Art. 18.3 Ow biedt de mogelijkheid om bij AMvB gevallen aan te wijzen waarin het bestuursorgaan dat een instemmingsrecht heeft bij vergunningverlening, bevoegd is naast het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning handhavend op te treden (en ook toezicht te houden) bij niet-naleving van de voorschriften van de vergunning voor de activiteit waarop het instemmingsrecht betrekking heeft.
De wetgever geeft aan dat uitgangspunt van de Omgevingswet is dat één bestuursorgaan bevoegd is voor zowel vergunningverlening als handhaving. Onderkend is dat er uitzonderingsgevallen kunnen zijn waarin het een duidelijke meerwaarde heeft als het instemmingsorgaan voor de omgevingsvergunning een mede-handhavingstaak krijgt naast het bevoegd gezag voor de vergunning (zie Kamerstukken II, 2018–2019, 35 133, nr. 14, p. 9 en 10). Gebleken is dat deze mogelijkheid om een mede-handhavingstaak toe te delen aan een ander bestuursorgaan in een beperkt aantal andere gevallen ook wenselijk is. Daarom is artikel 18.3 Ow aangevuld met een tweede lid dat de grondslag bevat om bij AMvB ook in andere gevallen dan het eerste lid de mede-handhavingstaak toe te delen. Op grond art. 18.3, lid 2 Ow, is het bijvoorbeeld mogelijk om bij een in het Bal geregelde milieubelastende activiteit waarvoor op grond van dat besluit algemene regels gelden de mede-handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan op te dragen voor zover het gaat om een te onderscheiden deel van de activiteit. Art. 18.3 Ow vormt geen handhavingsgrondslag wanneer zonder vergunning wordt gehandeld: deze bevoegdheid heeft alleen het bestuursorgaan dat de vergunning zou moeten afgeven. Verder is het voorkomen van dubbele handhaving een aandachtspunt (dit volgt ook al uit art. 5:6 Awb). Door een goede afstemming kan dit worden voorkomen.
De gevallen waarbij deze mede-handhavingstaak geldt zijn in art. 13.3 Omgevingsbesluit nader uitgewerkt. In art.13.3, lid 2 Ob (dat een uitwerking is van art. 18.3 Ow) is echter bepaald dat de mede-handhavingstaak niet geldt als sprake is van een complex bedrijf zoals bedoeld in afdeling 3.3 Bal.
Artikel 13.3, lid 2 Ob regelt een uitzondering voor het geval de 'eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag'-regel uit artikel 4.16 Ob van toepassing is. Voor complexe bedrijven is er juist voor gekozen om alle bevoegdheden in één hand te concentreren. Het bevoegd gezag voor de milieubelastende activiteit, te weten GS, is ook bevoegd gezag voor alle andere activiteiten die op dezelfde locatie plaatsvinden. Een aparte handhavingsbevoegdheid voor bestuursorganen met instemmingsrecht verdraagt zich niet met deze beleidskeuze. Daarom zijn de complexe bedrijven uitgezonderd van het toepassingsbereik van artikel 13.3, lid 1 Ob (Staatsblad 2018, nr. 290, p. 371).