Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Opinie: Kosten verstedelijking G4: niet zeuren bij het Rijk, maar zelf betalen en snel beginnen

"Op 16 januari jl. was er overleg over de verstedelijking (met name het mobiliteitsinfarct) tussen het kabinet en de vier grote steden. Vanuit de steden waren de burgemeesters en de betrokken wethouders aanwezig. De kabinetsdelegatie bestond uit de minister-president, de minister van BZK en de minister alsmede de staatssecretaris van IenM. Uit de aanwezigheid van Mark Rutte kan geconcludeerd worden dat het hier om een “chefsache” gaat. Het onderwerp (“investeringen in wonen, werken, bereikbaarheid en duurzaamheid dichter bij elkaar brengen”) was er blijkbaar belangrijk genoeg voor. De verstedelijkingsopgave is in belangrijke mate een kwestie van provincies en gemeenten. Waarom dan toch een zo zware kabinetsdelegatie? Simpel: omdat de G4 het kabinet aanspreken op bekostiging van een belangrijk deel van met name de infrastructuur die bij de verstedelijking hoort. Hoe logisch is dat?"

21 januari 2019

MIRT-geld is al belegd tot 2030

In de afgelopen jaren zijn de afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten voor een groot deel vastgelegd in het zogenoemde MIRT (Meerjarenprogramma Investeringen Ruimte en Transport). Voor het overgrote deel zijn de daarin vastgelegde afspraken inmiddels belegd in projecten. Op het MIRT-geld, afkomstig uit de rijksbegroting, kan dus voor nieuwe plannen geen beroep worden gedaan. De grote steden hebben nieuwe plannen voor de op zich broodnodige verbetering van de infrastructuur en kloppen daarvoor bij het Rijk aan. Zoals ze dat de afgelopen 50 jaar altijd hebben gedaan. Terwijl alle andere gemeenten altijd genoegen moeten nemen met een specifieke regeling hier en een experimentenpotje daar, is er een automatisme ontstaan waarbij de G4, zich beroepend op de speciale positie, altijd bij het Rijk aankloppen, als ze ergens geld voor nodig hebben. En heel veel kabinetten hebben zich dat laten aanleunen: steeds opnieuw kwam er extra geld. De G40 en de overige gemeenten hebben dat knarsetandend moeten aanzien. Dat was ook het geval toen Amsterdam en Den Haag onterecht, namelijk niet volgens de spelregels, extra geld kregen als artikel 12 gemeenten. Bij Amsterdam ging het om tekorten van het grondbedrijf en bij Den Haag om tekorten op de stadsvernieuwing. Beide categorieën zijn expliciet uitgesloten als factoren die kunnen leiden tot extra steun middels artikel 12. Desondanks besloten achtereenvolgende kabinetten tot die steun. Overigens waren dat besluiten die geen pijn deden voor de rijksbegroting. De aanvullende bijdragen komen uit het gemeentefonds. Andere gemeenten kregen daardoor minder. Veel tandengeknars bij andere gemeenten, maar in beide gevallen zette het kabinet door, op kosten van die andere gemeenten.

Blijkbaar zijn pensioenfondsen als financiers uit beeld

.

De vraag is aan de orde of de grote vier niet zelf (een substantieel aandeel in) de kosten van extra infrastructuur kunnen of zouden moeten ophoesten. In de brief van minister Ollongren van 18 januari jl. worden we niet veel wijzer als het gaat om de vraag voor welke projecten het extra geld op tafel moet komen. Genoemd worden de volgende vier businesscases: Rotterdam Oostflank, Den Haag Brinckhorst, Utrecht Zuidwest en Amsterdam Westzijde. Eerder kwam naar buiten: doortrekking van de Noord-Zuidlijn naar Schiphol.

Eerdere berichten die hierover in de pers verschenen, duidden op een mogelijke inschakeling van pensioenfondsen. Daarover is in de brief niks terug te lezen. Verstandig, want die zullen in de eerste plaats (begrijpelijk) een rendement vragen dat goed genoeg is voor de pensioenen. Lenen bij banken is dan goedkoper. Als alternatief lezen we nu: Om de financieringskant nader te verkennen wordt in gesprek gegaan met Invest-NL. Dit instituut moet in de loop van 2019 aan het werk gaan, onder leiding van Wouter Bos. In de taakomschrijving wordt als eerste genoemd het financieren van bedrijven, maar blijkbaar ziet het kabinet ook een rol voor Invest-NL voor overheden. Daarnaast wordt gesproken over het optimaal benutten van beschikbare publieke middelen en het inzetten van nieuwe instrumenten gericht op het benutten van de baten die door gebiedsontwikkeling gecreëerd worden. Daarbij wordt blijkbaar gedacht aan het verhalen van kosten van publieke voorzieningen. Volgens de brief van de Minister gaat BZK hiermee aan de slag. Wat daar nieuw aan is, is nog onduidelijk. Er is een redelijk werkend systeem van kostenverhaal waarvan een actualisatie op dit moment in de aanvullingswet OW wordt geregeld. Daarnaast komt er een studiegroep onder leiding van de SG van I&W om instrumenten uit te werken om baten van ruimtelijke- en bereikbaarheidsinvesteringen in te zetten voor alternatieve bekostiging van gebiedsontwikkeling inclusief bereikbaarheid. Moeten we hier denken aan btw-opbrengsten, extra opbrengsten van loon- en inkomstenbelasting als gevolg van de bouw van huizen en aanleg infrastructuur, die niet meer in de schatkist verdwijnen maar beschikbaar komen voor gebiedsontwikkeling? Of wordt het een vorm van de rekening bij derden neer te leggen?

