Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Hoeveel honden passen in een woonbestemming?

Op 18 september 2013 (onlangs gepubliceerd in JOM 2014/60, ECLI:NL:RVS:2013:1168) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak zich moeten buigen over opgemelde vraag. In een breder perspectief kwamen in deze uitspraak de toetsingscriteria aan de orde, aan de hand waarvan beoordeeld moet worden of een bepaalde activiteit in zijn algemeenheid strijdig is met de ter plaatse vigerende bestemming.

12 februari 2014

Op 18 september 2013 (onlangs gepubliceerd in JOM 2014/60, ECLI:NL:RVS:2013:1168) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak zich moeten buigen over opgemelde vraag. In een breder perspectief kwamen in deze uitspraak de toetsingscriteria aan de orde, aan de hand waarvan beoordeeld moet worden of een bepaalde activiteit in zijn algemeenheid strijdig is met de ter plaatse vigerende bestemming.

Casus

De uitspraak gaat over de vraag of het houden van

elf volwassen honden

in een woning in strijd is met de bestemming woondoeleinden. In dit specifieke geval had het college van B&W van Delfzijl bij besluit van 4 maart 2011 appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om voor 1 april 2011 het aantal op het perceel in kwestie gehouden honden terug te brengen naar maximaal zeven (exclusief pups). Op het perceel vigeerde een woonbestemming. Uit de uitspraak valt niet af te leiden of ambtshalve tot handhaving werd overgegaan, dan wel op verzoek van een derde (bijvoorbeeld een over geluids- of geuroverlast klagende buurman). Uit de uitspraak blijkt niet hoe het college heeft gemotiveerd dat met het houden van maximaal 7 honden (exclusief pups) wél binnen de bestemming woondoeleinden past, maar dat terzijde.

Toetsing en oordeel

Van groot belang is in casu de exacte bestemmingsplanregel op basis waarvan het college tot handhaving over ging. Want (pas op: spoiler), daarop ging het voor het college mis. In dit geval wat ten aanzien van de woonbestemming het volgende opgenomen (onderstreping ondergetekende):

a.

de eengezinshuizen

mogen uitsluitend worden gebruikt voor woondoeleinden;

b. de bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor huishoudelijk gebruik, berging of stalling;

c. onbebouwd blijvende gronden mogen niet worden gebruikt als opslagplaats, anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud.

De Afdeling toetst de vraag of de activiteit in strijd was met de ter plaatse vigerende bestemming aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die die activiteit gezien aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen. Deze toetsing valt uiteen in enerzijds aard, en anderzijds omvang en intensiteit van de activiteit. Met andere woorden: omvang en intensiteit worden in de praktijk samen getoetst.

Het aantal van elf volwassen honden kán volgens de Afdeling een aanwijzing vormen dat in strijd met de op de woning rustende woonbestemming wordt gehandeld, maar is op zichzelf nog niet voldoende om die conclusie te trekken. Het college heeft ontoereikend gemotiveerd op grond waarvan het houden van de honden, voor zover dat

in de woning

plaatsvindt, in dit geval in strijd met de woonbestemming moet worden geacht. Aan de omstandigheid dat een groot deel van de onbebouwde gronden

rond de woning

ten dienste staat van het houden van en het fokken met honden, komt niet het gewicht toe dat het college daaraan heeft toegekend, nu de aan de last ten grondslag gelegde bepaling (sub a van het hiervoor geciteerde artikel) niet op deze gronden ziet. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Niet is bijvoorbeeld gebleken of en in hoeverre voorzieningen in

de woning

zijn aangebracht voor het houden van honden en welke mate van hinder te verwachten is van het houden van honden

in de woning

.

Het college lijkt onvoldoende aandacht te hebben besteed aan de bestemmingsplanregels en op die basis liep het verkeerd af. De verbodsbepaling ten aanzien waarvan gehandhaafd werd zag tenslotte op de woning zelf en niet op de omliggende gronden, terwijl het college de overtreding alleen lijkt te hebben vastgesteld buiten de woning.

