Na een blog uit 2020 heb ik de afgelopen periode enkele uitspraken gesignaleerd die lijken te wijzen op een soepelere omgang van de bestuursrechter met termijnoverschrijdingen. Zo besteedde ik aandacht aan een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin persoonlijke (privé) omstandigheden een doorslaggevende rol speelden. Recent is er een tweetal verzetuitspraken van de Afdeling verschenen waarin persoonlijke omstandigheden ook beslissend waren. Waait er sinds de reflectierapporten inderdaad een nieuwe wind door de ontvankelijkheidsrechtspraak?
Op 6 juli 2022 heb ik een blog gewijd aan een uitspraak van de rechtbank Limburg, die vergevingsgezind was voor een man die zijn beroepschrift één dag te laat op de post deed. Die omissie vond de rechtbank vergeeflijk, omdat de man niet (meer) over beroepsmatige rechtsbijstand beschikte en geen ervaring had met procedures bij de bestuursrechter. Bovendien had de man problemen in de medische, familie- en sociale sfeer. De stress en onzekerheid als gevolg van het geschil over zijn claim wegens een beroepsziekte kwamen daar nog bij, aldus de rechtbank. De rechtbank gaf in die uitspraak expliciet aan dat zij hiermee een nieuwe, burgervriendelijkere lijn inzette.
Eenzelfde soort afweging ten gunste van de in moeilijkheden verkerende burger zien wij ook terug in een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2022. Het is een buitengewoon schrijnende zaak, over een vrouw die na een premature bevalling in een langdurige depressie raakt en daardoor bijna een jaar lang niet meer thuis komt. Gedurende die periode blijft haar brievenbus ongeleegd, waardoor zij onder meer een besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag mist. Uiteindelijk maakt zij pas bezwaar als haar toestand enigszins genormaliseerd is: ruim zeven maanden te laat. Saillant detail is dat het besluit betrekking had op het verkeerd aanbieden van huisvuil. Ter zitting heeft de vrouw uitgelegd dat (haar uit navraag was gebleken dat) het ging om een poststuk dat een van de buren in ontvangst had genomen. Het pakket bevatte een bos bloemen die haar werkgever haar ter bemoediging had gestuurd. Omdat zij in die periode niet thuis was, heeft een van de buren het pakket ongeopend bij het huisvuil gezet. Zelf heeft zij de bloemen nooit gezien.
Anders dan de rechtbank Limburg legt de Afdeling niet uit welke omstandigheden nu precies maken dat het verzet gegrond is. De Afdeling volstaat met de overweging dat uit de in verzet ingediende stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat geen sprake is van een situatie waarin duidelijk is dat het bezwaar verwijtbaar te laat is ingediend. Dat is jammer, want het hoger beroep van de vrouw was in eerste instantie kennelijk ongegrond verklaard met het (bekende) argument dat de vrouw ervoor had moeten zorgen dat iemand anders de post zou bijhouden. Vindt de Afdeling het bij nader inzien zo vanzelfsprekend dat de vrouw dit niet heeft gedaan, dat dat geen nadere toelichting meer behoeft? Ik had graag een wat meer uitgewerkt oordeel à la de rechtbank Limburg gezien, ook al omdat uit de verzetuitspraak van de Afdeling zelfs niet blijkt of het bezwaarschrift van de vrouw alsnog niet-ontvankelijk (in plaats van kennelijk niet ontvankelijk) kan worden verklaard.
De uitspraak van 1 juli is overigens niet de eerste in deze sfeer. Een uitspraak van 13 april 2022 is misschien nog wel opmerkelijker, omdat de Afdeling daarin clementie toonde met persoonlijke omstandigheden van een advocaat. Deze advocaat had van de Afdeling tot uiterlijk 28 december 2021 de tijd gekregen om de gronden van het (namens zijn cliënte ingestelde) hoger beroep aan te vullen. Dat deed hij niet, waarna een kennelijke niet-ontvankelijkverklaring volgde.
In verzet voerde de advocaat aan dat een wel zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden (kort samengevat: ernstige ziekte van zijn vader gevolgd door diens overlijden in combinatie met ziekte van ongeveer iedereen die als achtervang kon fungeren) had geleid tot de te late indiening. Ook in deze zaak houdt de Afdeling het kort: het bijzondere samenstel van feiten en omstandigheden maakt dat in dit geval van verzuim geen sprake is geweest. Wel vermeldt de Afdeling dat er geen sprake is van belangen van derden, nu het gaat om de buitenbehandelingstelling van een drietal aanvragen om een omgevingsvergunning. De afwezigheid van belangen van derden was voor de rechtbank Limburg ook een relevante omstandigheid, en dat strookt ook wel met de opvattingen in de literatuur. Er is dan immers geen sprake van de situatie waarin souplesse voor de ene burger nadelig is voor de andere.
De twee uitspraken overziende is het goed mogelijk dat de Afdeling met betrekking tot termijnoverschrijdingen inderdaad meer oog heeft voor persoonlijke omstandigheden. Met zekerheid durf ik dat niet te zeggen, omdat verzetuitspraken doorgaans niet worden gepubliceerd. We weten dus niet wat er naast de hier besproken uitspraken van 13 april en 1 juli 2022 nog onder het oppervlak krioelt. En dus weten wij ook niet of de twee besproken uitspraken representatief zijn, of uitzonderlijk. En om diezelfde reden is eveneens lastig te achterhalen hoe de andere hoogste bestuursrechters met deze materie omgaan. Een mooi onderwerp voor een masterscriptie.