Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2021:3523

8 juli 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 21 / 2414

AMS 21 / 2416

AMS 21 / 2418

AMS 21/ 2419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), verweerder

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

Op 26 april 2021 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de door hem ingediende verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 3 februari 2021.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft hierop gereageerd.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

AMS 21/2414 (testbeleid)

1. Eiser is werkzaam als [beroep] en heeft op 3 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Dit verzoek ziet – kort gezegd – op openbaarmaking van alle documenten in de periode tussen 12 augustus 2020 tot 2 februari 2021 met betrekking tot de Nederlandse testbeleid. Dit verzoek ziet op alle externe communicatie en andere documenten die betrekking hebben op de benodigde testcapaciteit, validaties van tests en de daadwerkelijk aangewende testcapaciteit. Hieronder vallen alle mogelijke coronatests, waaronder de PCR-test, tests die betrekking hebben op mutaties van het virus, maar ook de antigeentests en andere sneltests. Eiser heeft gevraagd om alle interne en externe communicatie en andere documenten die betrekking hebben op knelpunten in de leveringen en knelpunten in de uitvoering met het op en afschalen van de testcapaciteit en het invoeren van sneltests en het invoeren van teststraten.

AMS 21/2416 (vaccinatiestrategie)

2. Eiser heeft op 3 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Dit verzoek ziet – kort gezegd – op openbaarmaking van alle documenten in de periode tussen 12 augustus 2020 tot 2 februari 2021 met betrekking tot de wijze waarop de Nederlandse vaccinatiestrategie is vormgegeven en hoe de volgorde van prikken is vastgesteld. Eiser heeft gevraagd om alle interne en externe communicatie en andere documenten die betrekking hebben op welke organisatie het vaccineren zou gaan uitvoeren, waarom ze daar ongeschikt voor zouden zijn en hoe ze dat niet trachten te doen, hoe ze dat gedaan hebben, welke uitvoeringsproblemen zijn gemeld en welke lessen daaruit zijn getrokken.

AMS 21/2418 (vaccininkoop)

3. Eiser heeft op 3 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Dit verzoek ziet – kort gezegd – op openbaarmaking van alle documenten in de periode tussen 12 augustus 2020 tot 2 februari 2021 met betrekking op de wetenschappelijke economische beleidsmatige politieke en/of juridische argumentatie en afwegingen op basis waarvan de coronavaccins zijn besteld. Eiser heeft gevraagd om informatie over de daadwerkelijk bestelde en geleverde coronavaccins, waaronder maar niet uitsluitend, contracten, leveringsschema’s, overzichten van wetenschappelijke gegevens, overzichten van productieproblemen en overzichten van vertraagde leveringen.

AMS 21/2419 (toelating vaccins)

4. Eiser heeft op 3 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Dit verzoek ziet – kort gezegd – op openbaarmaking van alle documenten in de periode tussen 12 augustus 2020 tot 2 februari 2021 met betrekking op de regulatoire beoordeling van coronavaccins, welke vragen op welke momenten nog onbeantwoord zijn of waren, welke informatie nog nodig was en of was voor een goedkeuring en wanneer die informatie zou en/of is aangeleverd. Dit geldt ook voor de dossiers van coronavaccins die op het moment van indiening van het Wob-verzoek nog niet zijn goedgekeurd. Eiser heeft gevraagd om informatie over de veronderstelde datum of data waarop coronavaccins zouden kunnen of moeten zijn goedgekeurd of daadwerkelijk zijn goedgekeurd.

Alle zaken

5. Verweerder heeft op 3 februari 2021 de beslistermijnen op alle vier de verzoeken verlengd met vier weken. Eiser heeft verweerder voor alle vier de verzoeken in gebreke gesteld op 7 april 2021. Eiser heeft vervolgens op 26 april 2021 afzonderlijk beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op zijn vier Wob-verzoeken.

Standpunt eiser

6. Eiser voert aan dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn vier Wob-verzoeken. Volgens eiser hanteert verweerder voor de beantwoording van coronagerelateerde Wob-verzoeken een werkwijze die in strijd is met de Wob. Vanwege de vele Wob-verzoeken die betrekking hebben op de coronacrisis maakt verweerder gefaseerd en in deelbesluiten per deelonderwerp informatie openbaar. Verweerder hanteert deze werkwijze al een jaar en tot nu toe zijn er vijf deelbesluiten genomen. In die besluiten zijn geen documenten openbaar gemaakt die betrekking hebben op de Wob-verzoeken van eiser. Eiser heeft aan verweerder gevraagd op welke termijn hij een besluit kan verwachten. Daarop kreeg hij geen concreet antwoord. Daarom heeft eiser beroep ingesteld.

