Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Ontvankelijkheidskwesties bestuursrechter beoordeelt belanghebbendheid en procesbelang

Een drietal recente uitspraken draaien om de vraag of de rechtzoekenden ontvankelijk zijn in het rechtsmiddel dat zij hebben ingesteld.

13 december 2023

In de uitspraak van 6 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4519) oordeelt de Afdeling dat twee echtgenoten elk afzonderlijk niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2, eerste lid, Awb zijn aan te merken bij het besluit tot opleggen van een last onder dwangsom vanwege het in strijd met het bestemmingsplan verhuren van een woning. Hetzelfde geldt voor hun beider positie ten aanzien van het in navolging van de last genomen invorderingsbesluit. De betreffende woning behoort in eigendom toe aan een stichting die is opgericht met het oog op de financiële positie van de kinderen van het echtpaar en waarvan de echtgenote enig bestuurder is. De Afdeling stelt voorop dat de echtgenoot zich niet op het standpunt stelt dat het college ervan had moeten uitgaan dat hij bezwaar heeft gemaakt namens de stichting of namens zijn echtgenote, zodat alleen beoordeeld moet worden of hij zelf belanghebbende is bij de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit. Naar het oordeel van de Afdeling levert de omstandigheid dat de echtgenoot in gemeenschap van goederen is gehuwd met de enige bestuurder van de stichting slechts een afgeleid belang op, aangezien de positie van zijn echtgenote als bestuurder losstaat van de gemeenschap van goederen. Ook de naar voren gebrachte betrokkenheid van de echtgenoot met het doel van de stichting levert voor hem slechts een afgeleid belang op: dit is een belang van zijn kinderen en niet een belang van hemzelf dat rechtstreeks is betrokken bij de bestreden besluiten, aldus de Afdeling. Omdat de echtgenote vanwege haar vakantie niet op tijd rechtsmiddelen heeft ingesteld en de Afdeling deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar acht, is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. 

De Rechtbank Overijssel oordeelt in haar uitspraak van 27 november 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:4800) dat de vereniging die samen met enkele anderen heeft verzocht om handhavend optreden tegen het nabij een Natura 2000-gebied gelegen distributiecentrum niet als belanghebbende is aan te merken, zodat GS dit verzoek terecht niet als een aanvraag (in de zin van art. 1:3, derde lid, Awb) in behandeling hebben genomen. In het handhavingsverzoek wijst de vereniging erop dat het distributiecentrum niet beschikt over een natuurvergunning (als bedoeld in art. 2.7 Wet natuurbescherming, “Wnb”) en maant zij GS de transportbewegingen van en naar het distributiecentrum aan banden te leggen vanwege de mogelijke impact van de stikstofdepositie op het natuurgebied. De rechtbank overweegt dat voor het antwoord op de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is (als bedoeld in art. 1:2, eerste en derde lid, Awb), bepalend is of die rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, Awb heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, rechtstreeks bij het besluit is betrokken (vgl. de Afdelingsuitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:399). De rechtbank oordeelt dat de statutaire belangen van de vereniging zien op het behartigen van de belangen van de agrarische sector. Daarmee kwalificeert de vereniging niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2, eerste en derde lid, Awb. Het door de vereniging aangevoerde argument dat agrariërs ook natuurbeheer uitvoeren en dat hun belangen verknoopt zijn met de belangen die de Wet natuurbescherming (“Wnb”) beoogt te beschermen maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat de primaire doelstelling van een agrariër niet is het uitvoeren van natuurbeheer. 

In de uitspraak van 29 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4402) oordeelt de Afdeling dat de appellant, wiens aanvraag om omgevingsvergunning voor onder meer het realiseren van een dakopbouw werd geweigerd, nog steeds procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Dat het college zich op het standpunt stelt dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan van kracht is dat eveneens in de weg staat aan het verlenen van een vergunning voor een dakopbouw, neemt niet weg dat appellant ook onder de werking van het nieuwe planologische regime belang kan hebben bij een oordeel van de Afdeling over met name de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan. Bovendien ziet de vergunningaanvraag niet alleen op het realiseren van een dakopbouw, maar ook op een uitbreiding van het dakterras alsmede het aanbrengen van twee extra zonnepanelen, een hybride warmtepomp en een daktuin. Niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat onder het nieuwe bestemmingsplan voor de gehele aanvraag geen vergunning kan worden verleend, aldus de Afdeling. De Afdeling ziet daarom niet in waarom appellant geen belang (meer) zou hebben bij een oordeel van de bestuursrechter over de vraag of de aangevallen uitspraak in rechte stand kan houden. Het hoger beroep van [appellant] is derhalve ontvankelijk. De Afdeling oordeelt het ingestelde hoger beroep om die reden ontvankelijk. 

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.