Een premie op gebrek aan Rijkslef om tegen de G4 in te gaan.

Heel delicaat is ook de volgende zinsnede in de ministeriele brief: Daarnaast onderzoekt BZK hoe de werking van het gemeentefonds en van de verhuurdersheffing kan bijdragen aan de verstedelijkingsopgave. De verhuurdersheffing komt nu nog vrijwel geheel ten goede aan de staatskas. De minister van Financiën zal fors moeten slikken als een groter deel beschikbaar zou moeten komen om corporaties meer ruimte te geven voor de bouw van nieuwe woningen. Wijzigingen in de systematiek van het gemeentefonds zijn voor Financiën van minder belang. Immers als de omvang daarvan niet wijzigt, zijn er geen consequenties voor de rijksbegroting. En een andere verdeling over gemeenten doet geen pijn voor het Rijk. Wel bij andere gemeenten. De G40 zijn gewaarschuwd.

Interessant is of de Rijksoverheid het aan zou durven om een heel wezensvreemd element in de verdeling van het gemeentefonds over de gemeenten hierbij te betrekken: dat betreft het z.g. vaste bedrag dat aan de grote vier wordt toegekend. Behalve een apart vast bedrag voor de Waddengemeenten, kent de systematiek van het gemeentefonds geen vaste bedragen. Na langdurig en regelmatig geactualiseerd onderzoek, zijn voor de gemeenten kostencategorieën onderscheiden voor tal van terreinen, van bestuurskosten, tot bijstand, tot onderhoud van wegen, veiligheid etc. Per categorie is benoemd volgens welke verdeelsleutels de gemeenten voor die verschillende categorieën geld krijgen toegekend. Of een gemeente het geld dat bedoeld is voor onderhoud van wegen, aan lantaarnpalen besteedt of aan jeugdzorg, is een autonome bevoegdheid van de gemeente. Maar heel speciaal is dus dat exclusief voor elk van de G4-gemeenten een vast bedrag is vastgesteld bovenop de optelsom van versleutelde kostencategorieën. Daarbij gaat het niet om geringe bedragen: bij elkaar (2018) maar liefst 250 miljoen euro. Een bedrag dat elkaar opnieuw wordt uitgekeerd, onbenoemd en niet gerelateerd aan echte kostensoorten. Een premie op gebrek aan Rijkslef om tegen de G4 in te gaan noemde een voormalig voorzitter van de Raad voor de Gemeentefinanciën prof. J. van der Dussen dit al in 1996. Zo krijgt Amsterdam 105 miljoen, Rotterdam 65 miljoen, Den Haag 51 miljoen en Utrecht 31 miljoen elk jaar op de rekening bijgestort zonder dat daar direct aanwijsbare kosten tegenover staan. Omdat de G4 nu eenmaal de G4 zijn, volgens dezelfde voormalig RGF-voorzitter.

Het optimaal benutten van beschikbare publieke middelen

Aan de orde is dus de vraag of het kabinet het aandurft om als eerste de verantwoordelijkheid voor extra geld terug te verwijzen naar het bordje van de vier gemeenten. Met 250 miljoen jaarlijks kan een investeringsbedrag van zeker 3 à 4 miljard opgehoest worden. Niet voldoende om het totale benodigde investeringsbedrag op tafel te krijgen. Maar het zou een mooi begin zijn en het zou rechtvaardig zijn dat op die wijze de G40 en overige gemeenten niet nog verder op een achterstandspositie worden gezet. Het zou wel een mooie uitwerking zijn van wat minister Ollongren in haar brief noemt: het optimaal benutten van beschikbare publieke middelen. Als de G4 zelf hun vaste bedragen gaan inzetten, kunnen ze morgen beginnen. Het Rijk kan dan niet achterblijven. En dan ligt er ook nog wel een opgave voor de op 16 januari opvallend afwezige provincies.

Artikel delen