Bestudering van andere - vergelijkbare - gevallen, wijst uit dat een voor particulier gebruik niet gering aantal huisdieren niet automatisch aanleiding geeft voor de conclusie dat een zodanig aantal niet te rijmen is met een woonbestemming.

Andere gevallen

ABRvS 24 juni 2009, LJN: BI9699

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat alle ruimten in de woning in dienst staan van de opvang van (zwerf)katten en er ten tijde van de aanschrijving

59 katten

aanwezig waren. De voorzieningenrechter (LJN: BG1804) heeft terecht geoordeeld dat dit gebruik onder dergelijke omstandigheden in strijd is met de ter plaatste geldende woonbestemming, zodat het college bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Dat de woning op het perceel tevens als eengezinshuis gebruikt werd, doet aan het voorgaande niet af. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat de vraag of het opvangen van katten in overeenstemming is met de ter plaatste geldende bestemming dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft.

ABRvS 15 juli 2009, JOM 2009/658, 200809032/1/M2, LJN BJ2606

In deze zaak toetste het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke milieudienst Beek-Nuth-Stein in het kader van de Wetmilieubeheer of het houden en fokken van zeven honden die overdag zijn gehuisvest in een in de tuin gelegen hondenren met een oppervlakte van circa 40 m2 die in de avond- en nachtperiode in het woonhuis verblijven als inrichting van de Wet milieubeheer is aan te merken. Jaarlijks worden gemiddeld twee tot drie nesten pups (geboren. Een nest pups bestaat gemiddeld uit zes tot zeven honden. De honden worden, voorafgaande aan tentoonstellingen, in de bij de woning behorende garage getrimd. Ook worden daar gemiddeld twee tot drie keer per week honden van derden getrimd. De Afdeling acht voldoende aannemelijk gemaakt dat geen wezenlijke inkomsten worden verworven met het houden van en fokken met zeven honden. Het slechts sporadisch op internet en in vakbladen honden ter verkoop aangeboden i.c.m. de kosten die hiermee verband houden leidt tot het oordeel dat geen inkomsten worden verworven met de behaalde omzet. Ook overigens acht de Afdeling op grond van de in het dossier beschikbare gegevens dat niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit.

De Afdeling is voorts van oordeel dat het houden en fokken van de genoemde honden in voornoemd aantal en onder bovengenoemde omstandigheden evenmin kan worden aangemerkt als een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was

Deze laatste overweging interpreet ik aldus dat deze activiteit naar haar

aard

dus niet bedrijfsmatig, maar hobbymatig, en daarmee te rijmen met een woonbestemming is.

Vzr. Leeuwarden, 5 augustus 2009, LJN: BK1072

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide schuren, een groot deel van de gronden en een deel van de woning ten dienste staan van het houden van en het fokken met honden en dat er ten tijde van de aanschrijving

tien honden en een nest van vijf puppy's

aanwezig waren. Verzoeker heeft ten behoeve van dit gebruik op de gronden en in de schuren een groot aantal voorzieningen aangebracht, onder meer bestaande uit kennels, benches, binnenverblijven en een schutting. Deze voorzieningen hebben tezamen een aanzienlijke omvang. Verzoeker heeft jaarlijks gemiddeld drie nesten met puppy's. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat dit gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in strijd is met de ter plaatse vigerende woonbestemming, zodat verweerder bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Daarbij is van belang dat het perceel relatief klein is. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van State van 24 juni 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BI9699). Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het houden van tien volwassen honden en een nest puppy's niet kan worden aangemerkt als normaal particulier bezit dat

past binnen een woonbestemming

. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval de ruimtelijke uitstraling bepalend is en niet de vraag of de activiteiten (in het kader van de milieuwetgeving) kunnen te worden aangemerkt als bedrijfsmatig. Evenmin is in dat kader van belang of eiser al dan niet van plan is de hoeveelheid honden in de toekomst uit te breiden. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat voor handhavend optreden niet vereist is dat de activiteiten tot overlast hebben geleid of kunnen leiden tot besmetting van vee.

