Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2019:5178

14 november 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/6461

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2019

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 verweerder het verzoek om handhavend op te treden tijdens de landelijke intocht van Sinterklaas op zaterdag 16 november 2019 afgewezen.

Het door verzoeker hiertegen ingediende beroep is met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar verweerder om te behandelen als bezwaar. Verzoeker heeft op 13 november 2019 in een ander verzoek om een voorlopige voorziening een brief gestuurd, die door de voorzieningenrechter is aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Het verzoek om handhaving

2. Op 12 september 2019 is bij de gemeente Apeldoorn een aanvraag ingediend voor een evenementenvergunning voor de landelijke intocht van Sinterklaas in Apeldoorn op zaterdag 16 november 2019. Uit een persbericht van 17 september 2019 blijkt dat de NTR met de gemeente heeft afgestemd dat bij de landelijke intocht uitsluitend roetveegpieten zullen worden ingezet die niet volledig zwart geschminkt zijn. Bij brief van 18 september 2019 heeft verzoeker naar aanleiding van dat persbericht verweerder onder andere verzocht om handhavend op te treden.

2.1.Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft verweerder de gevraagde evenementenvergunning verleend. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Ook heeft hij hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek op 7 november 2019 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In die zaken heeft de voorzieningenrechter op 7 november 2019 uitspraak gedaan en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.n

Uitspraak van 7 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5140

Inhoud van het besluit

3. Verweerder heeft het verzoek om handhaving bij het besluit van 13 november 2019 afgewezen, omdat verzoeker niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Verweerder overweegt daarbij dat verzoeker slechts heeft gesteld dat het gebruiken van roetveegpieten tijdens de intocht zou leiden tot genocide danwel misdrijven tegen de menselijkheid. Deze stelling is niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat verzoeker onderdeel uitmaakt van een zekere etnische groep maakt nog niet dat daarmee aangetoond wordt dat sprake is van genocide. Bovendien is het verband tussen de kleur van de pieten en de door verzoeker gestelde daling in geboortecijfers evenmin aangetoond. Daarmee is volgens verweerder onvoldoende gebleken van een persoonlijk en rechtstreeks belang van verzoeker.

Standpunt van verzoeker

4. Verzoeker betoogt dat hij op grond van artikel 1 van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide en de Basic Principles (2005) recht heeft op rechtsbescherming. De enge interpretatie door verweerder in het besluit van 13 november 2019 van het begrip ‘belanghebbende’ in de artikelen 1:2 en 1:3 van de Awb is hiermee in strijd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Zoals blijkt uit de uitspraak van 7 november 2019 betwijfelt ook de voorzieningenrechter of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat niet op voorhand duidelijk is dat hij een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen die menen dat Zwarte Piet een onderdeel moet vormen van de Sinterklaasintocht. De vraag of het begrip ‘belanghebbende’ zo ruim moet worden uitgelegd als verzoeker voorstaat, is wederom een principiële rechtsvraag. Een voorlopige voorziening hangende bezwaar leent zich echter niet voor het beantwoorden van deze principiële rechtsvraag.

Conclusie

6. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst omdat het kennelijk ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 november 2019.

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen