Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Vragen en antwoorden over het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen

12 antwoorden op vragen over het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

Rijksoverheid 28 december 2018

1 Reikwijdte Bbgbop: verenigingen of stichtingen

Vraag:

Ik ben op zoek naar de grondslag voor het Besluit brandveiligheid en basishulpverlening overige plaatsen. Gelden genoemde regels ook voor verenigingen en / of stichtingen?

Antwoord:

Jawel, de regels van het Besluit brandveiligheid en basishulpverlening overige plaatsen (Bbgbop) zijn ook van toepassing op verenigingen en /of stichtingen. De grondslag voor het Bbgbop (artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregios) luidt als volgt: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke plaatsen, voor zover daarin niet bij of krachtens enige andere wet is voorzien, en worden regels gesteld over de basishulpverlening op die plaatsen. In deze grondslag worden verenigingen of stichtingen niet uitgesloten. Voorts stelt artikel 1.2 van het Bbgbop voorschriften aan de reikwijdte van het besluit. Dit artikel geeft aan dat het besluit van toepassing is op plaatsen als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregios, en dat de in hoofdstuk 2 tot en met 5 opgenomen voorschriften van het Bbgbop van toepassing zijn op plaatsen die in georganiseerd verband worden gebruikt. Ook deze voorschriften aan de reikwijdte leiden niet tot uitsluiting van verenigingen of stichtingen.

2 Brandblusvoorzieningen

Vraag:

In het Bouwbesluit 2012 staat dat brandblussers eens in de 2 jaar gekeurd dienen te worden. In het eerdere Gebruiksbesluit is dat ook al aangegeven. Ik lees nu in het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen ook dat brandblussers eens in de 2 jaar gekeurd dienen te worden. Kan een verzekering nu eisen dat keuring van draagbare blustoestellen elk jaar verplicht is?

Antwoord:

Ja, een verzekering kan eisen dat brandblussers jaarlijks worden gekeurd, maar het bevoegd gezag voor handhaving van het Bouwbesluit 2012 of het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Bbgbop) mag dat niet. De voorschriften van het Bouwbesluit 2012, maar ook van het Bbgbop, zijn zogenoemde publiekrechtelijke voorschriften. Publiekrechtelijke voorschriften zijn rechtsregels waarin de verhouding tussen overheid en de burger is vastgelegd.Het staat de burger echter vrij om, binnen de grenzen van het Burgerlijk wetboek, onderlinge (privaatrechtelijke) afspraken te maken, of als de door een aanbieder aangeboden voorwaarden niet bevallen in zee te gaan met een andere aanbieder. Een verzekeraar kan bijvoorbeeld nadere voorschriften stellen omdat de belangen van de verzekeraar afwijken van de door de overheid gestelde belangen.

3 Meldplicht

Vraag:

Artikel 2.1, derde lid, van het Bbgbop bepaalt dat geen gebruiks-melding nodig is naast een evenementenvergunning als bij de aanvraag evenementenvergunning de gegevens worden aangeleverd die voor een gebruiksmelding op grond van dat Besluit nodig zijn. De gebruiksmelding en aanvraag evenementenvergunning mogen beiden in 1 formulier worden gecombineerd. Als beide via 1 formulier worden ingediend, hoe moeten deze dan behandeld worden? Moeten deze dan separaat behandeld worden en er separaat op beslist worden? Of moet je de gebruiksmelding incorporeren in de evenementenvergunning ?

Antwoord:

Uit artikel 2.1, derde lid volgt dat voor brandveilig gebruik van een plaats geen meldingsplicht geldt als de in artikel 2.3 beoogde informatie reeds onderdeel moet uitmaken van een aanvraag om evenementenvergunning. Als er geen meldingplicht is, kan het bevoegd gezag dus ook geen nadere voorwaarden stellen als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, of artikel 2.5 van het Bbgbop en is er ook geen grond voor het separaat behandelen of beslissen. Natuurlijk kan de gemeente wel gebruik maken van een eventuele bevoegdheid tot het stellen van nadere voorwaarden bij een evenementenvergunning. Als de melding niet in de evenementenvergunning en de beoordeling daarvan is geïncorporeerd, dan vervalt op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht ook de noodzaak om bij de aanvraag om evenementenvergunning de in artikel 2.1, derde lid, bedoelde gegevens als bedoeld in artikel 2.3 van het Bbgbop te moeten aanleveren. Feitelijk kan er dus alleen sprake zijn van het met het bij een aanvraag om evenementenvergunning moeten aanleveren van de in artikel 2.3 bedoelde indieningsvereisten gebruiksmelding, als die indieningsvereisten zijn geïncorporeerd in de indieningsvereisten voor de evenementenvergunning. Op het gebruik van een plaats die evenementenvergunningplichtig is, kan voor diezelfde plaats niet tevens een (afzonderlijke) meldingsplicht Bbgbop rusten, behalve als de gemeente heeft verzuimd om de in artikel 2.1, derde lid, bedoelde indieningsvereisten in de indieningsvereisten voor de evenementenvergunning te incorporeren. Het is zodoende aan de gemeente om zeker waar dat voor de indiener en melder leidt tot vermindering van de regel- of lastendruk de melding in de evenementenvergunning te incorpereren. Het initiatief daartoe ligt bij de gemeente.

4 Voorschriften over installaties en organisatie

Vraag:

In artikel 4.20 wordt aangegeven dat een draagbaar blustoestel ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de NEN 2559 wordt onderhouden. Echter in de NEN 2559 wordt gesproken over jaarlijks onderhoud (artikel 5.2 / Bijlage B betreffende norm). Welke van de twee is leidend en wat is de motivatie van deze?

Antwoord:

Bij toetsing aan het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Bbgbop) moet de termijn van 2 jaar worden aangehouden zoals omschreven in artikel 4.20. Het derde lid van dat artikel (brandblusvoorzieningen) stuurt de betreffende normbladen aan voor de wijze waarop het onderhoud moet worden uitgevoerd en niet voor de vereiste frequentie van het onderhoud.

5 Gebruiksmelding

Vraag:

Is er indien er sprake is van een besloten feest, welke gehouden wordt in een bijeenkomsttent voor meer dan 150 personen op priveterrein (bv. bruiloft, communie, verjaardagsfeest), een gebruiksmelding noodzakelijk?

Antwoord:

Inderdaad, de in artikel 2.1 bedoelde gebruiksmeldingplicht is ook van toepassing op een besloten feest. Voor de volledigheid merken wij op dat artikel 2.1 wel onderscheid maakt tussen een bedrijfsmatig feest, en een niet-bedrijfsmatig feest. Dat wil zeggen dat een niet bedrijfsmatig georganiseerd bruilofts- of communiefeest niet gebruiksmeldingplichtig is. De meldingplicht voor plaatsen is daarmee in overeenstemming met de in het Bouwbesluit 2012 bedoelde gebruiksmeldingplicht bij een bouwwerk.

6 Gebruiksmelding

Vraag:

Is volgens het Bbgbop de ruimte onder een overkapping een verblijfsruimte waardoor er een gebruiksmelding benodigd is boven de 150 personen?

Antwoord:

Niet elke overkapping is een in artikel 2.1 (gebruiksmelding) bedoelde verblijfsruimte is, maar kan dit wel kan zijn als aan de hierna gegeven definities is voldaan. Een in artikel 1.1 lid 1 van het Bbgbop bedoelde verblijfsruimte is een ruimte voor het verblijven van personen. Voorts is een in het Bbgbop bedoelde ruimte: een voor personen toegankelijk bouwsel of deel van een bouwsel;. En een bouwsel is daarbij een: bijeenkomsttent, tribune, podium of elke andere constructie die naar een plaats is gebracht of ter plaatste is geconstrueerd om daar kortstondig te functioneren;.Als de overkapping echter een in de Woningwet bedoeld bouwwerk is, dan is op dat bouwwerk niet de gebruiksmeldingplicht van het Bbgbop, maar de in artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 bedoelde gebruiksmeldingplicht van toepassing (bij meer dan 50 personen).

