Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:1831

5 juni 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201806411/1/A1.

Datum uitspraak: 5 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beide wonend te Nieuwkoop,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2018 in zaak nr. 17/4747 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Woerden.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 heeft het college [appellant A] en [appellant B] onder oplegging van een dwangsom gelast drie zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerken op het perceel [locatie] te Zegveld te verwijderen en verwijderd houden.

Bij besluit van 6 november 2017 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2017 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 27 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2019, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F.E. Vorrink en D.W. Kasbergen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van het perceel [locatie] te Zegveld en wonen op een woonark in de naast gelegen rivier de Meije. Zij hebben op het perceel een aantal bouwwerken gerealiseerd. Naar aanleiding van een verzoek tot handhavend optreden van een door de rechtbank als een niet-belanghebbende aangemerkt persoon en onderzoek ter plaatse, heeft het college geconstateerd dat drie van deze bouwwerken, de aanbouw aan de woonark, een tuinhuis en een schuur voor houtopslag, zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning zijn gebouwd. Het college is niet bereid hiervoor alsnog omgevingsvergunning voor te verlenen en heeft het daarom [appellant A] en [appellant B] gelast deze bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. [appellant A] en [appellant B] hebben twee van de drie bouwwerken, het tuinhuisje en de houtopslag, na de begunstigingstermijn verwijderd.

Hoor en wederhoor

2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Zij voeren daartoe aan dat de voorzitter van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Woerden op de hoorzitting aan [appellant A] en [appellant B] geen ruimte heeft gegeven om hun bezwaargronden nader toe te kunnen lichten. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] gesteld dat de wederpartij meer ruimte had om zijn bezwaargronden nader toe te lichten en dat zij gelet daarop evenveel ruimte hadden moeten krijgen om hun bezwaargronden naar voren te brengen.

2.1.    Vaststaat dat [appellant A] en [appellant B] samen met hun gemachtigde bij de hoorzitting aanwezig waren. Niet in geschil is verder dat [appellant B] tijdens de hoorzitting uit een zelf geschreven stuk heeft voorgelezen om aan te geven wat zij van belang vond. Niet valt in te zien dat, nu [appellant A] en [appellant B] in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord en het woord hebben kunnen voeren tijdens de hoorzitting, het college in strijd met artikel 7:2 in samenhang bezien met artikel 7:13, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld. Ook anderszins valt niet in te zien dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld.

    Het betoog faalt.

Bevoegdheid college

3.    Niet in geschil is dat de bouwwerken zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Bijzondere omstandigheden

Het tuinhuisje en de houtopslag

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien. Daartoe voeren zij ten aanzien van het tuinhuisje en de houtopslag aan dat het college ten onrechte niet in zijn belangenafweging heeft betrokken dat het meer dan tien jaar niet handhavend heeft opgetreden tegen deze bouwwerken, de houtopslag en het tuinhuisje niet in het zicht staan en nog geen 10% van het perceel uitmaken. Ook zijn de gevolgen voor de landschappelijke waarden en milieu volgens hen verwaarloosbaar.

4.1.    Hetgeen [appellant A] en [appellant B] aanvoeren maakt niet dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de door hen gestelde belangen, dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het eerst naar aanleiding van een controle op 6 april 2017 kennis heeft kunnen nemen van de overtreding van het bestemmingsplan. De omstandigheid dat de bouwwerken er naar gesteld al meer dan tien jaar staan, wat daar ook van zij, maakt niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college gehouden zou zijn van handhavend optreden af te zien. Dat het, naar [appellant A] en [appellant B] stellen, gaat om bouwwerken die nog geen 10% van het perceel uitmaken en de gestelde omstandigheid dat de bouwwerken nauwelijks invloed hebben op de landschappelijke waarden en het milieu, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het college heeft het algemeen belang dat gediend is met handhaving kunnen laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van [appellant A] en [appellant B] bij het in stand laten van het tuinhuisje en de houtopslag.

        Het betoog faalt.

Aanbouw aan de woonark

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid handhavend heeft kunnen optreden ten aanzien van de aanbouw bij de woonark. Zij voeren daartoe aan dat in de aanbouw zich het toilet bevindt en dat het toilet niet in de woonark kan worden aangebracht, omdat er vanwege de peilschommelingen in de Meije aansluitingsproblemen zijn met de riolering. In het verleden heeft dat geleid tot overstromingen, aldus [appellant A] en [appellant B], en gelet op de negatieve gevolgen voor hun gezondheid en het milieu hebben zij in 2012 de aanbouw op het perceel gebouwd. Het college heeft ten onrechte deze gevolgen niet in zijn belangenafweging betrokken en ook ten onrechte zelf geen onderzoek verricht naar oplossingen voor dit probleem, aldus [appellant A] en [appellant B].

5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat in hetgeen [appellant A] en [appellant B] aanvoeren ten aanzien van de aanbouw bij de woonark geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat aan het besluit een onredelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd. Dat, naar [appellant A] en [appellant B] stellen, zij vanwege een rioleringsprobleem in de woonark de aanbouw bij de woonark hebben gebouwd, rechtvaardigt niet dat een bouwwerk zonder omgevingsvergunning kan worden gebouwd. Het lag op de weg van [appellant A] en [appellant B] om de rioleringssituatie bij het college te melden. Zij hebben dat eerst ten tijde van het bezwaar gedaan. Bovendien is een goede aansluiting van het toilet op de riolering een verantwoordelijkheid van [appellant A] en [appellant B]. De door hen gestelde omstandigheid dat handhavend optreden onevenredig is omdat het milieuhygiënisch niet verantwoord zou zijn om het toilet in de woonark te plaatsen en er een noodzaak bestaat om de aanbouw te handhaven, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat [appellant A] en [appellant B] vele jaren wel een toilet in de woonark hebben gehad en dat zij ter zitting bij de rechtbank hebben toegelicht dat zij hebben afgezien van het aanvragen van een omgevingsvergunning vanwege de hoge legeskosten.

    Het betoog faalt.

Conclusie ten aanzien van bijzondere omstandigheden

6.    De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien. Daarbij overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat het verzoek om handhaving door een niet-belanghebbende is gedaan, anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien (zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1822). De keuze van het college om op grond van de nota integraal handhavingsbeleid Woerden 2015-2018 aan een bepaalde overtreding een lage prioriteit toe te kennen, is evenmin een bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982). Omdat een toezichthouder van de gemeente in dit geval zelf op het perceel een overtreding heeft geconstateerd, heeft het college van zijn bevoegdheid om tot handhavend optreden over te gaan gebruik kunnen maken, hetgeen, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, ook in overeenstemming is met de nota. Dat het college al geruime tijd kennelijk geen aanleiding heeft gezien definitief beleid te ontwikkelen ten aanzien van het optreden tegen illegale bouwwerken bij woonboten, is ook niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2614.

Slotoverwegingen

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Montagne

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019

374-919.

Artikel delen