Menu

Filter op
content
Omgevingsweb

Afdeling Bestuursrechtspraak vindt lange Wob-termijn wegens corona nodig

In deze uitspraken (ECLI:NL:RVS:2021:2348, ECLI:NL:RVS:2021:2346) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de tijdigheid van besluiten op Wobverzoeken over ‘corona’ door journalisten van Nieuwsuur (NOS en NTR) en The Investigative Desk.

27 oktober 2021

Blog

Blog

Zij vroegen om openbaarmaking van:

  • Vragen van het ministerie van VWS aan het Outbreak Management Team, verslagen van overleggen van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg en de communicatie tussen het OMT, het BAO en het ministerie;

  • Documenten over digitale middelen die gebruikt kunnen worden bij de bestrijding van Covid-19;

  • Documenten over de besmettelijkheid van Covid-19 onder kinderen;

  • Test- en vaccinatiebeleid;

  • Bestelde en geleverde vaccins;

  • Beoordeling van de vaccins.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde – conform de regels van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de geldende jurisprudentie – op 28 juni 2021 dat minister De Jonge van VWS ‘gewoon’ aan de Wob moest voldoen, maar dan wel “binnen acht maanden na uitspraak.” De rechtbank Amsterdam oordeelde op 6 juli 2021 dat de minister voor een deel van het verzoek al op 15 september 2021 moest beslissen en voor een deel binnen acht maanden. De werkwijze van de minister dat hij alle Wob-verzoeken op een hoop mocht vegen om gezamenlijk te behandelen en zelf wel mocht uitmaken wat hij wanneer uit die verzoeken openbaar zou maken, was volgens beide rechtbanken tegen de wet. Toch besloot de minister dat hij met name tegen de afkeuring van deze werkwijze in hoger beroep te gaan. De Afdeling bevestigt de uitspraken van de rechtbank op dit punt, en terecht. Nergens in de wet of de bestuursrechtelijke systematiek kan worden gelezen dat op een Wob-verzoek, dat een (individuele) aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen Awb-besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid (en artikel 6 van de Wob) zou moeten volgen.

Wel vond de Afdeling dat die acht maanden wel nodig zou zijn, en dat daarom de uitspraak van de rechtbank Amsterdam dat voor een deel al op 15 september geen stand kon houden:

“De Afdeling heeft begrip voor het feit dat het uitbreken van de coronapandemie ervoor heeft gezorgd dat medewerkers van VWS, zeker in het begin, minder of geen tijd hadden voor het afhandelen van Wob-verzoeken. De Afdeling acht de door de minister genoemde hoeveelheid bij hem ingediende Wob-verzoeken en daaronder vallende documenten aannemelijk. Het is daarom begrijpelijk dat de minister deze verzoeken niet binnen de in de Wob voorziene termijnen kon afhandelen en dat de minister heeft gezocht naar een andere manier om zo snel mogelijk te reageren op alle Wob-verzoeken. De minister heeft de inhoud en achtergrond van de door hem gehanteerde aanpak uiteengezet in het verweerschrift in beroep, het hogerberoepschrift en de brief aan de Tweede Kamer van 21 juli 2021. Uit deze stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de minister in juni 2021 31 juristen beschikbaar had om de Wob-verzoeken af te handelen. In september 2021 waren dat er 82. In oktober 2021 zou dit aantal verder worden uitgebreid tot 99. Uit deze stukken en toelichting maakt de Afdeling op dat de minister pas nadat de rechtbank op 28 juni 2021 uitspraak had gedaan, voldoende de ernst van het gebrek aan voortgang met betrekking tot de inmiddels 241 Wob-verzoeken is gaan inzien. De minister heeft door zo te handelen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de coronapandemie tot voor burgers en ondernemingen ingrijpende maatregelen en hevige maatschappelijke discussies heeft geleid. Onder die omstandigheden moet, mede in het licht van het aan artikel 10, eerste lid, van het EVRM ontleende recht van journalisten en andere ‘public watchdogs’ om inlichtingen van de overheid te ontvangen, zo spoedig mogelijk op Wob-verzoeken, zoals die van de NOS en de NTR, worden besloten.”

Als Wob-specialist en gemachtigde van journalisten en public watchdogs, valt mij op dat de Afdeling niet bijster veel kijk heeft op de het reilen en zeilen in een ministerie, en daarom niet kritisch hebben doorgevraagd. Zo vraag ik mij af:

  • Klopt het wel dat de Wob-verzoeken over zo’n 25.000 documenten gingen?