Rb. Maastricht, 3 maart 2010, LJN: BL6740

Uit de inspectierapporten blijkt dat op de momenten van de controles

zeven honden werden gehouden. Jaarlijks worden gemiddeld twee tot drie nesten pups geboren. Een nest pups bestaat gemiddeld uit zes tot zeven labrador-retrievers.

In de bij de woning behorende garage worden gemiddeld twee tot drie keer per week honden van derden getrimd. Ter zitting is toegelicht dat de honden overdag zijn gehuisvest in een in de tuin gelegen buitenverblijf met een oppervlakte van ongeveer 30 m² ofwel in een omheinde tuin met een oppervlakte van circa 775 m². In de avond- en nachtperiode verblijven de honden in het woonhuis. Gezien het vorenstaande staat vast dat de woning en de tuin ten dienste staan van het houden en fokken van gemiddeld acht honden. Het aantal honden dat wordt gehouden is naar het oordeel van de rechtbank voor een normaal particulier bezit niet gering te noemen. Zij acht de omvang echter

niet zodanig dat het niet meer zou passen binnen de geldende woonbestemming ter plaatse.

Daarbij neemt zij in overweging dat het perceel weliswaar in planologisch opzicht niet is gelegen in het buitengebied, doch feitelijk gezien geen sprake is van een dichtgebouwd gebied. Verder acht zij van belang dat, anders dan eisers van mening zijn, in de onderhavige situatie niet kan worden gesproken van een bedrijfsmatige activiteit (zie de uitspraak van de ABRS van 15 juli 2009, LJN BJ2606). Voorts blijkt uit de gedingstukken dat geen sprake is van stank- of geluidoverlast. Voor zover eisers hebben beoogd te betogen dat dit wel het geval is, stelt de rechtbank vast dat uit de voornoemde inspectierapporten blijkt dat tijdens de controles slechts een enkele keer een hond blafte en dat geen sprake was van stankoverlast.

Vzr. s-Hertogenbosch, 12 oktober 2012, LJN: BY0006

Uit de stukken komt naar voren dat ten tijde van het bestreden besluit in totaal

veertien honden - waaronder een aantal puppies -

aanwezig waren en daarnaast

drie hanen en vijf kippen.

Verzoekers bewonen een twee-onder-een-kapwoning, op een perceel van 210 m2. De honden worden in de woning gehouden. In de tuin van circa 30 m2 hebben verzoekers een aantal dierenverblijven geplaatst, waar onder meer de hanen en kippen zijn ondergebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht overwogen dat het houden van honden, kippen en hanen op het perceel van verzoekers, gezien de aard, omvang en intensiteit hiervan, een ruimtelijke uitstraling heeft die

in strijd

is

met

de op het perceel rustende bestemming (

wonen

).

Rb. Haarlem, 14 december 2012, LJN: BY6376

Nadat bij controle in een flatwoning van ongeveer 70 m2 (!) op dat moment

twaalf volwassen honden, een nest van vier puppys en een kat

werden aangetroffen (vast stond dat ter plaatse honden gefokt werden), legde het college van Zaanstad een last onder dwangsom op bestaande uit het houden maximaal vijf honden en maximaal eenmaal per twaalf maanden één nest puppys. Ook hier toetste de rechtbank de aard, omvang en intensiteit van de litigieuze activiteit i.r.t. de vigerende bestemming (hier: Woondoeleinden). Het college was tot (controle en) handhaving overgegaan vanwege burenklachten.

Bij handhaving van bestemmingsplanvoorschriften kan het beschermen van omwonenden volgens deze bestuursrechter tegen overlast niet vooropstaan, omdat het daarbij gaat om handhaving van voorschriften met betrekking tot de ruimtelijke inrichting van het grondgebied van de gemeente. Voor burenklachten staan andere - privaatrechtelijke - middelen open, aldus de rechtbank. Dat betekent dat voor handhaving geen aanleiding bestaat als het houden van en fokken met de honden in de aantallen als bij eiseres nog valt binnen de woonfunctie.

