft verworven waarvan het gebruik voor de bouw van een woning met erf en tuin niet was toegestaan, blijkt uit de daartoe overgelegde leveringsakte. Dat van dat perceel een gedeelte groot 1500 vierkante meter de bestemming wonen heeft gekregen blijkt uit het projectbesluit en de ruimtelijke onderbouwing daarvan (zie onder 3.7 en 3.9). De levering van [geïntimeerde] aan RvR CV en vervolgens teruglevering van een perceel van 750 vierkante meter blijkt eveneens uit overgelegde leveringsakten. Dat het kadaster het betreffende perceel (dat aan RvR Cv is geleverd en vervolgens is teruggeleverd) heeft ingemeten en uit is gekomen op een oppervlakte van 1175 vierkante meter, blijkt onder meer uit de e-mailwisseling met het kadaster. NRC c.s. heeft, ten slotte, een transcript overgelegd van een interview met [C] waarin hij zegt dat je voor deelname aan de RvR-regeling minimaal 1000 vierkante meter moet inbrengen.

4.2.4 De blote feiten die in het artikel worden genoemd vinden dan ook allemaal steun in het feitenmateriaal. Die feiten roepen minst genomen vragen op over de gang van zaken rond de toepassing van de RvR-regeling in het geval van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft immers voor een gedeelte van zijn perce(e)l(en) van 1500 vierkante meter een bouwbestemming gekregen terwijl hij maar - volgens de akten - een perceel van 750 vierkante meter aan RvR CV heeft geleverd en teruggeleverd heeft gekregen, terwijl dat perceel bij nameting 1175 vierkante meter groot blijkt te zijn. NRC c.s. hebben naar aanleiding van deze feiten vragen voorgelegd aan de deskundigen Eichholz en Huijgen. Zij hebben gereageerd zoals in het artikel weergegeven.

4.2.5 [geïntimeerde] voert nog aan dat hij de week na de eerste publicaties Eichholz heeft benaderd en dat Eichholz, met de kennis van het grootste gedeelte van het dossier dat hij pas na de publicaties had ontvangen, tot de conclusie is gekomen dat [geïntimeerde] niet is bevoordeeld. [geïntimeerde] heeft ter staving daarvan een schriftelijke verklaring van Eichholz overgelegd. NRC c.s. hebben daarop gereageerd door te stellen dat zij het gepubliceerde citaat aan Eichholz hebben voorgelegd en dat hij dit citaat heeft geaccordeerd. Ook hebben zij Eichholz opnieuw benaderd, en een opvolgende schriftelijke verklaring van hem overgelegd. Eichholz schrijft daarin: ‘Zoals ik aangaf draait de hele vraag of er sprake is van bevoordeling om de vierkantemeterprijs die de heer [geïntimeerde] heeft betaald’ en ‘Om te bepalen wat een marktconforme prijs is, heb ik gekeken naar referentietransacties, zowel degene die ik van de heer [C] [hof: van de zijde van [geïntimeerde] ] heb ontvangen als die van de heer [A] [hof: van de zijde van NRC c.s.]’. Uitgaande van 750, 1000 of 1175 vierkante meter is de prijs niet uitzonderlijk, pas bij 1500 vierkante meter is er een uitzonderlijk beeld, aldus Eichholz. Voor elke aanpak is wel iets te zeggen, er is twijfel, zo besluit Eichholz. Aldus is te concluderen dat de deskundige op grond van door hem na publicatie ontvangen vergelijkende gegevens is gaan twijfelen of [geïntimeerde] is bevoordeeld. Die vergelijkende gegevens zullen hierna overigens nog aan de orde komen. Eichholz is voorafgaand aan de publicaties kennelijk slechts voorgelicht over de specifieke gang van zaken in het geval van [geïntimeerde] en heeft op grond daarvan een reactie gegeven. Die in het artikel weergegeven reactie is ook beperkt tot die gang van zaken. Dat NRC c.s. hem verkeerd hebben ingelicht of doelbewust gegevens hebben achtergehouden, is niet gebleken. Het enkel niet verstrekken van de vergelijkende gegevens die [geïntimeerde] naderhand aan Eichholz heeft verstrekt, is onvoldoende om NRC c.s. in dit verband van onzorgvuldig handelen te betichten.