  • Klopt het dat er in totaal om 1,8 miljoen documenten over corona is verzocht?

  • Waren de medewerkers die zich normaliter met de Wob bezighielden, ook belast met ‘coronacorvee’, of;

  • Waren de Wob-medewerkers al voor corona achter de feiten aan het aanrennen?

  • Welke zoeksoftware (1) gebruikt de minister, of;

  • Zoekt en lakt de minister nog steeds – zo bleek uit deze recente zaak – met de hand?

  • Waarom moet de minister hiervoor juristen inschakelen?

  • Zijn deze juristen geschoold in de zoekslag, of:

  • Had de minister toch beter informatiespecialisten kunnen inhuren, die met een goede zoekslag wel tijdig de documenten boven water hadden kunnen halen?

  • Waarom moeten juristen worden belast met het ‘lakken’; zijn zij niet alleen nodig voor de juridische beoordeling in plaats van voor werk dat op administratief niveau en grotendeels door software gedaan kan worden?

  • Waarom heeft de minister zijn informatiehuishouding overduidelijk niet op orde, en/of

  • Waarom is niet vanaf het begin van ‘corona’ direct goed gearchiveerd en gecommuniceerd en moet er dus worden gezocht naar deze recente documenten?

Met goede software zijn personeelsgebrek en grote getallen geen enkele belemmering meer (2). Dat het door corona iets langer duurt, valt te begrijpen, maar een dik jaar na het verzoek nog steeds geen informatie is een brevet van onvermogen.

Zelf had ik een beroep op het EVRM gedaan omdat het hier journalisten betrof (ECLI:CE:ECHR:2016: 1108JUD001803011). De Afdeling noemt het EVRM wel, maar het lijkt erop dat er geen inhoudelijke consequenties aan verbonden te worden. We moeten er dus maar van uitgaan dat de Afdeling haar standpunt uit 2017 dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden een rechtstreeks beroep van journalisten en public watchdogs op het EVRM kan worden aangenomen (ECLI:NL:RVS:2017:2883), niet is veranderd (3). Mogelijk vindt de Afdeling dat journalisten en public watchdogs meer recht hebben op ‘betrekkelijk snelle’ openbaarmaking dan reguliere Wob-verzoekers. De Afdeling had er beter aan gedaan haar verwijzing naar deze bepaling goed uit te leggen. Een andere omissie van de appellanten is dat zij geen beroep hebben gedaan op het verdrag van Aarhus of het feit dat hier sprake is of lijkt van milieu-informatie voor in elk geval een deel van de gevraagde documenten. Een beroep daarop had kunnen leiden tot meer urgent, en mogelijk tot een ander oordeel van de Afdeling. Nu blijft dat gissen.

Naar een open overheid

Verbetert dit alles met de nieuwe Wet open overheid (Woo) (4)? Ik denk van niet. Weliswaar moeten er stappen worden gezet om de informatiehuishouding te verbeteren, afdwingbaar zijn die niet. Ook de ‘knip’ met de Wet dwangsom blijft in stand, zodat verzoekers naar de rechter moeten om een besluit af te dwingen. En die rechter is voorlopig, zo blijkt uit deze uitspraken, op een enkeling na nog niet erg op de hoogte van wat er met een beetje goede ICT en AI aan zoeken en lakken mogelijk is. Nederland staat op plaats 73 op de wereldranglijst voor openbaarheid van bestuur. Met de nieuwe wet zullen we de top tien niet gaan halen.

Voetnoten

  1. Caroline Raat, ‘Noot Zoekslag’, in: Project Openbaarheid van bestuur (2020), https://www.researchgate.net/publication/348364497_Caroline_Raat_noot_zoekslag.

  2. Caroline Raat, ‘Van Openbaarheid van Bestuur naar open Overheid’ in: SDU nr. 1-2 (2021).

  3. Caroline Raat, ‘Een gemiste kans voor RTL’, in: Project Openbaarheid van bestuur (2021), https://www.researchgate.net/publication/348500308_Een_gemiste_kans_voor_RTL.

  4. Caroline Raat, Gids openbaarheid van bestuur, van Wob naar Wet open overheid, Amsterdam: Berghauser Pont (2019).

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.