Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:1832

5 juni 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201708952/1/A1.

Datum uitspraak: 5 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    Suit Supply B.V., gevestigd te Amsterdam,

2.    algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid (thans en hierna: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2017 in zaak nr. 16/3888 in het geding tussen:

[wederpartij] wonend te Amsterdam

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen het perceel Willemsparkweg 37-41 te Amsterdam afgewezen.

Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 april 2016 vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de bebouwingsoppervlakte en de winkeloppervlakte, en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Suit Supply en het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 3 juli 2016 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 27 oktober 2015 gegrond verklaard en Suit Supply onder oplegging van een dwangsom gelast de bebouwing in de binnentuin op het perceel te verkleinen tot de ten tijde van het bouwen toegestane maximale 30 m² buiten de 2,5 meter-zone vanaf de oorspronkelijke achtergevel.

[wederpartij] heeft te kennen gegeven dat hij zich met dit besluit kan verenigen.

Suit Supply heeft tegen dit besluit gronden ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar Suit Supply, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, het college, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud, en [wederpartij], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend om schriftelijke inlichtingen in te winnen bij het college. Het college heeft bij brief van 12 november 2018 deze inlichtingen gegeven. Bij brief van 27 november 2018 heeft Suit Supply hierop gereageerd. Suit Supply heeft de Afdeling om een nadere zitting verzocht.

De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar Suit Supply, vertegenwoordigd door mr. D.P. Dijkhuis, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Suit Supply exploiteert een modezaak op de percelen Willemsparkweg 37, 39 en 41. De panden op de percelen Willemsparkweg 39 en 41 vormen sinds lange tijd samen één winkelpand. Bij besluit van 5 september 2011 is een omgevingsvergunning verleend voor het maken van twee muurdoorbraken tussen het pand op het perceel Willemsparkweg 37 en het pand op het perceel Willemsparkweg 39-41.

In mei 2013 is een uitbouw gebouwd achter het pand op het perceel Willemsparkweg 37. Deze uitbouw (aangeduid als 2A op de tekening die als bijlage 2 bij deze uitspraak is gevoegd) heeft een oppervlakte van 30 m².

In mei 2013 heeft Suit Supply ook een uitbouw gebouwd tegen de achtergevel van de panden op de percelen Willemsparkweg 39 en 41. Deze uitbouw (aangeduid als 2C op de tekening) heeft een oppervlakte van 32 m². De uitbouw is onderdeel van de winkel.

In juni 2013 is achter een deel van uitbouw 2C een tweede uitbouw gebouwd. Deze uitbouw (aangeduid als 2B op de tekening), wordt thans gebruikt als verbinding tussen de winkel en een in 2015 gebouwd tuinhuis. De oppervlakte van deze uitbouw is 30 m².

Voor het tuinhuis (aangeduid als 3 op de tekening) is op 24 oktober 2013 van rechtswege een vergunning gegeven. Deze vergunning is met de uitspraak van de Afdeling 24 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1967) onherroepelijk geworden. Het tuinhuis heeft een oppervlakte van 57 m².

2.    [wederpartij] woont op het perceel [locatie] te Amsterdam. Deze straat loopt parallel aan de Willemsparkweg. De achtertuin van [wederpartij] is gelegen tegenover het achtererfgebied van de winkel van Suit Supply. [wederpartij] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen, voor zover in hoger beroep nog van belang, de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken, als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, onder b, onder 3˚, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), zoals dat luidde ten tijde van het bouwen van de uitbouwen in 2013, en op de overschrijding van het in het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" opgenomen maximale bruto vloeroppervlak.

Het college heeft dit verzoek afgewezen. Die afwijzing is in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat het college volgens haar wel bevoegd is handhavend op te treden. Het college en Suit Supply hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

Relevante regelgeving

3.    De relevante bepalingen van het Bor en het bestemmingsplan zijn opgenomen in bijlage 1 die onderdeel is van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

Oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken

4.    Suit Supply betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de overschrijding van de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, onder b, onder 3˚, van bijlage II van het Bor, zoals dat artikel luidde in 2013. Zij voert daartoe aan dat ten tijde van de bouw van uitbouw 2A het perceel Willemsparkweg 37 een afzonderlijk perceel was. Bij de vraag of de maximaal toegestane vergunningvrije bebouwingsoppervlakte wordt overschreden, moeten daarom de percelen Willemsparkweg 37 enerzijds en Willemsparkweg 39 (en 41) anderzijds afzonderlijk worden beschouwd. Zij voert verder aan dat het college in de besluiten van 28 mei 2013 en 3 juni 2013, in samenhang gelezen, reeds heeft besloten dat uitbouw 2B omgevingsvergunningvrij is. Deze besluiten zijn onherroepelijk.