7 Reikwijdte: bouwwerk versus bouwsel

Vraag:

Wij hebben een aanvraag ontvangen voor het realiseren van een seizoensgebonden opblaashal. Deze zal voor een periode van 15 jaar een aantal maanden per jaar worden opgeblazen en gebruikt. Aan welk besluit moet deze opblaashal getoetst worden? Het Bouwbesluit 2012, het Bbgbop of wellicht beide?

Antwoord:

Het Bbgbop sluit niet uit dat een opblaashal een in artikel 1.1. van het besluit bedoeld bouwsel is, mits die opblaashal ter plaatse is gebracht of ter plaatse is geconstrueerd om daar kortstondig de functioneren. In beginsel is het de aanvrager die bepaalt of een object bijvoorbeeld een bouwwerk in de zin van de Woningwet is of een bouwsel als bedoeld in het Bbgbop. Het spreekt voor zich dat een bouwwerk aan het Bouwbesluit 2012 moet worden getoetst en een bouwsel als bedoeld in het Bbgbop aan het Bbgbop.Uit de toelichting op het Bbgbop kan over de termijn onder andere het volgende worden gelezen (Stb 2017, 373, pag 41): Bouwsel: De term bouwsel wordt in dit besluit gebruikt als algemene aanduiding voor iets dat door menselijk toedoen is geconstrueerd (gespijkerd, geschroefd, gelijmd, anderszins onderling verbonden, opgepompt), dat met het oog op in georganiseerd verband gebruiken van een plaats naar die plaats wordt gebracht of ter plaatse wordt geconstrueerd om daar kortstondig dienst te doen, waarna het weer (al dan niet gedemonteerd) van die plaats wordt afgevoerd. Het bouwsel is dus uitdrukkelijk geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012, omdat een bouwwerk een constructie is die bestemd is om duurzaam op een plaats te functioneren. Een tent, tribune of podium, tijdelijk geplaatst en opgebouwd uit modulaire delen, zoals gebruikelijk bij bijvoorbeeld evenementen of incidentele sportwedstrijden, is een bouwsel als bedoeld in dit besluit, en dus geen bouwwerk. Een podiumwagen, bestaande uit een (vracht)auto-onderstel en een opbouw, is een voertuig als hij rijdt, bijvoorbeeld in een corso of carnavalsoptocht, maar wordt een bouwsel als hij op een plaats wordt neergezet om daar te functioneren.

8 Brandveilig gebruik

Vraag:

Hoe gaan wij om met de compartimentering van stacaravans op campings, volgens de nu geldende Bbgbop? Volgens de BBV van de gemeente was dit een wbdbo van 20 minuten tussen de caravans incl. bijgebouwtjes zoals schuurtjes e.d.. Ik lees nu over vier clusters van kampeermiddelen in één compartiment van 1.000 m2 en ik lees dat een stacaravan niet onder dit besluit valt.

Antwoord:

Om te beginnen merken wij op dat een stacaravan in de regel niet wordt aangemerkt als een bouwsel als bedoeld in het Bbgbop maar als een bouwwerk als bedoeld in de Woningwet. De stacaravan moet zodoende voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Uit artikel 1.1 van dat besluit volgt dat een stacaravan kan worden aangemerkt als een logiesfunctie (tweede lid) of een logiesverblijf van een logiesfunctie.Met de inwerkingtreding van het Bbgbop is niet beoogd dat stacaravans die eerst werd aangemerkt als bouwwerk voortaan moet worden aangemerkt als bouwsel. De eis van een wbdbo van ten minste 20 minuten en de maximum omvang van het brandcompartiment blijven zodoende ongewijzigd.Wordt een caravan wel aangemerkt als kampeermiddel (hetgeen bij een stacaravan in de regel niet het geval is), ook dan kan worden volstaan met een wbdbo van 20 minuten tussen twee kampeermiddelen en mag een in het Bbgbop bedoeld brandcompartiment niet bestemd zijn voor in totaal meer dan 1000 m2 aan kampeermiddelen en bijbehorende bouwsels. De rest van de standplaats, dus het gedeelte (of percentage) dat niet bekampeermiddeld of bebouwseld mag worden, wordt bij het bepalen van de oppervlakte aan brandcompartiment niet meegeteld (alleen een bouwsel moet in een brandcompartiment liggen).De eis aan de brandcompartimentering van als bouwsel aan te merken kampeermiddelen valt iets lichter uit dan de eis aan bouwwerken. Dit vanwege het feit dat bij het Bbgbop niet de eis geldt dat ook tussen elk afzonderlijk logiesverblijf een wbdbo van ten minste 20 minuten moet zijn. Wel is het maximum aantal standplaatsen voor kampeermiddelen in het brandcompartiment niet groter dan vier.

