Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Verzamelbrief bodem en ondergrond

Staatssecretaris Heijnen (IenW) informeert de Tweede Kamer over een aantal onderwerpen op het terrein van bodem en ondergrond.

19 januari 2023

Kamerstuk: kamerbrief

Kamerstuk: kamerbrief

Datum 19 januari 2023

Betreft Verzamelbrief bodem en ondergrond

Geachte voorzitter,

Met deze brief wordt u geïnformeerd over een aantal onderwerpen op het terrein van bodem en ondergrond. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • Aanpassing Regeling bodemkwaliteit ten behoeve van de Omgevingswet;

  • Versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo);

  • Herijken bodemregelgeving;

  • Schuimglas;

  • Batterijen/metallisch ijzer in bodemas;

  • IBC-toepassingen van bodemas;

  • Thermisch gereinigde grond (TGG);

  • Microplastics in de bodem;

  • Plastic in recyclinggranulaat;

  • Industriezand en grindwinning.

Aanpassing Regeling bodemkwaliteit ten behoeve van de Omgevingswet

De Regeling bodemkwaliteit (Rbk) vervult een sleutelfunctie in het grondverzet en het toepassen van bouwstoffen in of op de bodem. De Regeling bodemkwaliteit beschrijft:

  • hoe de milieukwaliteit van grond, baggerspecie, bodem en bouwstoffen wordt bepaald en aan welke eisen de milieukwaliteit moet worden getoetst. Deze informatie is, in de vorm van een milieuverklaring, verplicht bij het toepassen van deze materialen in of op de bodem of in het oppervlaktewater;

  • voor welke bodemwerkzaamheden een erkenning verplicht is (het Kwalibo (1)

  • -stelsel), waarop de erkenning moet worden gebaseerd en welke normdocumenten moeten worden gebruikt.

Beleidsarme aanpassing ten behoeve van de Omgevingswet

De Regeling bodemkwaliteit (Rbk) is herschreven om deze te laten aansluiten op de terminologie en opzet van de Omgevingswet. Deze wordt binnenkort gepubliceerd en draagt de naam Regeling Bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022). De Rbk 2022 vervangt de bestaande Rbk op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. De huidige omzetting van de regeling is beleidsarm. De resultaten van lopende beleidsontwikkelingen zoals de versterking van de kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo) en het toepassen van schuimglas (zie verderop in deze brief) zullen apart in deze regeling worden ingevoegd. Daarvoor wordt een apart voorbereidingstraject doorlopen. Bij het omzetten is er wel voor gekozen de structuur van de Rbk 2022 te verbeteren en verduidelijken ten opzichte van de huidige Rbk. De verantwoordelijkheden en te doorlopen stappen om te komen tot de milieuverklaring zijn nu expliciet en per onderdeel vastgelegd in de Rbk 2022 en de nota van toelichting bij deze regeling. Hierdoor is de regeling beter leesbaar en daarmee beter uitvoerbaar.

Versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo)

Het stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo-stelsel) is een publiek-privaat stelsel met als doel de kwaliteit van de uitvoering van bodemwerkzaamheden en de integriteit van bedrijven die bodemwerkzaamheden uitvoeren te bevorderen. Op 4 april 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen conform het plan van aanpak van de Taskforce versterking van het Kwalibo-stelsel (2). Het programma, dat is ingericht voor de implementatie van de maatregelen, is in februari 2022 gestart. De private partijen en de medeoverheden zijn hierbij actief betrokken. Met deze Kamerbrief wordt u conform toezegging in de brief van 4 april geïnformeerd over de voortgang van het implementatieprogramma.

Als eerste stap in de versterking van de publieke sturing op het Kwalibo-stelsel is voorzien in een actievere deelname van het ministerie van IenW aan de commissies van schemabeheerders/NEN waarin de normdocumenten worden opgesteld. De benodigde capaciteit wordt thans geworven. Verder is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat de bestaande deelname van gemeenten en omgevingsdiensten wordt gecontinueerd en waar nodig vergroot. Ten slotte zijn in de hierboven genoemde gewijzigde Regeling Bodemkwaliteit een aantal verduidelijkingen aangebracht ten aanzien van het Kwalibo-stelsel. Dit is vooruitlopend op een bredere verbetering van de regelgeving voor Kwalibo en de implementatie van de overige maatregelen ter versterking van de publieke sturing op het Kwalibo-stelsel in 2023.

