Dat dacht Han ter Maat begin vorige maand, na de oproep van een vertegenwoordiging van de omgevingsdiensten aan de leden van de Tweede Kamer om de wetgeving op het terrein van het omgevingsrecht aan te passen.
Milos Ruzicka / Getty Images
De oproep werd door de directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) gedaan in een uitzending van EenVandaag van 3 april 2024.
Nadien heb ik daarover nog enige persberichten gelezen met dezelfde strekking: zij willen gereedschap van de wetgever om de zware vervuiling tegen te gaan. Want de gezondheid van de omwonenden van bedrijven worden nu onvoldoende beschermd, aldus deze vertegenwoordiger.
Voor de goede orde: deze 28 omgevingsdiensten voeren in ons land de vergunningen-, toezicht- en handhavingstaken (VTH) uit op het vlak van het omgevingsrecht. Zij doen dat namens de gemeenten en provincies in ons land.
Het bevreemdt mij echter dat ambtenaren - want dat zijn de medewerkers van omgevingsdiensten – zich nu al weer hebben gemeld bij de wetgever met voorstellen voor wetswijzigingen, terwijl de Omgevingswet net per 1 januari 2024 is ingevoegd.
Dan rijst bij mij de vraag wat zij in het voortraject van deze wet hebben gedaan, met welke adviezen zij hun bestuurders via de VNG en het IPO de afgelopen periode op pad hebben gestuurd en waarom het nu juist ambtenaren van omgevingsdiensten zijn die zich roeren. Die Omgevingswet is er weliswaar doorgeduwd, maar dat heeft wel 12 jaar geduurd. Dus dat proces kan ook bij hen niet ongemerkt voorbij zijn gedaan. Toch?
Of zou er een andere reden zijn dat de uitvoeringsdiensten nu al van zich laten horen?
Uit de persberichten werd duidelijk dat daags na de uitzending een debat in de Tweede Kamer gepland stond over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) naar een drietal vervuilende bedrijven, die onder de VTH-verantwoordelijkheid van de omgevingsdiensten vallen te weten Chemours (Dordrecht), Tata Steel (IJmuiden) en de asfaltproductiebedrijven APN (Nijmegen).
Dit rapport - het zoveelste in een rij naar het (dis)functioneren van de omgevingsdiensten - is verschenen in april 2023. De Onderzoeksraad stelde vast dat de overheid de gezondheid van omwonenden van industrie onvoldoende beschermt. Die conclusie trok de Raad na het bestuderen van dossiers over de drie zojuist genoemde bedrijven.
Het verbaasde me daarom niet dat de directeuren van de DCMR (verantwoordelijk voor Chemours) en de Omgevingsdienst Noord-Holland (verantwoordelijk voor Tata Steel) in de uitzending van EenVandaag verschenen.
De directeur van de DCMR richtte in de uitzending zijn pijlen op staatssecretaris Heijnen van IenW, politiek verantwoordelijk voor de omgevingsdiensten. Zij heeft naar aanleiding van dit OvV-onderzoek een ‘actieplan’ opgesteld. Maar dat komt niet van de grond, aldus de directeur van de DCMR.
Hij zegt dat in dat actieplan het woord “voorzorg” ontbreekt en pleit voor nieuwe concrete wettelijke instrumenten waar de omgevingsdiensten mee aan de slag kunnen. Ook is het “uitermate frustrerend” dat de omgevingsdiensten een taak hebben gekregen die zij “niet helemaal kunnen volbrengen”, aldus deze directeur. De bal wordt dus door de omgevingsdiensten nu ineens gelegd bij de wetgever, als verklaring voor hun disfunctioneren. Je moet maar durven.
Want in het OvV-rapport staan ook aanbevelingen die de omgevingsdiensten zich zélf zouden moeten aantrekken. Daarover hoor en lees ik niets in hun publiciteitscampagne. Ook in andere rapporten over het (dis)functioneren van de omgevingsdiensten zijn in de afgelopen jaren vele aanbevelingen gedaan aan de omgevingsdiensten om de uitvoering van de VTH-taken aanmerkelijk te verbeteren. En dat dat hoogst noodzakelijk was en is, blijkt uit het rapport van de Commissie Van Aartsen uit 2021 en uit zijn recente review van maart 2024: daar zit geen woord Spaans bij.
In mijn recent gepubliceerde opiniestuk met als titel “Stop nu eens met de omgevingsdiensten’ heb ik die rapporten genoemd en belicht. Ik krijg sterk de indruk dat de omgevingsdiensten nu reeds aan het voorsorteren zijn op een zoveelste parlementaire enquête en dan nu over het functioneren van deze diensten. En dat zij zich nu al aan het indekken zijn voor een volgend vernietigend oordeel.
Het zou de diensten sieren eens naar zichzelf te kijken in plaats van naar anderen en de hand in eigen boezen te steken. Want waar waren de omgevingsdiensten toen dezelfde staatssecretaris na het verschijnen van het rapport van de Commissie Van Aartsen in 2021 ook met een mager actieplan (het zogenaamde Interbestuurlijk Programma Versterking VTH) kwam om de geconstateerde onvolkomenheden bij het functioneren van de omgevingsdiensten aan te pakken?
Toen heb ik hen niet gehoord, terwijl duidelijk was dat zij ook zélf niet in staat waren om te zorgen voor een goed en verantwoord leefmilieu. Onderlinge ‘visitaties’ tussen de omgevingsdiensten was het toverwoord om het functioneren van deze diensten te verbeteren. Dat alles in de sfeer van ‘Wij van WC-eend’.
Oorverdovend stil was het toen vanuit de omgevingsdiensten. Selectief lezen en selectief onthouden, zou ik dat gedrag willen noemen. Schrijnend is ook dat vanaf het moment dat over de Omgevingswet wordt gesproken (2012) van de zijde van deze belangrijke uitvoeringsdiensten nauwelijks iets was te vernemen over het instrumentarium. Nu ineens, nu er politieke aandacht is voor Chemours met de PFAS en Tata Steel met stof, as en andere verontreinigingen, menen zij zich in de publiciteit te moeten laten gelden.
De directeur van de DCMR beweert in de uitzending dat het niet mogelijk is om een bedrijf te verplichten op bestaande installaties de best beschikbare technieken (BBT) toe te passen. Hij zegt daarin dat de meest vervuilende installaties zo’n 30 jaar kunnen doorgaan, zonder dat zij kunnen worden verplicht om die installaties aan te passen naar die best bestaande technieken.
Dat zou volgens hem alleen maar gelden voor nieuwe installaties maar niet voor bestaande. Hij vervolgt met de uitspraak dat het nu juist voor de omgevingsdiensten zo frustrerend is, dat ze het voor de bewoners niet kunnen oplossen. Ook mist hij het zogenoemde ‘voorzorgsbeginsel’ en hij vraagt daarom aan de leden van de Tweede Kamer om ook dat beginsel in een wet vast te leggen. Dat zou het gemakkelijker maken om bepaalde stoffen te kunnen verbieden.
Nu is op 1 januari de Omgevingswet in werking getreden en daarin heeft in art. 3.3 Ow het voorzorgsbeginsel een plek gekregen. Deskundigen denken weliswaar verschillend over het praktisch nut van opname van dit beginsel in de wet, maar het staat er dus wel al in. Bovendien is in diezelfde Omgevingswet in de artt. 5.38 - 5.42, samen met de artt. 8.98 en 8.99 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de bevoegdheid opgenomen om BBT voor te schrijven bij installaties als het milieu of de gezondheid daarbij gebaat is.
Ik geef grif toe dat het mij enige uren heeft gekost om deze artikelen uit de Omgevingswet inclusief verwijzingen te doorgronden, eer ik begreep wat er precies staat over het aanscherpen van voorschriften. Maar het is mij gelukt op mijn vergevorderde leeftijd en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) heeft mijn conclusies bevestigd.
Dan moet het anderen die iedere dag op het terrein van het VTH-beleid werken toch ook lukken, zodat wordt voorkomen dat omgevingsdiensten onjuiste beeldvorming over ‘wat kan en niet kan’ verspreiden? Dat is geen kwestie meer van selectief lezen, zoals ik hierboven heb gesteld, maar van slecht of niet lezen.
Toen ik de uitzending van EenVandaag naderhand nog een keer goed heb bekeken en de persberichten op mij heb laten inwerken, kwam een reeks vragen bij mij op.
Opereren deze omgevingsdiensten met hun oproep aan de leden van de Tweede Kamer ook namens de gemeenten en provincies in ons land, namens wie zij de VTH-taken uitvoeren? Zo nee, wie fluit hen dan vanuit de VNG en het IPO met terugwerkende kracht terug? Zo ja, waar waren de VNG en het IPO om de zojuist in werking getreden Omgevingswet om de genoemde onderdelen aangepast te krijgen?
In mijn boekenkast heb ik nog persberichten van beide koepels uit 2023 liggen die uitstel van inwerkingtreding van de Omgevingswet, waar velen uit de praktijk voor pleitten, onwenselijk en onaanvaardbaar vonden.
Waar waren de omgevingsdiensten in de jaren voorafgaande aan 1 januari 2024, toen voor velen uit de praktijk al duidelijk was dat het op zijn kop zetten van het gehele stelsel rond het omgevingsrecht niet zou leiden tot een noodzakelijke verbetering van ons leefmilieu? Ik heb hen niet gehoord.
Waar waren de omgevingsdiensten toen dezelfde staatssecretaris in juli 2022 met het ‘magere’ Interbestuurlijk Programma Versterking VTH-stelsel (IBP VTH) kwam om de geconstateerde onvolkomenheden bij het functioneren van de omgevingsdiensten aan te pakken?
Waar waren en zijn deze diensten, nu ook zij toch niet langer kunnen ontkennen dat er een chronisch gebrek is aan voldoende gekwalificeerd personeel om al hun belangrijke taken op een verantwoord niveau uitgevoerd te krijgen? Wanneer luiden zij deze noodklok?
En hoe zit het met de gevolgen van de inhuur van medewerkers via inhuurconstructies voor het uitvoeren van de VTH-taken? Zij zijn immers veel duurder dan ‘eigen’ personeel en dat moet toch consequenties hebben voor het aantal taken dat wordt uitgevoerd bij eenzelfde budget? Wanneer hoor ik daar iets over?
En als laatste: waar zijn al diegenen die (behoren te) weten dat de oproep van de omgevingsdiensten aan de Tweede Kamer om voor een tweetal zaken een nieuwe wettelijke regeling te maken, al in de Omgevingswet is opgenomen? Er moeten toch andere ambtenaren bij de omgevingsdiensten zijn die nu moeten opstaan om hun superieuren te corrigeren? Waar zijn zij?
Dit alles brengt mij wederom tot de oproep om de omgevingsdiensten zo snel mogelijk op te heffen. Het stelsel werkt niet en gaat niet werken, ook niet met nog meer regels.
Hoeveel onderzoeksrapporten moeten er nog verschijnen en hoeveel rampen moeten er nog gebeuren om tot de conclusie te komen die we al meermalen hebben kunnen lezen: de omgevingsdiensten functioneren niet en dat al sinds hun oprichting in 2013-2014. Vele aanbevelingen zijn in de achterliggende jaren gedaan, maar die zijn ofwel niet opgevolgd ofwel ze werken niet.
Dus stop nu eens met de omgevingsdiensten. Het zijn en blijven ‘staten in de staat’, zonder dat door hen politieke verantwoording wordt afgelegd. Ook het op een democratische wijze aanspreken van deze diensten is onmogelijk: het zijn immers ambtenaren.
Ik eindig dit opiniestuk met dezelfde oproep aan de leden van de Tweede Kamer als mijn recente opiniestuk met als titel: ‘Stop nu eens met de omgevingsdiensten’:
Breng de uitvoering van VTH-taken op het terrein van milieu weer onder bij de provincies, met meer afstand tot andere belangen dan bij gemeenten het geval is.
Daar waar het gaat om de VTH- taken betreffende bouwen en ruimtelijke ordening, moet de gemeente weer centraal staan: het dichtst bij de burger.
Wijzig bij de eerste volgende herziening van de Ow de artt. 18.21, 18.22 en 18.23 door de daarin opgenomen bevoegdheden van de omgevingsdiensten te schrappen.
Zorg voor een Ministerie van Milieu!
‘Enschede’ en ‘Volendam’ waren begin deze eeuw de aanleiding tot de oprichting van deze omgevingsdiensten. Laat dan ‘Dordrecht’ en ‘IJmuiden’ dan maar het einde zijn!
Han ter Maat is onder andere voormalig hoofd milieu provincie Gelderland, hoofd ruimtelijke ordening gemeente Arnhem, Hogeschooldocent Omgevingsrecht HAN, HU en HHS, wethouder gemeente Wageningen geweest en thans adviseur Omgevingsrecht bij ENVIRON Adviesbureau.