9 Brandcompartimentering kampeermiddelen

Vraag:

Graag zou ik van u toelichting krijgen op artikel 3.23 lid 2. Hierin wordt gesteld dat er in een brandcompartiment van 1000 m2 slechts vier (4) standplaatsen voor kampeermiddelen aanwezig mogen zijn. Geldt dit voor het gebruiksoppervlak van sec de kampeermiddelen (grondoppervlak van tent/caravan/camper) of betreft het de omvang van de standplaatsen (grasveld)? Een situatie met 6 kampeermiddelen in een rechthoek van 1000 m2 is dus niet toegestaan? Gezien de oppervlak van een gemiddelde kampeerplaats in Nederland (80 - 125 m2) is dit voor een campingeigenaar lastig om te realiseren. Op basis van lid 3 zou alleen bij toepassing van een tentenkamp de mogelijkheid bestaan om meer kampeermiddelen te plaatsen binnen de 1000 m2. Bij een gemengde indeling van de camping zou het aantal beschikbare plaatsen sterk worden verminderd.

Antwoord:

De in het tweede lid van artikel 3.23 bedoelde gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m2 ziet toe op de beoogde oppervlakte aan kampeermiddelen en niet op de feitelijke omvang van de standplaats waarop die kampeermiddelen geplaatst kunnen worden. De omvang van het brandcompartiment en het aantal standplaatsen per brandcompartiment betreffen een maximum en niet een minimum. Verder wordt de omvang aan brandcompartiment niet bepaald door de oppervlakte aan standplaats maar de oppervlakte aan kampeermiddelen waarvoor die standplaats is beoogd. Het is dus mogelijk om aan de gebruiker een standplaats met een oppervlakte van 100 m2 toe te wijzen voor bijvoorbeeld ten hoogste één kampeermiddel van een bepaalde maximum omvang. Vanwege het feit dat alleen het bouwsel in een brandcompartiment behoeft te liggen, kan het gedeelte van de standplaats dat niet bebouwseld mag worden, bij de bepaling van de oppervlakte aan brandcompartiment buiten beschouwing blijven. Verder merken wij op dat uit de definitie van standplaats (artikel 1.1) volgt dat een standplaats bedoeld kan zijn voor meer dan bouwsel en dus ook voor meer dan één kampeermiddel en dat het gebruik van een standplaats ook niet is voorbehouden aan één gebruiker, één gezin of één groep.

10 Reikwijdte Bbgbop: recreatiepark met vakantiehuisjes

Vraag:

Onze gemeente kent (net als vele gemeenten) een aantal recreatieparken met daarop huisjes (bestemd om daar langdurig te staan). De wegen op de parken zijn niet-openbaar in de zin van de Wegenverkeerswet. Tot 1 januari ging de gemeente er van uit dat voor deze parken de Brandbeveiligingsverordening van toepassing was. Die verklaarde voor deze inrichtingen enkele handreikingen van de brandweer (bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid en brandveiligheid kampeerplaatsen) van toepassing. Het Bbgbop lijkt niet van toepassing op recreatieparken gelet op het permanente karakter van bebouwing. Klopt dat? En zo ja, is er dan aanleiding om de Brandbeveiligingsverordening in stand te houden of regelde de gemeente dit onderwerp ten onrechte via de verordening en is gewoon het Bouwbesluit van toepassing (dat zich lijkt te richten op de huisjes afzonderlijk)?

Antwoord:

Inderdaad, op een bouwwerk in een recreatiepark is het Bouwbesluit 2012 van toepassing. Een huisje in een recreatiepark is in de regel een bouwwerk, dat op grond van de artikelen 1b en 2 van de Woningwet zal moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dat wil zeggen dat op deze huisjes niet de Brandveiligheidsverordening van toepassing is en ook niet de opvolger daarvan, hetBesluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Bbgbop). Voor de volledigheid merken we op dat in de bouwregelgeving geen definitie voor bouwwerk wordt gegeven. Hiervoor wordt doorgaans de definitie gehanteerd die is opgenomen in de Model Bouwverordening: Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Of er sprake is van een bouwwerk is in eerste instantie ter beoordeling aan het bevoegd gezag, u dus. Indien er sprake is van een conflict, dan kan dit worden voorgelegd aan de bestuursrechter

11 Brandoverslag aggregaten tov bouwsels

Vraag:

Een aggregaat is een door een motor aangedreven generator voor het opwekken van elektriciteit. Veelal wordt een verbrandingsmotor gebruikt als aandrijfmotor. In de toelichting op blz. 49 van de AMvB staat het volgende vermeld over verbrandingsmotoren: Zo vallen verbrandingsmotoren die hoofdzakelijk bedoeld zijn voor het omzetten van energie in beweging (denk bijvoorbeeld aan de motoren in autos of vaartuigen), niet onder de reikwijdte van deze bepaling. Een aggregaat is in deze niet anders dan een automotor om energie op te wekken. De AmvB is hier dus helder in. Dit geeft ruimte voor discussie over het gebruik van aggregaten bij evenementen. De AMvB noemt geen afstanden tot bouwsels. Wat nu te doen met afstanden van aggregaten tot aan bouwsels?

Antwoord:

Het Bbgbop biedt geen grond om uit oogpunt van brandveiligheid een eis te stellen aan de afstand tussen een aggregaat en een bouwwerk of bouwsel. Wel biedt het besluit de mogelijkheid tot handhavend optreden bij een brandonveilige aggregaat.Een (diesel) aggregaat is geen verbrandingstoestel als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid. De definitie verbrandtingstoestel: een toestel dat gebruik maakt van verbranding voor het opwekken van warmte sluit nadrukkelijk uit dat een toestel dat gebruik maakt van verbranding voor het opwekken van elektriciteit een verbrandingstoestel is. Voor de volledigheid merken wij op dat het ons inziens niet relevant is of die de elektriciteit vervolgens wordt benut voor verwarming middels een elektrische kachel. Dat de eisen aan een verbrandingstoestel niet van toepassing zijn op een aggregaat vloeit naar het oordeel van de helpdesk voort uit het feit dat in de aggregaat geen open verbranding plaats vindt. Uit het gebruik van een aggregaat vloeien dus niet de aan open verbranding verbonden risicos voort.Als op een plaats, bijvoorbeeld vanwege een aggregaat, brandstoffen of sterk verhitte onderdelen aanwezig zijn, zal moeten worden voldaan aan de aan de aanwezigheid daarvan verbonden eisen.Er is zodoende geen ruimte voor discussie over het feit dat de aan een verbrandingstoestel gestelde eisen niet van toepassing zijn op een aggregaat. De aggregaat is echter wel hetzij een bouwsel, hetzij een onderdeel van de inrichting van een bouwsel en zal zodoende aan de daaraan gestelde eisen moeten voldoen.Mede op grond van de krachtens de Europese machinerichtlijn gestelde voorschriften moet een aggregaat zodanig veilig zijn, dat het niet aannemelijk is dat bij de plaatsing van bij evenementen gebruikelijke generatorsets de afstand een relevante rol speelt bij de brandveiligheid. Mocht een aggregaat desondanks brandonveilig zijn of brandonveilig worden gebruikt, dan biedt artikel 6.1 (Belemmeringen en hinder) grond voor handhavend optreden, zoals het laten staken van het gebruik van een brandonveilige aggregaat.

12 Compartimentering vs vuurlast tenten

Vraag:

Compartimentering vuurlastberekening bij een tent >2500m2De AMvB verwijst voor bijeenkomsttenten naar de NEN 8020-41. De voorschriften in de AMvB voor brandcompartimentering zijn dus niet van kracht. De tent zelf heeft nauwelijks vuurlast, de inrichting is het voornaamste aandachtspunt. Een tent die opgezet wordt voor een feest/optreden zal al snel voldoen aan het maximum van 8 kg/m2. Aldus AMvB: De organisator moet aantonen dat hij voldoet aan bepaalde vuurlast. Is het een idee om Richtlijnen te maken wanneer je wel of geen vuurlastberekening laat aanleveren. Hoe om te gaan met een vuurlastberekening? Moet er bij elke aanvraag met bouwsels groter dan 2500m2 een vuurlastberekening opgevraagd worden door het bevoegd gezag? Of geldt dit alleen voor uitzonderingen?

Antwoord:

In het Staatsblad 2017, 373 is de tekst De organisator moet aantonen dat hij voldoet aan bepaalde vuurlast niet opgenomen, noch in de artikeltekst noch in de toelichtingstekst. Alleen in de om het besluit aangegeven situaties kan van de organisator of organisatoren worden verlangd dat bepaalde informatie wordt aangeleverd. Het gaat daarbij om een melding en niet om een aanvraag, gegeven het feit dat aan het Besluit brandveilig gebruik geen vergunningplicht is verbonden. De informatieverplichting treft u aan in artikel 2.3 (indieningsvereisten gebruiksmelding) en het tweede lid van artikel 2.4 (afhandeling gebruiksmelding). Hieruit blijkt dat een verplichting tot het aanleveren van een vuurlastberekening slechts aan de orde is als er zowel sprake is van een in het besluit bedoelde meldingplichtige gebruik, als dat die vuurlastberekening naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is om aannemelijk te maken dat aan een voorschrift van het Bbgbop is voldaan.

13 Toepassingsgebied

Vraag:

Is de AMvB ook van toepassing op een kermis alsook op de afzonderlijke kermisattractie?

Antwoord:

Een in het dagelijks taalgebruik bedoelde kermis met kermisattracties is een in artikel 1.2 (reikwijdte) van het Bbgbop bedoelde plaats, waarbij sprake is van een in het tweede lid van dat artikel bedoel gebruik in georganiseerd verband. Dit maakt dat de in de hoofdstukken 2 tot en met 5 opgenomen voorschriften op de kermis en dus ook op elke als bouwsel aan te merken losse attractie op die kermis van toepassing zijn. Elke kermisattractie zijnde een bijeenkomsttent, tribune, podium of elke andere constructie die naar een plaats is gebracht of ter plaatste is geconstrueerd om daar kortstondig te functioneren is een bouwsel als bedoeld in het besluit (artikel 1.1, eerste lid).

14 Marktkraam

Vraag:

In artikel 1.1 Begripsomschrijving staat onder nummer 1. bouwsel: bijeenkomsttent, tribune, podium of elke andere constructie die naar een plaats is gebracht of ter plaatse is geconstrueerd om daar kortstondig te functioneren; Worden hiermee ook open markt-kramen van 2 meter breed en 70 centimeter diep bedoeld, met uitsluitend een afdak, die bij evenementen of braderieen tegen gevels van winkels geplaatst kunnen worden voor de verkoop van diverse goederen?

Antwoord:

Inderdaad, ook een open marktkraam op een plaats is een in de definitie van bouwsel bedoelde constructie die naar die plaats is gebracht of ter plaatse is geconstrueerd om daar kortstondig te functioneren. Dat met een bouwsel ook een marktkraam kan zijn bedoeld wordt bevestigd met de in artikel 5.14 gestelde eisen aan bakkramen (een soort marktkraam) en bakwagens. Verder bevestigt de toelichting op artikel 1.1, bouwsel, dat de in de definitie opgenomen opsomming met bijeenkomsttent, tribune en podium niet limitatief is.

