In het boek De Wereld van de Stad. Theorie, praktijk, toekomst schijnen deskundigen hun licht over de uitdagingen van de stad. In een serie van blogs schrijven de auteurs over zijn of haar kijk op de stad. Arie Bleijenburg, auteur en zelfstandig strategisch adviseur op het kruispunt van economie en duurzaamheid, schrijft in dit blog over onze mobiliteit ten opzichte van de stad.
“Hoever je gaat, heeft met afstand niets te maken, hoogstens met de tijd” Bløf, 2003
Het prachtige lied ‘Omarm’ van Bløf staat op nummer 369 in de Top 2000. Bijna niemand weet dat deze popgroep het wezen van ons mobiliteitsgedrag bezingt. De eerste regels luiden: “Hoever je gaat, heeft met afstand niets te maken, hoogstens met de tijd”. Volgens de tekstschrijvers hangt onze mobiliteit – ‘hoever we gaan’ – af van hoeveel tijd we reizen. Dit klopt.
Bijzonder is dat die reistijd constant is. Grote groepen mensen – een land of een stad – reizen gemiddeld ongeveer 1,1 uur per dag; voor al hun verplaatsingen samen. Een eeuw geleden was dit ook zo en er is geen verschil in reistijd tussen arme en rijke landen. Met de tijd als constante bepaalt de reissnelheid hoe ver we gaan. Doordat we steeds sneller gaan, reizen we ook steeds verder. Dit vat kort de mobiliteitsontwikkeling vanaf de industriële revolutie samen.
Door toenemende snelheid bestrijken we een steeds groter gebied. We wonen verder van ons werk, de winkel om de hoek is verdwenen, we nemen nu de auto naar de supermarkt, scholen, ziekenhuizen en andere voorzieningen zijn grootschaliger en liggen verder weg. Veranderingen in de transporttechniek hebben een groot stempel gedrukt op stad en land. Omgekeerd heeft de gestolde ruimtelijke structuur invloed op ons mobiliteitsgedrag: stadsbewoners zijn heel anders mobiel dan inwoners van het buitengebied. De innige wisselwerking tussen mobiliteit en ruimte leidt tot een voortdurend wisselende dans tussen die twee. Mobiliteitsgedrag is per definitie ruimtelijk gedrag.
De sterke opkomst van de auto in de tweede helft van de vorige eeuw heeft suburbanisatie mogelijk gemaakt. Want met de auto kan je overal komen en ben je niet gebonden aan stations en haltes. Door de verspreide bebouwing is het vervolgens lastig om te zorgen voor goed openbaar vervoer. Auto en suburbanisatie horen bij elkaar. Omgekeerd passen trein, metro en vliegtuig juist bij ruimtelijke concentratie, in de omgeving van de stations. Omdat elke vervoerwijze past bij een specifieke ruimtelijke orde, is het zo lastig om mensen voor het ov te krijgen, in plaats van de auto. Want auto en ov hebben elk grotendeels hun eigen (ruimtelijke) markt. Elke vervoerwijze schept zijn eigen vraag (vrij naar de wet van Say).
Goed zicht op de complexe wisselwerking tussen ruimte en mobiliteit is nodig om effectief in te kunnen grijpen. Welke beleidsmaatregelen verbeteren de bereikbaarheid echt en welke zijn slechts schone schijn? Ruimtelijke concentratie en betere vervoersmogelijkheden binnen de steden zijn aan het begin van de 21ste eeuw het belangrijkst. Deze denklijnen werk ik verdere uit in hoofdstuk 7 van het nieuwe boek ‘De wereld van de stad: theorie, praktijk en toekomst’. Alle elf hoofdstukken samen geven een veelzijdig beeld van de stad, die altijd blijft veranderen.
Het boek ‘De Wereld van de Stad’ is te koop via onze winkel: https://berghauserpont.nl/winkel/boeken/de-wereld-van-de-stad/