4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag of de bouwwerken omgevingsvergunningvrij mochten worden gebouwd, moet worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die gold ten tijde van het bouwen van de bouwwerken.

Op grond van artikel 2 van bijlage II, zoals dat artikel luidde op het moment dat de uitbouwen in 2013 werden gebouwd, kon een bijbehorend bouwwerk dat werd gebouwd op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw omgevingsvergunningvrij worden opgericht indien, voor zover van belang, als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m² bedroeg.

4.2.    In 2011 is een omgevingsvergunning verleend voor het doorbreken van een muur tussen de panden op de percelen Willemsparkweg 37 en 39. Uit de brief van het college van 12 november 2018 blijkt dat de gemeentelijke bouwinspecteur op 15 november 2011 heeft geconstateerd dat de doorbraak overeenkomstig de verleende vergunning was gerealiseerd. Suit Supply heeft in haar brief van 27 november 2018 deze constatering van de bouwinspecteur niet bestreden.

Uit de brief van het college volgt dat na de realisering van dit bouwplan het pand aan de Willemsparkweg 37, samen met de panden aan de Willemsparkweg 39 en 41, als één winkel werden gebruikt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht het erf aan de achterkant van deze drie panden als één geheel aangemerkt en alle bebouwing op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw op dat achtererfgebied betrokken bij de vraag wat de oppervlakte is van de daar aanwezige vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Dat Suit Supply het pand op het perceel Willemsparkweg 37 huurt en de eigenaar van dat pand een ander is dan de eigenaar van de panden op het perceel Willemsparkweg 39 en 41 en zij de doorbraak na afloop van één van de huurovereenkomsten ongedaan moet maken, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank is terecht uitgegaan van de situatie zoals die is ontstaan na de doorbraken en nog steeds bestaat.

4.3.    Uitbouwen 2A en 2B zijn beide gelegen op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw. Uitbouw 2A heeft een oppervlakte van 30 m² en is gerealiseerd in mei 2013. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met het realiseren van deze uitbouw het maximum van 30 m² als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, onder b, onder 3˚, van bijlage II van het Bor, is bereikt, zodat uitbouw 2B in juni 2013 niet meer omgevingsvergunningvrij kon worden gerealiseerd.

De door Suit Supply genoemde besluiten van 28 mei 2013 en 3 juni 2013 doen daar niet aan af. Die besluiten betreffen slechts de oplegging onderscheidenlijk de opheffing van een bouwstop. In die besluiten is niet, zoals Suit Suppply stelt, besloten, dat uitbouw 2B omgevingsvergunningvrij kon worden opgericht. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Dit laat overigens onverlet dat de besluiten een rol kunnen spelen bij de vraag of Suit Supply een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep komt hierna onder 6 aan de orde.

Het betoog faalt.

5.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in zoverre bevoegd was handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6.    Suit Supply betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien. Zij voert daartoe aan dat haar belang bij honorering van haar beroep op het vertrouwensbeginsel zwaarder weegt dan het belang dat is gediend met handhavend optreden.

6.1.    Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 14 april 2018, op het standpunt gesteld dat Suit Supply erop mocht vertrouwen dat, voor zover thans van belang, uitbouw 2B omgevingsvergunningvrij mocht worden opgericht. Om deze reden kan niet meer handhavend worden opgetreden, aldus het college.

6.2.    De rechtbank heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat, gelet op de besluiten van 28 mei 2013 en 3 juni 2013 bij Suit Supply het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het niet handhavend zou optreden tegen uitbouw 2B. Hiertegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat de Afdeling uitgaat van de juistheid van dit oordeel.

Het vertrouwensbeginsel strekt evenwel niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de omstandigheid dat bij Suit Supply het vertrouwen is gewekt dat het college niet handhavend zal optreden niet zonder meer betekent dat het college gehouden was om af te zien van handhaving. Het college diende, zoals is overwogen in de uitspraak van 29 mei, ECLI:NL:RVS:2019:1694, in het kader van de vraag of het, gelet op het gewekte vertrouwen, van handhaving kon afzien een belangenafweging te verrichten. Omdat het dat niet heeft gedaan, heeft de rechtbank in zoverre terecht overwogen dat het college zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Bij de door het college alsnog te maken beoordeling kunnen de door Suit Supply gestelde belangen bij het afzien van handhaving worden afgewogen tegen het algemeen belang, waaronder het belang van derden, bij handhaving.

Het betoog faalt.

Bruto vloeroppervlak

7.    Suit Supply en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de overschrijding van het in het bestemmingsplan opgenomen maximale bruto vloeroppervlak voor detailhandel.

Suit Supply voert ten eerste aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat met bruto vloeroppervlak alleen de oppervlakte aan winkelruimte wordt bedoeld.

Zij voert verder aan dat met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het tuinhuis ook de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak van de winkelvestiging is toegestaan. Deze uitbreiding in strijd met het bestemmingsplan vloeit rechtstreeks uit de omgevingsvergunning voort. Volgens Suit Supply kan van handhavend optreden tegen overschrijding van het bruto vloeroppervlak als gevolg van het tuinhuis geen sprake zijn.

Suit Supply en het college voeren aan dat uitbouw 2C op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor omgevingsvergunningvrij kon worden opgericht. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan kan daarom niet in de weg staan aan het gebruik van dit bouwwerk. De oppervlakte van dit bouwwerk moet daarom buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling of aan de planregel over de maximale grootte van een detailhandelsvestiging wordt voldaan, aldus Suit Supply en het college. Volgens Suit Supply geldt dit ook voor de oppervlakte van de uitbouwen 2A en 2B.

7.1.    De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 6.4.2, aanhef, onder a en onder 1, van de planregels een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m² per vestiging mag worden gebruikt voor detailhandel. Volgens de rechtbank is het als naaiatelier vergunde tuinhuis inmiddels in gebruik als winkelruimte. Hierdoor wordt het maximaal toegestane vloeroppervlak van 500 m² overschreden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat uitbouw 2C als winkelruimte wordt gebruikt en de oppervlakte ervan meetelt bij de bepaling van de vraag of het maximum bruto vloeroppervlak wordt overschreden.

Zij heeft tot slot overwogen dat het college dient te onderzoeken waar de uitbouwen 2A en 2B voor worden gebruikt. Voor zover het niet gaat om ondergeschikt gebruik en sprake is van gebruik voor detailhandel dienen deze uitbouwen ook mee te tellen bij de berekening van het bruto vloeroppervlak, aldus de rechtbank.

7.2.    Ingevolge artikel 6.4.2, aanhef en onder a en onder 1, van de planregels is een maximum bruto vloeroppervlak voor detailhandel van 500 m² per vestiging toegestaan. De bruto vloeroppervlak wordt ingevolge artikel 2.6 bepaald door de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen en bijzondere bouwlagen bij elkaar op te tellen. Ingevolge artikel 1.51 van de planregels wordt onder netto vloeroppervlak verstaan het totale vloeroppervlak dat voor publiek toegankelijk is.

Het bruto vloeroppervlak voor detailhandel is naar het oordeel van de Afdeling het totaal aan ruimtes dat voor detailhandel wordt gebruikt, daaronder begrepen ook de ruimtes die worden gebruikt voor een functie die ondergeschikt is aan de ter plaatse gevestigde detailhandel.

Het betoog van Suit Supply slaagt in zoverre.

7.3.    In het besluit van 5 september 2011 is vermeld dat de vloeroppervlakte van de winkel is vergroot naar 482 m². Op het bij dat besluit behorende aanvraagformulier is vermeld dat het gebruiksoppervlakte na realisering van het bouwplan 495 m² zal zijn. Dit is ook op de bij dat besluit behorende tekening vermeld.

7.4.    Suit Supply heeft in juli 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een tuinhuis met een oppervlakte van 57 m². Dat tuinhuis zou worden gebruikt als naaiatelier. Bij besluit van 24 oktober 2013 is de vergunning van rechtswege gegeven. De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 juni 2015 overwogen dat het naaiatelier kan worden aangemerkt als een aan de detailhandel ondergeschikte functie. Met de omgevingsvergunning is derhalve het op dat moment vergunde bruto vloeroppervlak met 57 m² vergroot tot 552 m². Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

Het betoog van Suit Supply slaagt ook in zoverre.

7.5.    De Afdeling stelt voorop dat, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, uitbouw 2B niet omgevingsvergunningvrij kon worden opgericht. De Afdeling laat deze uitbouw daarom bij de afdoening van het betoog van Suit Supply buiten beschouwing.

Uitbouwen 2A en 2C voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 2 van bijlage II van het Bor. Dit betekent dat de uitbouwen zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo mochten worden opgericht en worden gebruikt voor detailhandel, met dien verstande dat het gebruik van uitbouw 2A, gelet op het bepaalde in artikel 2, aanhef en derde lid, aanhef en onder b, onder 4˚, van bijlage II, functioneel ondergeschikt moet zijn aan de detailhandel. Indien Suit Supply de uitbouwen op de toegestane wijze gebruikt, is het college dus niet bevoegd tegen dat gebruik op te treden.

Het voorgaande betekent naar het oordeel van de Afdeling evenwel niet dat de uitbouwen buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan artikel 6.4.2, aanhef en onder a en onder 1, van de planregels. Ingevolge dat artikel mag de totale voor detailhandel gebruikte oppervlakte in het pand niet meer bedragen dan 500 m². Indien dat oppervlak wordt overschreden, is het college bevoegd daartegen op te treden. Het treedt dan niet op tegen het gebruik van de uitbouwen 2A en 2C, maar tegen de overschrijding van het maximaal toegestane bruto vloeroppervlak voor detailhandel. Suit Supply mag de uitbouwen blijven gebruiken, zolang zij de totale voor detailhandel gebruikte oppervlakte in het pand vermindert naar het maximaal toegestane bruto vloeroppervlak.

Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen overschrijding van het maximaal toegestane bruto vloeroppervlak voor detailhandel. Het betoog van het college en Suit Supply faalt in zoverre.

Tussenconclusie

8.    De hoger beroepen van Suit Supply en het college zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met een verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

Het besluit van 3 juli 2018

9.    Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist en besloten alsnog handhavend op te treden. Het heeft Suit Supply onder oplegging van een dwangsom gelast de bebouwing in de binnentuin op het perceel te verkleinen tot de ten tijde van het bouwen van de bouwwerken toegestane maximale 30 m² buiten de 2,5 meter-zone vanaf de oorspronkelijke achtergevel. Suit Supply kan uitvoering geven aan de last door hetzij uitbouw 2A, hetzij uitbouw 2B te verwijderen.

Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dit wil zeggen dat aan de zijde van Suit Supply een beroep van rechtswege is ontstaan. [wederpartij] heeft laten weten dat hij zich met het besluit kan verenigen, zodat aan zijn zijde geen beroep van rechtswege is ontstaan.

Het beroep van Suit Supply

10.    Suit Supply heeft in beroep tegen het besluit van 3 juli 2018 haar betoog dat het perceel Willemsparkweg 37 als afzonderlijk perceel moet worden aangemerkt en dat reeds is besloten dat uitbouw 2B omgevingsvergunningvrij is, herhaald. Gelet op de overwegingen van de Afdeling in het kader van het betoog van Suit Supply in hoger beroep, falen deze gronden.

11.    Suit Supply betoogt dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het bij haar gewekte gerechtvaardigde vertrouwen niet leidt tot het afzien van handhavend optreden. Zij voert aan dat haar belangen zwaarder wegen dan het belang bij handhaving. Zij voert subsidiair aan dat, indien het algemeen belang bij handhaving wel zwaarder weegt, en het college niet afziet van handhavend optreden, het college had moeten onderzoeken welke financiële compensatie haar toekomt.

11.1.    Het college heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft vastgesteld dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, zodat alsnog handhavend wordt opgetreden tegen de bebouwing in de binnentuin die is opgericht in strijd met de wet- en regelgeving voor vergunningvrij bouwen.

11.2.    Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, diende het college in het nieuwe besluit alsnog een belangenafweging te verrichten, waarbij de door Suit Supply gestelde belangen bij het afzien van handhaving worden afgewogen tegen het algemeen belang, waaronder het belang van derden, bij handhaving. Dit heeft het college niet gedaan. Het besluit is derhalve niet voorzien van een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

Conclusie

12.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 3 juli 2018 wordt vernietigd.

13.    Het college dient in het nieuw te nemen besluit opnieuw te beslissen op het bezwaar van [wederpartij]. Het moet in dat besluit motiveren of het in het bij Suit Supply gewekte vertrouwen dat het niet handhavend zal optreden tegen uitbouw 2B aanleiding ziet om van handhavend optreden af te zien of dat het aanleiding ziet desondanks tot handhaving over te gaan. Indien het zich op het standpunt stelt dat, ondanks een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, geen aanleiding bestaat om van handhavend optreden af te zien, dient het college tevens in te gaan op het betoog van Suit Supply dat het college moet onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre aan haar enige vorm van compensatie moet worden geboden voor het handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zoals ook is overwogen in voormelde uitspraak van 29 mei 2019 kan, indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen, voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.

14.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het door Suit Supply B.V. ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 3 juli 2018, kenmerk Z-16-46926, gegrond;

III.    vernietigt dat besluit;

IV.    veroordeelt algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid tot vergoeding van bij Suit Supply B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Pieters

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019

473.

 

BIJLAGE 1

 

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

1°    4 m,

2°    0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met     de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3° het hoofdgebouw,

b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

1°    niet hoger dan 3 m,

2°    de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken     binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer dan 10 m2,

3°    als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale     oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een     afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet     meer dan 30 m2, en

4°    functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw,

[…],

e. het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied als gevolg van het bijbehorende bouwwerk voor niet meer dan 50% bebouwd, en

[…].

Artikel 1

Onder achtererfgebied wordt verstaan: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

Onder erf wordt verstaand: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

Het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt"

Artikel 6

De voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;

[…].

Artikel 6.4.2

Voor de in 6.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a. voor detailhandel geldt:

1. in de Willemsparkweg een maximum bruto vloeroppervlak: 500 m² per vestiging, mits daartoe niet meer dan drie aaneengesloten panden worden samengevoegd;

[…].

BIJLAGE 2

Artikel delen