15 Reikwijdte Bbgbop: jachthavens

Vraag:

Welke (brandveiligheid)regels gelden er met betrekking tot een jachthaven? En is de omvang hier van belang?

Antwoord:

Op een jachthaven zijn zowel de brandveiligheidsregels van het Bouwbesluit 2012 als van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Bbgbop) van toepassing. Dit geldt ongeacht de omvang van de jachthaven. De voorschriften van het Bbgbop zijn van toepassing op de ligplaatsen, maar ook op het gebruik van het erf of terrein van de jachthaven. Op eventuele bouwwerken op het terrein zijn de bouw- en installatietechnische voorschriften van hoofdstuk 2 en 6 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing. De gebruiksvoorschriften van hoofdstuk 7 van het besluit zijn van toepassing op zowel bouwwerken, open erven als terreinen. Als de gebruiksvoorschriften van het Bbgbop conflicteren met die van het Bouwbesluit 2012, dan moeten de voorschriften van het Bouwbesluit worden aangehouden. Een dergelijk conflict zal in de praktijk niet snel voorkomen, omdat de voorschriften van het Bbgbop zijn gebaseerd op die van het Bouwbesluit 2012.

16 Gebruiksmelding

Vraag:

Art. 2.1 van het Bbgbop geeft aan dat een gebruiksmelding nodig is indien een verblijfsruimte op die plaats is bestemd voor meer dan 150 personen tegelijk. Gaat het in art. 2. om hoeveel personen in de verblijfsruimte kunnen (maximale capaciteit) of om hoeveel personen er daadwerkelijk aanwezig zullen zijn in de ruimte (aangegeven door de aanvrager)?

Antwoord:

Niet het aantal personen dat in een verblijfsruimte past en dus ook niet het aantal aanwezige zitplaatsen, maar het door de organisator beoogde maximum aantal personen is bepalend voor de vraag of er een gebruiksmelding nodig is volgens artikel 2.1. Doet de organisator geen melding, dan zal die organisator er dus zorg voor moeten dragen dat er in een verblijfsruimte nooit meer dan 150 personen tegelijkertijd aanwezig zullen zijn. Mocht echter bij het feitelijk gebruik blijken dat er geen melding is gedaan en uiteindelijk toch blijken dat er een verblijfsruimte is waarin daadwerkelijk meer dan 150 personen aanwezig zijn, dan biedt dat grond voor handhavend optreden door het bevoegd gezag.

17 Vluchten

Vraag:

Artikel 4.16 geeft aan dat via een beweegbaar deel dat tegen de vluchtrichting in draait maximaal 60 personen mogen vluchten. In het geval van twee tegen de richting in draaiende deuren naast elkaar, mogen er dan 120 personen door vluchten (zijnde 2 deuren x 60 personen), of is er sprake van eenzelfde soort beperking zoals in artikel 3.35 lid 1c wordt toegepast voor (dubbele) meedraaiende deuren? Zo ja, wat zou deze beperking dan moeten zijn?

Antwoord:

Als de twee deuren zich in de zelfde doorgang bevinden dan mogen beide deuren niet tegen de vluchtrichting in draaien als meer dan 60 personen op die doorgang zijn aangewezen. Dat wil zeggen bij twee deuren in een doorgang gemiddeld niet meer dan 30 personen per beweegbaar deel (deur). Is er echter sprake van twee afzonderlijke doorgangen naast elkaar, dan geldt het maximum aantal van 60 personen per doorgang. De in artikel 3.35 lid 1c bedoelde beperking speelt geen rol bij het voldoen aan artikel 4.16. Het bouwsel zal aan beide eisen moeten voldoen. Een melding en toetsing moeten consistent zijn. Dat wil zeggen dat het aantal personen dat op een doorgang is aangewezen bij toepassing van artikel 3.35 niet mag afwijken van het bij toepassing van artikel 4.16 bedoelde aantal personen.