De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) houdt risicogericht toezicht. Om het nalevingstekort binnen het Kwalibo-stelsel terug te dringen wordt de capaciteit bij de ILT uitgebreid. Hiervoor is extra budget, oplopend tot 3,1 miljoen euro per jaar, vrijgemaakt. Bij de implementatie van de maatregelen ter versterking van de VTH-keten wordt aansluiting gezocht bij het interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel. In september 2022 zijn voor vijf voorbeeldketens (3) gezamenlijke risicoanalyses gestart om gerichter milieuschade te kunnen voorkomen. De resultaten worden gebruikt om de maatregelen ter versterking van de VTH-keten voor Kwalibo verder in te vullen en, voor zover passend binnen de tijd en scope van het programma, aanvullende maatregelen te implementeren.

Tot slot is voor het goed functioneren van het Kwalibo-stelsel een goede samenwerking tussen private en publieke partijen cruciaal. De overleggen die de Taskforce in 2021 heeft gestart met de private partijen en medeoverheden, zijn door het ministerie van IenW gecontinueerd om de implementatie van de maatregelen af te stemmen. Op basis hiervan wordt een structurele overlegstructuur (publiek-privaat) ingericht om het functioneren van het Kwalibo-stelsel ook in de toekomst te blijven monitoren en verbeteren. Deze structurele overleggen starten begin dit jaar.

Herijking bodemregelgeving

De komende jaren moet de bodemregelgeving worden herijkt om deze toekomstbestendig te maken. De studies hiervoor zijn opgestart en de eerste stappen worden gezet om in beeld te brengen wat nodig is voor een herijking van de bodemregelgeving. Dit is een traject van enkele jaren. Tegelijkertijd hebben we te maken met de actualiteiten die nu om beleid en/of aanpassingen van de regelgeving vragen zoals hieronder beschreven voor schuimglas, bodemas, thermisch gereinigde grond, microplastics in de bodem en plastic in recyclinggranulaat. Voor het meireces van 2023 wordt u nader geïnformeerd over de voorgenomen herijking. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de (aangehouden) motie (30015-107) van de leden Bouchallikh (GL) en van Esch (PvdD), die tijdens het tweeminutendebat Kwalibo van 8 december jl. is ingediend

Schuimglas

In een brief van 2 mei 2022 (4) en het commissiedebat Leefomgeving van 12 oktober 2022 is een reactie aangekondigd op de vraag om toelating van lichtgewicht materialen zoals schuimglas in Nederland. Schuimglas wordt gemaakt van gerecycled consumentenglas dat wordt verwerkt tot brokken of platen. Er ligt een wens om schuimglas toe te mogen passen onder wegen in gebieden met bodemdaling. Omdat het materiaal heel licht is geeft het minder belasting op de bodem dan regulier gebruikte materialen waardoor de bodem minder verzakt.

Bij de huidige normering van bouwstoffen is geen rekening gehouden met dit soort lichte materialen. Na beoordeling door RIVM blijkt het verantwoord een aanpassing van de regelgeving door te voeren die het toepassen van schuimglas mogelijk maakt als funderingsmateriaal onder wegen. Omdat het wenselijk is dit materiaal toe te passen en omdat het RIVM heeft geconstateerd dat dit verantwoord kan, zal de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) op dit punt aangepast worden.

Hieraan worden wel een aantal voorwaarden gekoppeld. Ten eerste is van belang om goed te volgen dat toepassen van schuimglas inderdaad niet leidt tot negatieve gevolgen voor het milieu. De beste manier hiervoor wordt momenteel nader uitgewerkt. Ook is communicatie naar de omgeving belangrijk. Omwonenden moeten als onderdeel van de communicatie over wegreconstructies op de hoogte gebracht worden dat schuimglas wordt gebruikt en waarom.

Het voorbereidingstraject tot aanpassing van de Rbk, waaronder een internetconsultatie, wordt in gang gezet. Als de wijzigingen zijn doorgevoerd wordt u opnieuw geïnformeerd.

Batterijen/metallisch ijzer in AEC-bodemas

Bodemas is het materiaal dat overblijft na verbranding van afval in een afvalenergiecentrale (AEC). Het wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de fundering van wegen en ophogingen. Bodemas kan na extra bewerkingsstappen als los materiaal (niet-vormgegeven) worden toegepast of gemengd worden met een bindmiddel tot een vormvast product (vormgegeven). Op 16 december 2021 (5) is uw Kamer geïnformeerd over een aantal vervolgacties betreffende de aanwezigheid van batterijen in AEC-bodemas. Bij deze wordt u over de voortgang van deze acties geïnformeerd. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de (aangehouden) motie (30015-108) van de leden Bouchallikh (GL) en van Esch (PvdD) over het maximum van 1 gewichtsprocent los metallisch ijzer in Beaumix, die is ingediend tijdens het tweeminutendebat Kwalibo van 8 december jl.

Terugbrengen hoeveelheid batterijen in bodemas
In de brief van 16 december 2021 (6) is aangekondigd om een norm van maximaal 1 gewichtsprocent metallisch ijzer in los toepasbare bodemas vast te leggen in regelgeving. Ook is toegezegd de optie te onderzoeken waarbij bodemas alleen met productcertificaat onder een erkende kwaliteitsverklaring zou mogen worden geleverd.

Sinds december 2021 hebben de producenten van AEC-bodemas extra stappen gezet om de kwaliteit van bodemas die als los materiaal wordt toegepast verder te verbeteren ten aanzien van het gehalte metallisch ijzer. Metallisch ijzer omvat naast (resten van) batterijen ook andere bestanddelen van metaal, waaronder roestvrijstaal. De sector stelt dat met de huidige verwerkingstechniek er alleen nog een marginale hoeveelheid batterijen in de bodemas aanwezig zal zijn. Daarnaast zijn er investeringen gedaan om het aanwezige roestvrijstaal uit de bodemas te kunnen verwijderen. Met deze verbetering in de techniek is het mogelijk bodemas te produceren met maximaal 0,5 gewichtsprocent metallisch ijzer, waaronder maximaal 0,05 gewichtsprocent batterijen.

De verbetering van de verwerkingstechniek, leidend tot bovengenoemde zeer lage percentages metallisch ijzer en batterijen in de los toepasbare bodemas kan worden gereguleerd in het afvalbeleid. Concreet kan dit door de minimumstandaard voor de verwerking van de bodemas aan te scherpen in het sectorplan AVI-bodemas (=AEC-bodemas) van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3). Hier dient het bevoegd gezag rekening mee te houden bij vergunningverlening, toezicht en handhaving. Momenteel wordt onderzocht hoe de aanscherping van de minimumstandaard zo goed mogelijk geïmplementeerd kan worden. Het streven is in september 2023 een eerste concept versie van het Circulair Materialen Plan (CMP), de opvolger van LAP3, gereed te hebben. Dan is duidelijk of dit een haalbare optie is.

Om bovengenoemde redenen is het nu niet nodig om de optie te onderzoeken om bodemas alleen te mogen produceren met productcertificaat onder een erkende kwaliteitsverklaring, noch om het RIVM een nader onderzoek te laten uitvoeren naar een norm voor de uitloging van batterijen.

Bodemas in vormgegeven bouwproducten

Naast bodemas dat als los materiaal wordt toegepast, wordt bodemas ook gebruikt om vormgegeven bouwproducten te maken. De bodemas vervangt dan primaire grondstoffen zoals zand, waardoor minder nieuwe grondstoffen gewonnen hoeven te worden. Bodemas wordt hierbij gemengd met een bindmiddel waardoor een vormvast bouwproduct ontstaat. Vormgegeven bouwstoffen moeten, vanuit het oogpunt van milieurisico’s, voldoen aan uitloog- en samenstellingscriteria. Deze bouwstoffen hebben door de bindende eigenschappen van cement een ander milieurisico dan de los toepasbare bodemas. Er wordt nog overlegd met de sector welk percentage metallisch ijzer haalbaar is voor toepassing in vormgegeven bouwstoffen.

Recent heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een signaal afgegeven ten aanzien van milieurisco’s die mogelijk op termijn kunnen ontstaan wanneer vaste producten met bodemas worden hergebruikt in een tweede leven, bijvoorbeeld in de vorm van granulaten. In een recente Kamerbrief (7) bent u geïnformeerd over dit ILT-signaal waarbij is aangegeven dat dit aspect aandacht krijgt in het milieueffectrapport (MER) ten behoeve van de ontwikkeling van het Circulair Materialenplan.

Producentenverantwoordelijkheid batterijen
Zoals hierboven beschreven is het productieproces van de los toepasbare bodemas zodanig verbeterd dat er nog maar een marginale hoeveelheid batterijen in bodemas voorkomt. Het is daarbij wel belangrijk op te merken dat het terugbrengen van de hoeveelheid batterijen in bodemas niet alleen een verantwoordelijkheid is van de producenten van de bodemas. Producenten en importeurs van batterijen hebben een uitgebreide producenten-verantwoordelijkheid (UPV) die producenten verantwoordelijk maakt voor de gescheiden inzameling en correcte verwerking van afgedankte batterijen. In Nederland is daartoe een laagdrempelig netwerk van inzamelpunten gerealiseerd waar consumenten en bedrijven afgedankte batterijen kunnen inleveren. Het is aan de producenten van batterijen en importeurs om te zorgen dat batterijen door burgers en bedrijven ook daadwerkelijk gescheiden worden ingeleverd bij deze inzamelpunten. Momenteel wordt de Europese regelgeving voor batterijen herzien waarin op termijn scherpere doelen voor gescheiden inzameling en recycling worden voorgesteld dan nu het geval is. Verwacht wordt dat deze nieuwe regelgeving dit jaar in werking zal treden.

Batterijen horen niet in het huisvuil en er is meer inspanning in de batterijenketen nodig om tot een betere inzameling te komen. Inmiddels zijn de producentenorganisaties voor batterijen en afgedankte elektronica met afvalverwerkers en publieke en private afvalinzamelaars een gezamenlijke aanpak gestart met acties die het aandeel van batterijen in het restafval moeten beperken.

IBC-toepassingen van AEC-bodemas
In het verleden is AEC-bodemas met een lagere kwaliteit (zogenaamde IBC kwaliteit) toegepast onder IBC-condities (isoleren, beheersen, controleren), omdat het toepassen van de bodemas met een lagere kwaliteit zonder deze maatregelen leidt tot teveel emissies naar het milieu. Bij deze werken moet regelmatige monitoring plaatsvinden om te beoordelen of er geen milieueffecten optreden op de omgeving.

Op 26 februari 2021 (8) bent u geïnformeerd over de inventarisatie van locaties waar AEC-bodemas onder IBC-condities is toegepast en of er al dan niet gemonitord wordt. Uit de inventarisatie bleek enerzijds dat het grootste deel van de toegepaste AEC- bodemas onder IBC-condities in beeld is en gemonitord wordt. Anderzijds bleek dat er een nadrukkelijk nalevingstekort is bij met name de kleine toepassingen. Met de gemeenten en de provincies als verantwoordelijk bevoegd gezag is bezien hoe de registratie en het toezicht op en de naleving van de monitoringsverplichting kan worden verbeterd. Geconstateerd is dat er gezamenlijk draagvlak is om het proces tot verbeteringen verder op te pakken. Middels een uitvraag bij alle omgevingsdiensten zijn de knelpunten bij toezicht op bestaande IBC-werken met AEC-bodemas in beeld gebracht.

Hierbij is vastgesteld dat de belangrijkste knelpunten betrekking hebben op onduidelijkheden over taken, rollen en/of verantwoordelijkheden, onvoldoende informatie en registratie van de IBC-werken en onvoldoende kennis bij de eigenaren en bij bevoegd gezag (over o.a. wet- en regelgeving). Om de ervaren kennislacune op te lossen is ten behoeve van het bevoegd gezag een rapport opgesteld (bijlage 1) om het beleid en regelgeving ten aanzien van de instandhouding en controle van de isolatie van IBC-werken met AEC-bodemas inzichtelijk te maken. Dit rapport gaat in op de huidige verplichtingen m.b.t. een aangelegd IBC-werk. Het is nu aan het bevoegd gezag om uitvoering te geven aan de controle van de bestaande IBC-werken. De provincies en gemeenten hebben aangegeven daartoe een stappenplan te gaan uitwerken. Er zal vanuit IenW vinger aan de pols worden gehouden en via de bestaande bestuurlijke gremia zal de voortgang worden besproken.

