Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Harm Borgers: “Onze redeneerlijn is cruciaal om Van Aartsen succesvol uit te voeren”

In het rapport Om de leefomgeving van de Adviescommissie VTH (ook bekend als ‘commmissie Van Aartsen’) werd in maart van dit jaar een tiental aanbevelingen gedaan om het functioneren van het VTH-stelsel te verbeteren. Nu dit stelsel sinds 2016 in werking is, heeft de commissie duidelijk gemaakt wat er wel en niet werkt. Maar hoe dan verder? Wij spraken Harm Borgers, adviseur bij KokxDeVoogd: hij werkte mee aan het juridische onderzoek naar de precieze uitwerking van de aanbevelingen van Van Aartsen.

30 september 2021

Interviews

Interviews
Kunt u kort beschrijven hoe dit rapport zich verhoudt tot het rapport van de commissie Van Aartsen?

“Het rapport is opgevraagd door het ministerie IenW als een van de onderzoeken ter uitwerking van de adviezen van de commissie. De commissie heeft geadviseerd dát er iets moet veranderen maar dan is er nog de vraag: hoe dan? Hoe zit het financieel, hoe zit het juridisch? Wij hebben die laatste vraag voor negen aanbevelingen uitgewerkt met de vraag: wat zijn de opties in het juridische systeem om de aanbevelingen uit te voeren?

We hebben niet onderzocht of het nuttig is om te doen, of had het anders gekund – wat wij hebben gedaan is: als je de aanbevelingen wil uitvoeren, hoe zit dat dan en hoe moet dat? Dat zijn allemaal complexe vragen omdat het met bestuurlijke verhoudingen en een complex juridisch stelsel te maken heeft. We hebben af en toe ook meer gewerkt vanuit de bedoeling van een aanbeveling dan de letterlijke tekst in Van Aartsen.”

 
In jullie rapport wordt ook een redeneerlijn gepresenteerd: waarom is deze nodig en wat voegt het toe?
 
“Onze redeneerlijn is eigenlijk cruciaal om het advies Van Aartsen succesvol uit te voeren. Wij denken dat daarmee het gesprek over de uitvoering van de verschillende aanbeveling veel objectiever gevoerd kan worden. Het staat je toe om je persoonlijke mening even opzij te zetten. We hebben zo scherp mogelijk geredeneerd dat als er ergens een bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt, dat je ook de bijbehorende bevoegdheid moet hebben om die verantwoordelijkheid waar te maken.
Vanuit dat oogpunt hebben we gesteld dat je dan een verantwoordelijkheid van het Rijk hebt voor het stelsel, een regionale verantwoordelijkheid voor de onafhankelijke en professionele uitvoering en een lokale verantwoordelijkheid om te zorgen dat de beleidsinhoud goed is. Dat is een andere constructie dan zeggen: ‘ik ga als provincie of gemeente over alle VTH-beslissingen, en ik schakel een dienst in die iets voor mij uitvoert’. In dat geval is de uitvoeringsdienst een soort verlengstuk in de uitvoering, terwijl het in de aanbevelingen van Van Aartsen een zelfstandige en relevante uitvoeringsorganisatie wordt die meedoet in de verantwoordelijkheidsverdeling.

In essentie hebben wij dus de verantwoordelijkheid verdeeld over drie lagen in plaats van twee: het Rijk, de regio en het lokale gedeelte. De minister moet er dan voor zorgen dat het allemaal klopt, de regio komt er nu dan tussen omdat sommige dingen echt op regioniveau beslist moeten worden. Dat verandert de huidige bevoegdheid van provincie en gemeente.

Daar kan je het wel of niet mee eens zijn, maar gelet op wat we beogen te bereiken met een robuust VTH-stelsel is het een logische indeling. Het geeft de manier van denken aan voor alle juridische opties die we geven.”

De eerste twee aanbevelingen gaan over de inrichting van de Omgevingsdiensten – wat moet hier precies gebeuren?

“De eerste twee aanbevelingen gaan onder andere over de schaalgrootte van de Omgevingsdiensten; dat moet volgens Van Aartsen in verhouding staan tot het bedrijvenpakket. Dat beamen wij ook in ons rapport, maar de schaalgrootte moet ook in verhouding staan tot het beleid: de probleemanalyse en de prioriteiten. Dus wij bepleiten een combinatie van bedrijvenpakket mét ambities die gemeenten en provincies hebben om in dat bedrijvenpakket dingen goed te doen in het belang van de veiligheid, gezondheid en een schoon milieu. De aard van het bedrijf bepaalt dan niet wat je doet, maar de context én het bedrijf. Dit hebben we uitgewerkt in optie 1, want daar gaat Van Aartsen net een beetje kort door de bocht. We hebben dus uitgeschreven wat verbeterd kan worden in het VTH-stelsel om nog duidelijker te maken dat dit de bedoeling is.