4.2.6 [geïntimeerde] bestrijdt dat de gang van zaken vragen oproept. Hij wijst erop dat hem uiteindelijk een bouwvlak is vergund van 750 vierkante meter en dat de transactie tussen hem en RvR CV daarop is gebaseerd. Voor de overige delen van zijn perceel is, zo zegt hij, geen bouwbestemming nodig omdat het bouwvlak volstaat. [geïntimeerde] miskent hiermee echter dat hij op een gebied van in totaal 1500 vierkante meter een woonbestemming heeft verkregen. De vierkante meters die buiten het bouwvlak vallen zijn onlosmakelijk verbonden met de woonfunctie. Dat blijkt ook uit de ruimtelijke onderbouwing (zie onder 3.7). Daarin wordt de bestemming van die 1500 vierkante meter omschreven als woondoeleinden en bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, infiltratievoorzieningen en parkeervoorzieningen. Daarbij komt dat het bouwvlak niet direct aan de openbare weg ligt. Dat is overigens ook, zoals [geïntimeerde] ter zitting heeft toegelicht, de oorzaak dat het uitgemeten perceel groter is geworden dan 750 vierkante meter. Het perceel is volgens die toelichting immers uitgemeten vanaf de openbare weg tot aan de achterzijde van het bouwvlak. Het ligt niet voor de hand dat aan [geïntimeerde] op dezelfde wijze een bouwvlak zou zijn vergund als alle grond buiten dat bouwvlak een agrarische bestemming zou hebben behouden.

4.2.7 De gang van zaken rond de toepassing van de RvR regeling bij [geïntimeerde] roept dan ook in algemene zin het beeld op van bevoordeling. Alleen al daarom heeft het NRC c.s. vrijgestaan om dit te kwalificeren als bevoordeling. Dit te meer omdat ook de door NRC c.s. geraadpleegde deskundigen bevestigen dat de gang van zaken vragen oproept, Eichholz door dit te benoemen als ‘dan ga je buiten de lijntjes’ en Huijgens door te bevestigen dat dit ‘lijkt op politieke bevoordeling’. [geïntimeerde] betoogt bij zijn eerste grief nog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘bevoordeling’ een subjectieve kwalificatie is en dan ook op die grond ten onrechte terughoudend is geweest bij het beoordelen van de rechtmatigheid van deze kwalificatie. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de in het artikel genoemde en door het feitenmateriaal ondersteunde feiten de kwalificatie bevoordeling voldoende dragen, ook als ervan wordt uitgegaan dat het hier gaat om een objectief te onderbouwen kwalificatie.

4.2.8 Partijen hebben er nog uitgebreid bij stil gestaan of [geïntimeerde] al dan niet bevoordeeld is in vergelijking met andere gevallen waarbij de RvR-regeling is toegepast. [geïntimeerde] is van mening dat hij niet anders is behandeld dan anderen en dus niet is bevoordeeld. NRC c.s. zijn daarentegen van mening dat [geïntimeerde] in vergelijking met andere gevallen wel is bevoordeeld. Partijen hebben daartoe van beide zijden een tabel in het geding gebracht met volgens hen vergelijkbare gevallen, [geïntimeerde] een tabel, opgesteld door [C] , en NRC c.s. een door henzelf opgestelde tabel waarvan de gegevens uit openbare bronnen afkomstig zijn. De brongegevens hebben zij in dit hoger beroep overgelegd. Het hof zal een en ander bespreken hoewel de vergelijking met andere gevallen naar het oordeel van het hof niet strikt noodzakelijk is om tot de kwalificatie van bevoordeling te komen.

4.2.9 [geïntimeerde] stelt dat uit de tabel van [C] blijkt dat hij juist een hogere prijs per vierkante meter heeft betaald dan anderen. NRC c.s. wijzen erop dat onderliggende stukken ontbreken en dat de tabel bovendien niet duidelijk is. Adressen en data van transacties ontbreken. Bovendien is onduidelijk of de aangegeven oppervlakte slaat op de grootte van het bouwvlak of van de bouwkavel (het perceel dat een woonbestemming heeft verkregen). [geïntimeerde] is hier niet meer op ingegaan zodat onduidelijk blijft wat met de kolom oppervlakte wordt bedoeld. In de tabel is bij de transactie van [geïntimeerde] het bouwvlak van 750 vierkante meter tot uitgangspunt genomen en is aan de hand daarvan de, volgens [geïntimeerde] lage prijs per vierkante meter berekend. Te constateren is dat, indien wordt uitgegaan van de oppervlakte van de bouwkavel van 1500 vierkante meter, [geïntimeerde] juist de laagste prijs heeft betaald. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat hij in vergelijking met de andere gevallen een hogere prijs per vierkante meter heeft betaald.

4.2.10 NRC c.s. wijzen er daarnaast op dat de vergelijking in de tabel van [C] niet opgaat omdat deze transacties nog onder het oude artikel 19 Wro vielen, en die van [geïntimeerde] onder de nieuwe wetgeving. De buurman van [geïntimeerde] die nog onder het oude regime viel, heeft over zijn hele perceel van 2254 vierkante meter een bouwbestemming gekregen voor een bedrag van € 163.500. Dat is € 72,53 per vierkante meter. Als [geïntimeerde] nog onder het oude regime was gevallen dan had hij op het gehele perceel van 3500 vierkante meter een bouwbestemming verkregen. Dat is dan tegen een prijs van € 49,- per vierkante meter. Op deze specifieke berekening heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd. De vergelijking met zijn buurman gaat dan ook evenmin op.

4.2.11 [geïntimeerde] heeft de inhoud van de tabel die van de zijde van NRC c.s. is overgelegd niet gemotiveerd bestreden, terwijl NRC c.s. hebben gesteld dat alle gegevens uit openbare bronnen verkregen zijn en in hoger beroep het bronmateriaal ook nog over hebben gelegd. [geïntimeerde] heeft nog wel aangevoerd dat niet duidelijk is hoe NRC c.s. de transacties hebben geselecteerd. [geïntimeerde] heeft echter, behoudens de reeds besproken tabel van [C] , geen voorbeelden van transacties genoemd die ten onrechte niet zijn meegenomen. De tabel van NRC c.s. vermeldt per transactie zowel de oppervlakte volgens de leveringsakte van RvR CV als de oppervlakte volgens het projectbesluit en volgens het kadaster. De gevallen zijn alle van 2010 en daarna en vallen dus onder het nieuwe Wro-regime. Opvallend is dat in een geen van de gevallen een substantieel verschil bestaat tussen de oppervlakte in de leveringsakte en die in het projectbesluit, zoals bij [geïntimeerde] (750 respectievelijk 1500 vierkante meter). In twee gevallen is er wel een verschil maar dat is veel kleiner (2000 tegenover 2450 vierkante meter en 2000 tegenover 3079 vierkante meter). Ook is een derde geval genoemd met een verschil maar dat wijkt gelet op de daarbij gevoegde opmerking kennelijk af van de gebruikelijke gang van zaken (er is via een ‘private deal’ 1000 vierkante meter toegevoegd). Volgens deze tabel heeft [geïntimeerde] , als wordt uitgegaan van het aantal vierkante meter dat volgens het projectbesluit een woonbestemming heeft verkregen, de laagste prijs per vierkante meter betaald. Voor zover bij de transacties in de tabel de oppervlakte van het bouwvlak is achterhaald, is dit net als bij [geïntimeerde] substantieel minder dan het aantal vierkante meters met woonbestemming. Een en ander is een voldoende feitelijke onderbouwing van de bevoordeling van [geïntimeerde] in vergelijking met andere gevallen.