Standpunt verweerder

7. Verweerder erkent dat hij te laat op de verzoeken van eiser heeft beslist. Verweerder stelt hierover in zijn verweerschrift en op zitting dat hij enorm veel documenten bezit die over Covid-19 gaan en dat hij vanwege de grote aantallen, de ruim geformuleerde verzoeken en de hoeveelheid aan documenten een nieuw werkproces heeft ingericht om alle Wob-verzoeken die daarover gaan af te kunnen handelen. De Wob-verzoeken van eiser vallen ook onder dit nieuwe werkproces. Verweerder heeft toegelicht dat er 190 Wob-verzoeken zijn ingediend en dat bij hem tot nu toe 1,6 miljoen documenten over Covid-19 aanwezig zijn. Deze aantallen lopen alleen maar op. Verweerder schat verder dat er ruim 310.000 (100.000 documenten over vaccins en 210.000 documenten over testen) documenten binnen het bereik van de Wob-verzoeken van eiser vallen. Verder heeft verweerder uitgelegd hoe het nieuwe werkproces is ingericht. Verweerder heeft informatiespecialisten ingehuurd die met nieuw aangekochte softwareprogramma’s alle informatie die over Covid-19 gaat opzoeken en verzamelen. Die opgehaalde informatie wordt daarna verdeeld over verschillende categorieën die verweerder aan de hand van de ingediende Wob-verzoeken heeft vastgesteld. Binnen deze categorieën wordt de opgehaalde informatie door juristen beoordeeld op de aanwezigheid van weigeringsgronden uit de Wob, worden derden uitgenodigd een zienswijze te geven en worden de documenten verder uitgesplitst naar de maand waar ze betrekking op hebben. Verweerder heeft voor de beoordeling van de opgehaalde informatie 15 extra juristen aangenomen, ook onlangs nog weer eens 15. Volgens verweerder doet de alternatieve werkwijze recht aan het belang van zorgvuldigheid en het belang van snelle openbaarmaking. Verweerder schat in dat het openbaar maken van documenten per maand, met uitzondering van de documenten over de maand maart 2020, ongeveer twee maanden werktijd kost. Dit betekent voor eiser dat verweerder naar verwachting uiterlijk in september 2022 op zijn Wob-verzoeken zal hebben beslist.

Het oordeel van de rechtbank

8. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.n

Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.n

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

9. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijnen van alle vier de verzoeken ruimschoots zijn overschreden en verweerder niet tijdig op de Wob-verzoeken heeft beslist. Verweerder is door eiser op 7 april 2021 in gebreke gesteld en er zijn nadien twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft niet binnen die twee weken alsnog besluiten genomen. De beroepen zijn daarom gegrond.

10. Omdat de rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaart, zal de rechtbank een beslistermijn voor verweerder bepalen. In de regel bedraagt die beslistermijn twee weken. In bijzondere gevallen echter kan de rechtbank een andere termijn of voorziening bepalen.n

Artikel 8:55d, eerste en derde lid van de Awb.

11. Eiser heeft begrip voor de werkdruk bij verweerder. De coronacrisis lijkt echter ten einde te zijn gekomen, zodat er geen acute noodsituatie meer is. Ook wijst eiser erop dat andere ministeries ook druk zijn geweest met coronagerelateerde Wob-verzoeken en zij hun werkwijze niet hebben aangepast. Eiser benadrukt het journalistieke belang dat hij heeft bij een spoedige openbaarmaking van de gevraagd informatie. Als de door verweerder voorgestelde beslistermijn wordt gehanteerd, zal de opgevraagde informatie tegen die tijd achterhaald zijn en geen journalistieke waarde meer hebben. Desgevraagd heeft eiser op de zitting aangegeven dat de Wob-verzoeken die betrekking hebben op de toelating van vaccins (geregistreerd onder zaaknummer AMS 21/2416) en de vaccinatiestrategie (geregistreerd onder zaaknummer AMS 21/2419) voor hem de meeste prioriteit hebben. Eiser wenst de informatie over deze verzoeken uiterlijk in september 2021 te ontvangen.

12. Volgens verweerder is er sprake van bijzondere omstandigheden door de vele Wob-verzoeken en documenten, die ertoe hebben geleid dat verweerder een aangepaste werkwijze voor de afhandeling van de Wob-verzoeken heeft ingericht. Verweerder denkt dat de verzoeken van eiser in september 2022 afgerond zullen zijn. Volgens verweerder doet een termijn van zestien maanden vanaf de datum van de uitspraak voldoende recht aan de benodigde zorgvuldigheid als genoemd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020.n

ECLI:NL:RVS:2020:1560.

Is er een bijzonder geval?

13. De rechtbank realiseert zich dat als gevolg van de coronapandemie met name bij verweerder een zeer groot aantal documenten aanwezig is dat betrekking heeft op het coronavirus en de bestrijding daarvan. Verweerder heeft als gevolg daarvan ook veel Wob-verzoeken hierover ontvangen. Zoals blijkt uit verweerders standpunt als weergegeven onder punt 7 gaat het tot nu toe om 1,6 miljoen documenten en vallen onder het bereik van de Wob-verzoeken van eiser grofweg 310.000 documenten. De rechtbank is dan ook van mening dat in dit specifieke geval de omvang van het totaal aantal documenten dat bij verweerder ligt in combinatie met het grote aantal documenten dat onder het bereik van eisers Wob-verzoeken valt, voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het derde lid van artikel 8:55d van de Awb.

