Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Van bestemmingsplan naar omgevingsplan. Wat valt er na 1 januari 2024 nog te wijzigen?

Op 1 januari 2024 trad de Omgevingswet na jaren van uitstel in werking. In dit blog staan wij stil bij de overgang van de bestemmingsplannen en aanverwante planologische regimes naar het omgevingsplan en beantwoorden wij de vraag in hoeverre het nog mogelijk is om na 1 januari 2024 een bestemmingsplan te wijzigen.

3 februari 2024

Blog

Blog

Het omgevingsplan van rechtswege

Onder de Omgevingswet komt er in plaats van naar schatting 50.000 bestemmingsplannen en beheersverordeningen één omgevingsplan per gemeente. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, ontstaat dat omgevingsplan van rechtswege. Het omgevingsplan dat op 1 januari 2024 van rechtswege ontstaat, zal bestaan uit een tijdelijk deel en een nieuw deel.
Het tijdelijke deel zal bestaan uit i) een bundeling van de nu al geldende ruimtelijke besluiten, ii) regels uit enkele gemeentelijke verordeningen en iii) de Bruidsschat.

De ruimtelijke besluiten die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn onder meer: bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, inpassingsplannen, exploitatieplannen, voorbereidingsbesluiten, hogere waarde besluiten en vastgestelde veiligheidscontouren. Ook de bestaande bodemkwaliteitskaarten en een bodemfunctieklassenkaarten maken deel uit van het tijdelijk deel omgevingsplan. 

Behalve deze ruimtelijke regels, maken ook de regels uit de gemeentelijke archeologieverordeningen, geurverordeningen en verordeningen afvoer regen- en grondwater van rechtswege deel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De overige verordeningen blijven in autonome verordeningen opgenomen totdat een gemeente deze regels zelf opneemt in het nieuwe omgevingsplan.

Daarnaast landen via de Bruidsschat bepaalde regels over aspecten die onder de Omgevingswet niet langer met algemene rijksregels worden geregeld, maar waarvan de regulering primair aan decentrale overheden wordt overgelaten, in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Reden hiervoor is dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet en gedurende de overgangsfase nog niet alle gemeenten in hun omgevingsplan de desbetreffende regels zullen hebben opgenomen. Om te voorkomen dat bepaalde onderwerpen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet nog ongeregeld zijn en er een gat valt, is met de Bruidsschat in overgangsrecht voorzien. Dit geldt zowel voor de onderwerpen waarvoor op grond van het Bkl in het omgevingsplan regels opgenomen moeten worden, als voor onderwerpen waarvoor het stellen van regels door decentrale overheden optioneel is.

Aspecten uit de Bruidsschat betreffen bijvoorbeeld regels over geluidhinder, trillingshinder, geurhinder, lichthinder en externe veiligheid door bedrijfsmatige activiteiten. Gemeenten kunnen deze regels vervolgens bij wijziging van het omgevingsplan aanpassen aan de lokale situatie en desgewenst ook schrappen, voor zover de in het Bkl opgenomen instructieregels daaraan niet in de weg staan. Op die manier kunnen de regels die nu onder meer zijn geregeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, worden afgestemd op de lokale omstandigheden en in verband worden gebracht met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het nieuwe deel van het omgevingsplan is op 1 januari 2024 in principe nog leeg en zal door gemeenten moeten worden gevuld (zie hierna).

De overgangsperiode

Het tijdelijke deel van het omgevingsplan dat op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege ontstaat, voldoet nog niet (volledig) aan de Omgevingswet. Gemeenten krijgen daarom tot 1 januari 2032 de tijd om alle regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet.

Op grond van het overgangsrecht blijft de Wet ruimtelijke ordening van toepassing op bestemmingsplannen waarvan vóór 1 januari 2024 een ontwerp ter inzage is gelegd. Als deze bestemmingsplannen eenmaal zijn vastgesteld en onherroepelijk zijn, dan worden zij onderdeel van het omgevingsplan. Wel zal dit na 1 januari 2024 vastgestelde ‘oude’ bestemmingsplan ook uiterlijk op 1 januari 2032 moeten zijn omgezet naar een Omgevingswet-proof onderdeel van het omgevingsplan.

Wijzigen planologisch kader na 1 januari 2024

De regels uit de ruimtelijke instrumenten die deel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan kunnen ingevolge artikel 22.6, eerste lid Omgevingswet alleen per locatie in zijn geheel (al dan niet aangepast aan nieuwe beleidsinzichten) worden overgeheveld naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Als wijzigingen in deze regels moeten worden aangebracht, zullen dus alle regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan voor de desbetreffende locatie moeten worden meegenomen naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Een gemeente mag zelf bepalen hoe groot zo'n locatie is. Zo hoeft de gemeente bij een voorgenomen omzetting, bijvoorbeeld naar aanleiding van een concreet initiatief, niet in één keer voor heel het grondgebied van de gemeente de ruimtelijke regels om te zetten.

Het gevolg hiervan is dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, alleen nog planologische wijzigingen kunnen worden doorgevoerd door het bestemmingsplan, inmiddels onderdeel van tijdelijk deel van het omgevingsplan, te vervangen door het vaststellen van een omgevingsplan waarbij aan alle regels uit de Omgevingswet voor het vaststellen van een omgevingsplan wordt voldaan.

Het is dus niet mogelijk om voor een locatie een ruimtelijke regel uit het tijdelijk deel te schrappen (om te zetten) en tegelijkertijd een andere ruimtelijke regel uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan voor diezelfde locatie te behouden. Daarmee wordt voorkomen dat voor een locatie twee planologische regimes van kracht zijn. Bovendien is het binnen het Digitaal Stelsel Omgevingswet niet mogelijk om op een locatie oude regels gedeeltelijk te behouden.

Voor gemeentelijke verordeningen die gedurende de overgangsperiode in het omgevingsplan moeten worden opgenomen, geldt dat deze niet alleen per locatie maar ook per thema kunnen worden overgeheveld naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

‘Work-around’

Zolang geen strijd ontstaat met het tijdelijk deel van het omgevingsplan, verzet de Omgevingswet zich niet tegen het opnemen van regels in het omgevingsplan die de ‘oude’ bestemmingsplanregels aanvullen. Volgens de VNG kan daarmee een ‘work-around’ worden gecreëerd, die er in de praktijk op neerkomt dat ten aanzien van een bepaald thema een bestaande regel wordt gewijzigd of nieuwe regel wordt toegevoegd in het omgevingsplan. Daarmee wordt, vergelijkbaar met hoe onder de Wro gebruik wordt gemaakt van paraplubestemmingsplannen, de juridische werking van het tijdelijke deel gewijzigd, bij vaststelling van de regels voor het nieuwe deel.

Of (veelvuldig) van deze creatieve mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt, valt te bezien. Nog afgezien van het feit dat voor deze ‘work-around’ geen rechtstreekse grondslag kan worden gevonden in de Omgevingswet of parlementaire geschiedenis, merkt ook de VNG zelf op dat deze optie niet de voorkeur heeft. Mocht u evenwel toepassing willen geven aan deze mogelijkheid, dan is het van belang u zorgvuldig te laten adviseren over de reikwijdte.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.