4.2.12 Tot slot is er debat over de omvang van dat voordeel. NRC c.s. hebben erop gewezen dat [geïntimeerde] , uitgaande van het aantal vierkante meters van het projectplan, € 114,50 per vierkante meter heeft betaald en dat het merendeel van de kopers tussen de € 50,- en € 110,- per vierkante meter boven deze prijs zit. Uitgaande van deze cijfers beloopt het voordeel dat [geïntimeerde] ten opzichte van de andere kopers heeft al snel enige tienduizenden euro’s. NRC c.s. hebben andere rekenvoorbeelden gegeven die op vergelijkbare bedragen van gelijksoortige omvang uitkomen.

4.2.13 [geïntimeerde] heeft daar tegenover gesteld dat in het algemeen geldt dat de prijs per vierkante meter steeds lager wordt naar gelang een perceel groter is. [geïntimeerde] heeft daarbij een grafiek overgelegd waaruit zou blijken dat de WOZ-waarde van zijn percelen, zonder opstallen, € 158.136,89 zou bedragen; een stuk minder dan de totale kosten die hij voor zijn percelen heeft gemaakt. Een en ander ontkracht echter niet dat hij in vergelijking met andere transacties op grond van de RvR-regeling een lagere prijs per vierkante meter heeft betaald. De door hem overgelegde grafiek is bovendien te algemeen van aard - en zonder specifieke toelichting - om daaruit de huidige waarde van zijn grond af te leiden.

4.2.14 De conclusie van het voorgaande is dat zowel de bevoordeling als de omvang daarvan van enkele tienduizenden euro’s, voldoende steun vinden in het feitenmateriaal. Grief IV in principaal appel slaagt terwijl grief I in incidenteel op het besproken onderwerp faalt.

Voldoende steun in de feiten; de woning

4.3.1 De beschuldiging in de tweede serie artikelen houdt in de kern in dat de regel voor het buitengebied was dat een nieuwbouwwoning niet groter mocht zijn dan duizend kubieke meter, dat een ambtelijk advies luidde dat het schetsplan van [geïntimeerde] niet aan deze regel voldeed en dat de wethouders dit advies hebben genegeerd en de regels hebben aangepast ten gunste van [geïntimeerde] . Dat de regel luidde zoals in het artikel weergegeven, en dat het ambtelijk advies inhield dat het schetsplan van [geïntimeerde] niet aan de regels voldeed, vindt voldoende steun in de feiten (zie hiervoor onder 3.7 en 3.8). Ook is duidelijk dat [geïntimeerde] desondanks toestemming heeft verkregen voor de bouw van een grotere woning met een inhoud van 1268 kubieke meter, terwijl, naar eigen zeggen van [geïntimeerde] , de regels inmiddels zijn aangepast. De kern van de beschuldiging vindt dus in ruime mate steun in de feiten.

4.3.2 [geïntimeerde] brengt daartegen in dat na zijn aanvraag, en voor inwerkingtreding van het nieuwe, ruimere beleid, geen aanvragen van anderen zijn afgewezen. Dat maakt echter nog niet dat de beschuldiging zoals hiervoor geformuleerd, geen steun vindt in de feiten. Het maakt evenmin dat de beweringen niet maatschappelijk relevant zijn en/of niet geuit mogen worden. Daarbij is van betekenis dat het handelen van [geïntimeerde] gelet op zijn publieke functies in de belangstelling staat. Ook de bewering van [geïntimeerde] dat hij geen voordeel heeft genoten omdat hij een hoofdgebouw van 1000 vierkante meter en bijgebouwen van 450 vierkante meter mocht neerzetten, en dat hij door zijn garage inpandig te maken een deel van het bijgebouwvolume mocht optellen bij zijn hoofdgebouwvolume, kan hem niet baten. Hij heeft geen beleidsregel aangewezen waaruit iets dergelijks blijkt. Dat betekent dat blijft staan dat ten gunste van [geïntimeerde] van de regels is afgeweken, zoals in de artikelen is gemeld.