De te stellen beslistermijn

14. Bij de te stellen beslistermijn moet de rechtbank een afweging maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. Dit volgt ook uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020 waarin zij heeft overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:55d van de Awb blijkt dat de wetgever de rechter ruimte biedt om verantwoorde keuzes te maken bij het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid.

15.1.De rechtbank heeft er begrip voor dat verweerder veel documenten moet verzamelen en beoordelen, dat belangen van derden daarbij ook een rol spelen en er veel andere verzoeken met een soortgelijke strekking voorliggen, dat dit tijd kost en zorgvuldig moet gebeuren en dat dit ten koste kan gaan van snelheid. De rechtbank heeft er ook begrip voor dat het verzamelen van documenten langer duurt, omdat personen die direct betrokken zijn bij de bestrijding van het coronavirus hun tijd vooral daaraan besteden. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat de wetgever geen aanleiding heeft gezien om in verband met de uitbraak van Covid-19 generieke of specifieke wettelijke voorzieningen op te stellen over mogelijke overschrijding van beslistermijnen bij aanvragen.n

TK 2019-2020, 35 434, nr. 4, pagina 8 en Aanhangsel van de Handelingen TK 2019-2020, nr. 2717, antwoord van de Minister van VWS van 7 mei 2020 op Kamervragen.

Verweerder beroept zich niet op overmacht in de zin van artikel 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb en is daarom gebonden aan de wettelijke beslistermijnen. De rechtbank constateert dat verweerder die met bijna ruim drie maanden heeft overschreden. Daarbij heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er naast de 15 extra juristen onlangs nog weer 15 extra juristen zijn aangetrokken om de verzoeken te kunnen beoordelen, zodat verweerder meer capaciteit heeft om nu een inhaalslag te gaan maken.

15.2.De rechtbank heeft er oog voor dat verweerder zich inspanningen heeft getroost om de vele Wob-verzoeken, waaronder die van eiser, af te handelen door het inrichten van een nieuw werkproces, de inzet van extra mensen en middelen en het nemen van deelbesluiten. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat twee Wob-verzoeken (de zaken geregistreerd onder zaaknummers AMS 21/2416 en AMS 21/2419) wat hem betreft prioriteit hebben en hij uiterlijk in september 2021 een besluit wil ontvangen. Daarbij heeft hij gewezen op het journalistieke belang dat hij heeft bij een spoedige besluitvorming. Als de informatie later openbaar wordt gemaakt is het journalistieke belang achterhaald. De rechtbank ziet onder deze geschetste omstandigheden aanleiding om verweerder een beslistermijn op te leggen tot uiterlijk 15 september 2021 om te beslissen op de Wob-verzoeken geregistreerd onder zaaknummers AMS 21/2416 en AMS 21/2419. De rechtbank is van oordeel dat met deze termijn recht wordt gedaan aan het belang van eiser dat verweerder zo spoedig mogelijk een besluit neemt op zijn verzoeken en recht wordt gedaan aan het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. Uit het verweerschrift en wat op de zitting is besproken, kan de rechtbank niet concluderen dat op voorhand vaststaat dat verweerder, bijvoorbeeld door de inzet van meer mensen en middelen, deze termijn niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Ter zitting is besproken dat het besluitvormingsproces nog verder versneld kan worden door het opstellen van een inventarislijst van de documenten en dat in overleg met eiser hierin een nadere inperking zal worden aangebracht. De rechtbank draagt verweerder daarom op om uiterlijk op 15 september 2021 op de Wob-verzoeken geregistreerd onder zaaknummers AMS 21/2416 en AMS 21/2419 van eiser te nemen en deze aan hem bekend te maken. De rechtbank draagt verweerder voorts op om uiterlijk binnen acht maanden na verzending van deze uitspraak op de andere twee Wob-verzoeken van eiser te beslissen. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder op de zitting dat een kortere beslistermijn dan zestien maanden tot gevolg heeft dat de afhandeling van eisers Wob-verzoeken voorrang krijgt op oudere Wob-verzoeken van derden, maar dit is inherent aan het instellen van een beroep niet tijdig beslissen. Een dergelijk beroep dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld, onafhankelijk van de belangen van derden.

16. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee hij per Wob-verzoek de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van

€ 15.000,-.

17. Omdat de beroepen gegrond zijn, draagt de rechtbank verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 724,- aan eiser te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de beroepen gegrond;

  • draagt verweerder op om uiterlijk op 15 september 2021 te beslissen op de Wob-verzoeken geregistreerd onder zaaknummers AMS 21/2416 en

AMS 21/2419 met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op om binnen acht maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de andere twee Wob-verzoeken (geregistreerd onder AMS 21/2414 en AMS 21/2418) bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij per Wob-verzoek de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 724,- (4x € 181,-) aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van

E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Artikel delen