Binnen de vraag of de ruimtelijke uitstraling van het gebruik valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel kan, volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (zie de uitspraak van 24 februari 2000, LJN AA5479), van belang zijn - doch is niet doorslaggevend - of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben (

aard van de activiteit

). Het college had in het bestreden besluit betoogd dat een groot deel van de woning ten dienste staat van het houden van en het fokken met honden . Naast de aanwezigheid van twaalf volwassen honden hield de burger in kwestie meermalen per jaar een nest puppys. Onder meer via haar website trachtte zij die te verkopen om op die manier geld te genereren om de overige honden in onderhoud te voorzien. Op het moment van het controlebezoek was er een nest van vier puppys aanwezig. Uit cijfers van de website van eiseres is af te leiden dat eiseres in 2009 vier nestjes heeft gehad van in totaal eenentwintig puppys, in 2010 acht nestjes van in totaal eenentwintig puppys en in 2001 drie nestjes van in totaal twaalf puppys. Voorts is gebleken dat de kennel overlast veroorzaakt voor omwonenden, aldus het college.

De rechtbank is met de fokker echter van oordeel dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het houden en fokken van honden zoals deze fokker dat deed kan worden aangemerkt als een activiteit met een beroepsmatige omvang. Derhalve dient te worden gesproken van een activiteit met een hobbymatig karakter (zie de uitspraak van de ABRS van 15 juli 2009, LJN BJ2606). Het houden en fokken van honden bij wijze van hobby in woningen is niet ongebruikelijk. Naar zijn aard is de ruimtelijke uitstraling van het hobbymatig houden en fokken van honden dan ook niet zodanig dat dit leidt tot strijd met de woonfunctie in het bestemmingsplan .

De vraag is vervolgens of de

omvang en intensiteit

van het houden en fokken van honden bij eiseres meebrengen dat de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie in de verdrukking komt. Niet is geschil is dat eiseres de woning als woonruimte gebruikt. Uit de overgelegde fotos blijkt dat sprake is van een normaal ingerichte woning. Daarnaast staat de woning ten dienste van het houden van gemiddeld meer dan twaalf honden en van het fokken daarvan. Het aantal honden dat wordt gehouden is naar het oordeel van de rechtbank voor een normaal particulier bezit niet gering te noemen. De overheid dient echter terughoudend te zijn in het normaliseren van het uitoefenen van hobbys in een woning door middel van handhaving van het bestemmingsplan . Dat vanwege het aantal honden wellicht sprake is van een uit de hand gelopen hobby, kan niet meebrengen dat reeds daarom sprake is van schending van het gebruiksvoorschrift van het bestemmingsplan . Eerst indien met een hobby als het houden en fokken van honden naar ruimtelijke uitstraling de woonfunctie van het perceel in verdrukking komt, kan van dergelijke schending worden gesproken. Dat brengt met zich dat evenmin in algemene termen gesproken kan worden van strijd met het bestemmingsplan wanneer meer dan een specifiek aantal honden en nestjes worden gehouden. In dit geval is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de omvang en intensiteit van het hondenbezit van eiseres zodanig is dat daardoor niet meer gesproken kan worden van gebruik van de flatwoning voor wonen, ook als in aanmerking wordt genomen dat het een relatief kleine flatwoning betreft

Conclusie

Bestudering van meer of minder vergelijkbare gevallen wijst uit dat de jurisprudentie op dit punt uiteen loopt, waarbij opvalt dat zolang sprake is van hobbymatig verblijf in de meeste gevallen een groter aantal huisdieren in een woning zijn toegestaan dan op het eerste gezicht te rijmen lijkt te zijn met een woonbestemming. De bestuursrechters vinden een voor een normaal particulier bezit niet gering te noemen aantal nu eenmaal niet doorslaggevend.

mr. Frank Sanders

advocaat

De Voort Advocaten | Mediators

Gerelateerde informatie:

Artikel delen