18 Toepassingsgebied

Vraag:

In het Bbgbop wordt het college van B&W aangewezen als bevoegd gezag. Een BRZO bedrijf wil een open dag organiseren. Zij wil mensen ontvangen in tenten op het eigen terrein en in de eigen gebouwen (o.a. in de kantine). Klopt het dat het BRZO bedrijf hiervoor een evenementenvergunning moet aanvragen bij de gemeente, een melding moet doen in het kader van het Bbgbop bij de gemeente en tevens een gebruiksmelding (voor de gebouwen) bij de provincie? Dit klinkt nogal omslachtig.

Antwoord:

Uw constatering dat een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 2.1 van het Bbgbop bij een BRZO bedrijf afwijkt van het bevoegd gezag voor een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 is terecht. Het bevoegd gezag volgens het Bouwbesluit is zoals u zelf al heeft geconstateerd gedefinieerd als: bevoegd gezag als bedoeld in de Wabo, terwijl het Bbgbop het bevoegd gezag definieert als: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de plaats geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen. Wij hebben begrip voor het feit dat u deze situatie, uitgaande van een BRZO bedrijf, als omslachtig ervaart. Het verschil in bevoegd gezag vloeit voort uit het feit dat de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 krachtens de Woningwet en Wabo zijn gesteld, terwijl de voorschriften van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen krachtens de Wet veiligheidsregios zijn gesteld. Zoals in het algemeen deel van de Nota van toelichting, op pagina 29 van Staatsblad 2017, 373 onder de titel Omgevingswet te lezen is, wordt bezien of men de voorschriften van het Bbgbop net als bij het Besluit bouwwerken leefomgeving (opvolger van het Bouwbesluit 2012) onder de Omgevingswet kan brengen. Het verschil in grondslag komt dan te vervallen waardoor ook het verschil in bevoegd gezag zou kunnen worden weggenomen.

19 Bakkramen

Vraag:

In artikel 5.14 van Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen staan eisen m.b.t. bakkramen en bakwagens. In het Bbgbop kan ik echter geen definitie vinden van een bakkraam of bakwagen. Moeten, bij een evenement waarbij meerdere tenten naast elkaar staan waarin gebakken wordt, deze bakkramen dan ook 2 meter uit elkaar te staan, omdat er sprake is van een bakkraam of geldt dit voorschrift dan niet?

Antwoord:

Uw constatering in uw vraag, dat er in het Bbl geen definitie van het begrip bakkraam of bakwagen is opgenomen, is juist. Dit geeft de gemeente enige beleidsruimte bij het bepalen of een kraam of wagen een bakkraam of bakwagen is. De gemeente kan zich daarbij baseren op de wijze waarop deze begrippen zijn verankert in het dagelijks spraakgebruik. Met een bakkraam of bakwagen is een in artikel 1.1, eerste lid bedoeld bouwsel beoogt (en in het bijzonder een kraam of wagen) met een in het eerste lid van artikel 5.13 bedoelde voorziening ten behoeve van kook, bak-, braad- of frituuractiviteiten, hetgeen wordt bevestigd in de toelichting op de artikelen 5.13 en 5.14.Uit artikel 5.14 volgt dat de gegeven afstanden moeten worden aangehouden per bakkraam of bakwagen ofwel per bouwsel met een kook-, bak- braad- of frituuractiviteit. Er van uitgaande dat het besluit niet uitsluit dat een bouwsel een samenstelsel is van onderdelen, is ook niet uitgesloten dat een bouwsel een samenstelsel van tenten omvat. Zodoende is er geen bezwaar tegen het aanmerken van een samenstel van tenten als één in artikel 5.14 bedoelde bakkraam. De bakkramen hoeven dan dus niet de gegeven afstand aan te houden per bakkraam of bakwagen. Ook wordt niet uitgesloten dat er bij een bakkraam of bakwagen ofwel bouwsel sprake is meer dan een kook-, bak- braad- of frituuractiviteit.Zou er in een situatie wel sprake zijn van strijd met de prestatie-eisen, dan wil dat nog niet zeggen dat er automatisch sprake is van strijd met de voorschriften van het Bgbop. Dit gegeven het feit dat er mogelijk, ter beoordeling van de gemeente, sprake kan zijn van een in artikel 1.4 bedoelde gelijkwaardige oplossing.

Artikel delen