Een ander aspect bij die twee aanbevelingen is de kritische massa: de criteria voor het aantal medewerkers en hun expertiseniveau. Wat is de minimale bemensing gelet op de regionale problematiek? Je hebt een bedrijvenpakket en een context, daar binnen zijn er moeilijke opgaven, makkelijke opgaven, ontwikkelingsvragen etc. – je moet dan wel de juiste mensen hebben die daar wat mee kunnen doen.

Die eerste twee aanbevelingen hebben we eigenlijk scherper uit elkaar gehaald dan dat de commissie in de eerste instantie heeft gedaan. Waar kan je nou als regering en wetgever het stelsel verbeteren, zodat de omgevingsdiensten voldoende gepositioneerd zijn voor hun verantwoordelijkheid?

De echte opdracht van Van Aartsen, los van die tien aanbevelingen, is om te zorgen dat het een robuust stelsel wordt. Er is geen ruimte voor lokale keuzevrijheden van wel of niet robuust inrichten, wel of niet mensen op topniveau inhuren – dat is gewoon geen keuze, dat moet elke regio gewoon doen.”


Het rapport is op 17 september aangeboden aan de Kamer en er komt nog een debat over – welke onderwerpen gaan volgens u het meeste stof doen opwaaien?

“Er zijn denk ik drie punten die in ieder geval voor een flink gesprek kunnen zorgen. Ten eerste is het terugbrengen van het aantal omgevingsdiensten een opgave. Het zijn er nu 29, Van Aartsen adviseert terug te gaan naar maximaal 25. Die moeten dezelfde geografische gebiedsdekking krijgen als de Veiligheidsregio’s. Dit is overigens ook altijd al de bedoeling geweest, sinds het advies van de commissie Mans in 2008, maar Van Aartsen zegt dat het nu genoeg is geweest wat betreft alle afwijkingen. Voor alle bestaande regio’s die niet congruent zijn met de Veiligheidsregio is deze verandering natuurlijk wel een heikel punt – zij wijken niet voor niets tot nu toe af van het ideaalbeeld.

Als tweede is er de rol van de minister in het interbestuurlijk toezicht. Dat is nu heel ingewikkeld geregeld. De kern is dat het toezicht op de omgevingsdienst wordt uitgevoerd door de provincie, of door de minister als de provincie zelf ook deelnemer is aan een omgevingsdienst Van Aartsen zegt dat dit aan de Inspectie Leefomgeving moet worden opgedragen, dus dat het dan onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Dat doorbreekt echter de huidige bestuurlijke afspraken over wie controle houdt op wie.

Het laatste punt – en dat is ook het punt waar het grootste debat over zal ontstaan – is de rol van de directeur van de omgevingsdienst en het opdrachtgeverschap van het algemeen bestuur van de omgevingsdienst. Het algemeen bestuur moet de kwaliteit bepalen en de directeur aansturen, waarop de directeur volgens Van Aartsen het mandaat krijgt om VTH-beslissingen te nemen. Dat betekent concreet dat de directeur de handtekening zet onder de vergunning en onder handhavingsbeschikkingen – niet de wethouder. De wethouder is wel beleidsverantwoordelijk in het bestuurlijk systeem, maar de uitvoeringsverantwoordelijkheid hoeft een bestuurder niet te dragen, dat kan worden overgelaten aan de regionale directeur.

Dat is nu een keuzevrijheid: een bestuurder bepaalt of een directeur een mandaat krijgt. In de praktijk gebeurt dit nu ook al wel, maar het is geen verplichting. Van Aartsen zegt daarover dat elke directeur bevoegd moet zijn voor de uitvoeringsbeslissingen van VTH. Het lastige zit in het feit dat wij tot de conclusie gekomen zijn dat dit niet met een mandaat kan – hiervoor moet een andere juridische constructie aangewend worden. En dit tast sowieso de lokale keuze aan: het is niet meer aan de lokale bestuurder om de directeur een bevoegdheid te verschaffen. Wij zien mogelijkheden om bij wet te bepalen dat de directeur in positie komt om de beslissingen te nemen. Natuurlijk kan er dan nog wel bezwaar gemaakt worden en de behandeling daarvan kan wel aan de bestuurder worden overgelaten. Dat zorgt voor checks and balances tussen de regionale en lokale beslissingen.

Volgens ons rapport is het dus ook mogelijk om het op die manier juridisch in te richten, ik denk dat daar de meeste gesprekken over zullen gaan. Wij hopen in ieder geval op een vruchtbaar debat over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen.”

Wilt u meer weten of dit onderwerp? Kom dan naar de Kennismarkt Omgevingsweb waar dit uitvoerig wordt besproken.

Zie ook

Lees hier het volledige rapport: Juridisch onderzoek aanbevelingen Adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

Forse aanscherping VTH-stelsel en wijziging Omgevingswet nodig voor opvolging aanbevelingen adviescommissie VTH

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.