4.3.3 De inhoud van de raadsinformatiebrief van [E] leidt niet tot een andere conclusie. In die brief wordt ervan uitgegaan dat de bouwkavel van [geïntimeerde] groter is dan 2000 vierkante meter. Kennelijk wordt daarbij het perceel van [geïntimeerde] voor zover dat in het projectbesluit niet is meegenomen en dat nog een agrarische bestemming heeft, meegeteld. Op welke grond dat is gebeurd, wordt niet duidelijk gemaakt. Evenmin wordt duidelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarde van extra sloop bij een grotere omvang van de bebouwing. Dat het ambtelijk advies was gebaseerd op een onjuiste aanname, zoals in de raadsinformatiebrief staat, wordt daarin dan ook niet onderbouwd. Wat in elk geval blijft staan is dat in weerwil van de geldende regels en een negatief ambtelijk advies, is besloten in het voordeel van [geïntimeerde] . Dat is de boodschap van de tweede serie artikelen.

4.3.4 Grief I van [geïntimeerde] faalt ook op dit punt.

Overige omstandigheden

4.4.1 [geïntimeerde] voert bij grief II aan dat NRC c.s. ten onrechte twijfel hebben gezaaid aan de oprechtheid van het wederhoor. Hij klaagt met name over de wijze waarop aandacht is besteed aan de deskundige van zijn zijde, Bregman. [geïntimeerde] heeft echter niet bestreden dat Bregman betaald adviseur is van de provincie Limburg, de eigenaar van RvR CV. Het stond NRC c.s. vrij om dit in de publicaties te vermelden. Dat Bregman in een telefoongesprek aan NRC c.s. heeft meegedeeld dat de afwijking in het kadaster ‘een beetje dom’ was, heeft NRC c.s. ook in het artikel mogen vermelden. Een en ander kleurt weliswaar de in het artikel vermelde conclusie van Bregman dat [geïntimeerde] niet financieel is bevoordeeld, maar dat maakt nog niet dat de inhoud van de publicaties over de schreef is. Grief II faalt in die zin.

4.4.2 NRC c.s. wijzen bij hun grief II erop dat de rechtbank weliswaar heeft overwogen dat [geïntimeerde] een publieke figuur is, hij heeft immers hoge politieke functies bekleed, en dat belangenverstrengeling bij het handelen van bestuurders en de effectiviteit van de RvR-regeling onderwerp van het publieke debat zijn, maar dat deze omstandigheden vervolgens onvoldoende zijn meegewogen bij de belangenafweging. Het hof zal hierop terugkomen bij de in dit hoger beroep opnieuw te maken belangenafweging.

4.4.3 Grief V van NRC c.s. luidt dat ten onrechte buiten beschouwing is gelaten het machtsmisbruik en de belangenverstrengeling in de omgang van [geïntimeerde] met NRC c.s. Gelet op de toelichting op deze grief wordt gedoeld op de wijze waarop [geïntimeerde] voorafgaand aan en/of na de publicaties gebruik heeft gemaakt van de woordvoerder van zijn ministerie, interne stukken van het ministerie, de landsadvocaat, contacten van het ministerie met de gemeente [gemeente] en het kadaster, en voorts van de hem bekende partijgenoot [C] , directeur van RvR CV, in zijn belang heeft ingezet. Het hof leidt uit een en ander af dat [geïntimeerde] als een publieke persoon heeft te gelden, die niet alleen meer aandacht van de pers dient te tolereren maar kennelijk ook over voldoende middelen beschikte om zich te verdedigen. In zoverre wegen deze omstandigheden mee bij het eindoordeel.

Belangenafweging en afsluiting

4.5.1 De relevante omstandigheden van dit geval zijn als volgt samen te vatten. De beschuldigingen zoals in beide series artikelen te lezen, vinden op alle onderdelen in voldoende mate steun in de feiten. [geïntimeerde] is vanwege zijn politieke en bestuurlijke functies op hoog niveau een publieke figuur en moet zich daarom meer dan gebruikelijk aandacht van de media laten welgevallen, ook in zijn privé handelen, met name wanneer hij daarin gebruik maakt van publieke regelingen. Het handelen van bestuurders in die zin verdient extra aandacht van de media. In de omgang met het weerwoord is voorts geen aanleiding te vinden om NRC c.s. van onzorgvuldig handelen te betichten, te meer omdat [geïntimeerde] in zijn positie van destijds voldoende middelen had en deze ook heeft gebruikt om zich te verweren. Al met al dient het belang van de vrijheid van meningsuiting in dit geval, wat betreft de gehele inhoud van de artikelen, te prevaleren boven het belang van [geïntimeerde] om verschoond te blijven van de beschuldigingen en van de inmenging in zijn privéleven.

4.5.2 Voor zover op de achtergrond speelt dat de RvR-regeling of in elk geval de toepassing daarvan onduidelijk was of in elk geval minder transparant en/of effectief, dient dit voor risico van [geïntimeerde] te blijven. Hij heeft er immers zelf voor gekozen van deze regeling gebruik te maken, terwijl ervan kan worden uitgegaan dat hij op de hoogte was van de aard en toepassing van de regeling. Dit klemt te meer omdat het handelen van [geïntimeerde] door NRC c.s. met name in de eerste serie artikelen werd gebracht in de bredere context van de totstandkoming en de werking van de RvR-regeling.

4.5.3 [geïntimeerde] heeft ter zitting nog uitdrukkelijk betoogd dat hij, toen hij de aanvraag deed voor toepassing van de RvR-regeling, alleen op de hoogte was van de gang van zaken bij zijn buurman, en in de veronderstelling was dat het in zijn geval op dezelfde wijze en tegen dezelfde prijs geregeld zou worden. Hij wijst erop dat de transacties van de door NRC c.s. overgelegde tabel met vergelijkbare gevallen van later datum zijn dan zijn grondtransactie. Het hof heeft een en ander meegewogen. In het artikel wordt niet klip en klaar beweerd dat [geïntimeerde] doelbewust heeft aangestuurd op het verkrijgen van voordeel ten opzichte van andere deelnemers aan de RvR-regeling. Er wordt slechts in algemene zin beweerd dát [geïntimeerde] voordeel heeft verkregen. Alleen dat al kan, gelet op de overige omstandigheden, als voldoende aanleiding worden gezien om in de publicaties aandacht te besteden aan de grondtransactie van [geïntimeerde] .

4.5.4 Gelet op de uitkomst van de belangenafweging hebben NRC c.s. geen belang meer bij de bespreking van grief I. Het hof ziet overigens niet dat de beslissing van de rechtbank ultra petitum gaat; er is slechts minder toegewezen dan is gevorderd. In dit hoger beroep hebben NRC c.s. bovendien voldoende ruimte gekregen voor een debat over hetgeen door de rechtbank is toegewezen.

4.5.5 Er is evenmin aanleiding in te gaan op mogelijke schade aan de zijde van [geïntimeerde] zodat er geen belang bestaat bij bespreking van grief III van NRC c.s. en evenmin van grief III van [geïntimeerde] .

4.5.6 De slotsom is dat grief II, IV en V in het principale appel slagen, terwijl de overige grieven in dat appel geen bespreking behoeven. De grieven in het incidentele appel falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog geheel worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering van [geïntimeerde] is toegewezen en NRC c.s. in de proceskosten en de nakosten zijn veroordeeld,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de vordering van [geïntimeerde] voor zover deze in het vonnis waarvan beroep is toegewezen, alsnog af;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van NRC c.s. begroot op € 2.076,- aan verschotten en € 956,- voor salaris,

en voorts:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van NRC c.s. begroot op € 783,- aan verschotten en € 3.642,- voor salaris;

verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, E.M. Polak en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.

Artikel delen