De ILT heeft controlebezoeken uitgevoerd bij erkende instanties die IBC-werken controleren. Deze erkende instanties geven aan dat hun ervaring is dat niet in alle gevallen de aanbevelingen volgend uit hun controles op IBC-werken worden opgevolgd. Ook krijgen ze niet elk jaar een opdracht van de eigenaar/beheerder van het IBC werk voor het uitvoeren van controles van de werken, terwijl dit wel verplicht is. Deze ervaringen van de erkende instanties zullen worden doorgeleid naar de bevoegde gezagen met het verzoek ook dit aspect onderdeel te laten zijn van het stappenplan om het nalevingstekort rondom IBC-werken op te heffen. Omdat ook Rijkswaterstaat (RWS) een aantal IBC-werken beheert, worden deze bevindingen ook met RWS gedeeld.

Thermisch gereinigde grond (TGG)
In november 2021 (9) bent u geïnformeerd over een onderzoek van het RIVM naar thermisch gereinigde grond (TGG). In deze brief is tevens aangegeven dat het voornemen was de regelgeving aan te passen zodat voor TGG de uitspoeling van metalen daadwerkelijk gemeten moet worden en getoetst aan de daarvoor geldende grenswaarden, de Maximale Emissie Waarde (MEW). Met deze aanpassing kan beter worden beoordeeld of TGG verantwoord kan worden toegepast.

In 2022 is overleg gevoerd met de reinigers om een beeld te krijgen van de bedrijfseffecten van deze voorgenomen wijziging. Het beeld is divers. De reinigers zetten al een tijd geen TGG in zijn geheel meer af, maar scheiden de TGG in fracties. Deze fracties hebben elk een eigen afzetmarkt. Met de voorgenomen wijziging van regelgeving kan het zijn dat afzet van een deel van de fracties voor directe bodemtoepassing beperkt wordt. Andere afzetkanalen (vervanging primaire grondstof in vormgegeven bouwstoffen) zijn dan nog wel mogelijk. De volgende stap is het voorbereiden van de aanpassing van de regelgeving.

De private partijen maken vorderingen in de totstandkoming van een nieuwe versie van de beoordelingsrichtlijn voor de reiniging van grond. De oorspronkelijke planning van eind 2022 (10) is niet gehaald. Vaststelling van de aangepaste beoordelingsrichtlijn door de private partijen wordt medio 2023 verwacht.

Microplastics in de bodem

Het RIVM heeft in opdracht van IenW een rapport opgesteld waarin ze de beschikbare kennisbasis over microplastic in de bodem samenbrengen (zie bijlage 2). Het RIVM beschrijft onder andere wat de bronnen zijn van microplastic en via welke routes deze in de bodem terechtkomen. Het rapport wijst ook uit dat er, ten aanzien van veel aspecten rondom (micro)plastic in de bodem, meer kennisopbouw nodig is. Het betreft bijvoorbeeld kennis over de effecten van microplastic op flora en fauna, de precieze samenstelling van plastic op de bodem en de wijze van verplaatsing en afbraak van plastic in de bodem. Ook is er nu geen gestandaardiseerde meetmethode voor het bepalen van de hoeveelheid (micro)plastic in de bodem.

Hoewel nog niet zeker is wat de effecten zijn van microplastic op de bodem, treft dit kabinet nu al maatregelen op basis van het voorzorgsbeginsel die ook van belang kunnen zijn voor het verminderen van de belasting van de bodem. Nederland steunt de Europese reductiedoelstelling voor microplastic van 30% in 2030 en heeft de Commissie gevraagd om deze doelstelling nader in te vullen en uit te werken. Ook wil Nederland een zo ambitieus mogelijke restrictie onder de REACH verordening om te verbieden dat microplastic aan producten, zoals bijvoorbeeld cosmetica, wordt toegevoegd. Beleid om microplastic te voorkomen waar dat kan en te beperken waar dat moet, richt zich op: 1) ambitieuze Europese wet- en regelgeving om microplastic in het milieu te voorkomen en te beperken; 2) kennisopbouw over microplastic in het ecosysteem en in het menselijk lichaam; 3) nationale maatregelen om bronnen van microplastic aan te pakken.

De komende maanden zal er naar aanleiding van bovenstaand RIVM-rapport een plan opgesteld worden hoe opvolging gegeven kan worden aan de geconstateerde kennislacunes. Hierbij wordt afgewogen of, en zo ja welke, wetenschappelijke vervolgonderzoeken ten aanzien van risicobeoordeling van plastic in de bodem het meest gewenst zijn. Ook wordt bezien welke stappen er verder genomen kunnen worden om de bronnen van plastic op de bodem, die in het RIVM rapport worden benoemd en waar nu (door Europa) nog geen voor acties zijn geformuleerd, aan te pakken. U zult hierover in de eerste helft van 2023 nader geïnformeerd worden.

Plastic in recyclinggranulaat

Op 23 april 2021 (11) heeft uw Kamer de antwoorden op Kamervragen ontvangen over de aanwezigheid van plastic in recyclinggranulaat dat op bospaden is toegepast. Hierbij wordt u geïnformeerd over de voortgang. Recyclinggranulaat is gebroken materiaal dat wordt verkregen door het breken en vermalen van steenachtige afvalstoffen (vooral bouw en sloopafval).

Overleg met natuurbeheerders
In de genoemde beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat het ministerie het initiatief van Staatsbosbeheer zou ondersteunen om met andere natuurbeheerders te onderzoeken of er alternatieven zijn voor het toepassen van recyclinggranulaat op wandelpaden in natuurgebieden. Uit de bijeenkomsten die IenW samen met Staatsbosbeheer heeft georganiseerd, is duidelijk geworden dat natuurbeheerders al zeer terughoudend zijn ten aanzien van het verharden van paden in de natuur. Feitelijk geldt het ‘nee, tenzij’-principe. Als er al verhard wordt zijn dat veelal specifieke terreindelen (parkeerplaatsen, bedrijfswegen, buitenplaatsen, bezoekerscentra) of om paden toegankelijk te maken voor minder mobiele bezoekers. Met name Staatsbosbeheer als de grootste beheerder heeft in het afgelopen jaar duidelijke stappen gezet en beleidsuitgangspunten geformuleerd hoe om te gaan met het milieuverantwoord verharden van paden. Vanuit de circulariteitsgedachte (maar ook civieltechnisch) blijkt recyclinggranulaat de voorkeur te hebben boven andere (primaire) producten. Staatsbosbeheer heeft vastgelegd dat indien recyclinggranulaat wordt toegepast deze maximaal 0,1 gewichtsprocent (i.p.v. het Europese maximum van 1%) verontreiniging (waaronder plastic) mag bevatten. Daarnaast zijn er eisen aan het materiaal voor afdekken en gebruik van onderdoek waardoor de nog aanwezige verontreiniging zich niet kan verspreiden. Natuurmonumenten heeft inmiddels de beleidslijn van Staatsbosbeheer overgenomen.

Initiatief sector
De hoeveelheid recyclinggranulaat die wordt afgezet in natuurpaden is klein ten opzichte van de totale toepassing van recyclinggranulaat. Vrijwel alle granulaat wordt ingezet in grotere infrastructurele werken. Hoewel het nu (nog) niet mogelijk is via aanscherping van de (milieuhygiënische) normen te sturen op de kwaliteit (zie volgende alinea), kunnen afnemers in het kader van de zorgplicht zelf wel sturen door kwaliteitseisen te stellen aan het af te nemen product. Staatsbosbeheer geeft hierin een duidelijk voorbeeld.

De producenten van recyclinggranulaat geven aan te kunnen en willen inspelen op eventueel strengere eisen van afnemers met betrekking tot de kwaliteit van het product. Een percentage van maximaal 0,1 gewichtsprocent verontreiniging, zoals Staatsbosbeheer nu vraagt in kleine hoeveelheden, is echter (technisch) nog niet haalbaar voor de grote bulkstroom. Door de Stichting Kwaliteitsborging Recyclinggranulaten is een ad-hoc werkgroep geformeerd die zich met dit onderwerp bezig zal houden. In de werkgroep nemen producenten, afnemers en andere deskundigen plaats. Er zal gekeken worden naar de haalbaarheid van strengere eisen en de wijze waarop dat bereikt kan worden, juist ook vanwege het voorzorgsprincipe. De eerste bijeenkomst van de werkgroep heeft plaatsgevonden in oktober 2022. Daarnaast spant de sector zich in om ook in het Europese normeringstraject hiervoor aandacht te vragen.

Is normering mogelijk?
Bij de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen is uitgebreid ingegaan op de normstelling voor recyclinggranulaat. De norm voor verontreinigingen, waaronder plastic, komt voort uit een Europese productnorm. Deze eis kent geen milieuhygiënische grondslag, maar is een (civiel)technische eis. Een nationale lidstaat kan deze niet eigenstandig aanpassen vanuit het oogpunt van het level playing field in Europa. Wel mag de lidstaat eigenstandig strengere eisen

stellen aan bouwproducten ter bescherming van het milieu, omdat dit (nog) niet in Europees verband gebeurt. In Nederland is het aangewezen kader voor aanvullende normstelling de Regeling bodemkwaliteit (Rbk). In beantwoording van Kamervragen werd gerefereerd aan lopend onderzoek van het RIVM. Dit onderzoek is inmiddels afgerond (zie bijlage 2). Het RIVM concludeert dat er op dit moment onvoldoende wetenschappelijke kennis is om vast te stellen wat een veilige concentratie van plastic in de bodem is. Er kan daarom geen milieuhygiënisch onderbouwde norm worden afgeleid en de bestaande Europese (technische) productnorm van 1% blijft vooralsnog gelden als bovengrens. Het is daarom des te meer van belang te onderzoeken hoe we kunnen voorkomen dat plastic in het milieu terecht komt, zoals hierboven beschreven.

Industriezand- en grindwinning

Industriezand en grind zijn van groot belang voor bouwprojecten en infrastructurele werken. Hoewel de ambitie is om materiaal zoveel mogelijk te hergebruiken, blijft ook de winning van zand en grind voorlopig noodzakelijk. In 2021 zijn signalen van de sector ontvangen over mogelijke tekorten in de voorziening van industriezand en grind. Naar aanleiding van deze signalen zijn sinds februari 2022 drie trajecten gestart:

Ten eerste zijn er gesprekken gevoerd met de betrokken provincies (Brabant, Gelderland, Limburg, Overijssel) en de branchevereniging voor zand en grindwinners Cascade. In de gesprekken zijn mogelijke knelpunten in de winning van industriezand en grind in beeld gebracht en de gesprekken hebben geleid tot beter onderling begrip. De grootste zorg vanuit de sector was een (toekomstig) gebrek aan vergunde winprojecten. In de gesprekken is zowel door de sector als door provincies een erg laag aantal aangevraagde vergunningen geconstateerd. In de afhandeling van gestelde vergunningsaanvragen werden geen knelpunten gesignaleerd. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat er op dit moment geen sprake is van tekorten in industriezand en grind in Nederland. IenW zal in gesprek blijven met de sector en de provincies om knelpunten snel te kunnen erkennen en aan te pakken.

Ten tweede, om meer inzicht te krijgen in de winning van industriezand en grind, zullen de wincijfers en de vergunde ruimte gemonitord worden. Hier is ook over bericht in de beantwoording van Kamervragen (12). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is afgelopen najaar in opdracht van het ministerie van IenW begonnen de wincijfers bij de provincies uit te vragen en te verwerken.

Er is ten slotte een scenariostudie in voorbereiding om een inschatting te kunnen maken van de benodigde hoeveelheid industriezand en grind in de komende decennia. Woningbouw en de transitie naar een circulaire economie zijn belangrijke aandachtspunten die in het onderzoek meegenomen worden. De resultaten van de scenariostudie worden naar verwachting in de tweede helft van 2023 gepresenteerd en zullen worden gedeeld met de Tweede Kamer.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

drs. V.L.W.A. Heijnen

Voetnoten

  1. Kwalibo staat voor kwaliteitsborging bodembeheer en beoogt de betrouwbaarheid van het werk van intermediairs te vergroten door kwaliteitseisen te stellen aan werkzaamheden in het bodembeheer en integriteitseisen aan de uitvoerders

  2. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 30 015, nr. 104

  3. Het betreft de ketens (1) ontwerpen, installeren en beheren van gesloten bodem- en energiesystemen; (2) baggeren van regionale wateren onder beheer van de waterschappen; (3) aanleggen en beheren van vloeistofdichte vloeren en bedrijfsrioleringen bij de petrochemische industrie; (4) installeren, beheren en verwijderen van ondergrondse brandstoftanks bij industrie in de buurt van waterwingebieden en (5) produceren, gebruiken en hergebruiken van bijvoorbeeld beeldbuismateriaal in betonblokken.

  4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 30 015, nr. 105

  5. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 30 872, nr. 271

  6. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 30 872, nr. 271

  7. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 30 015, nr. 190

  8. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 30 015, nr. 98

  9. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 30 015, nr. 102

  10. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 30 015, nr. 102

  11. Aanhangsel handelingen 2020/21, nr. 2481, nr. 2484 en nr. 2486

  12. Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 2571

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.