Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Heeft de bestemming in het bestemmingsplan invloed op het achtererfgebied?

Hebben de bestemmingen in het bestemmingsplan invloed op de grote van het achtererfgebied? Concreet: Is een agrarische / cultuurhistorisch landschap bestemming uit het bestemmingsplan van invloed op de berekening van het achtererfgebied?

23 November 2014

Op 29 oktober heeft Omgevingsweb in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een webinar georganiseerd over de nieuwe regels voor vergunningvrij bouwen. Het webinar kunt u

hier

gratis terugkijken.

Tijdens en na het webinar zijn een groot aantal vragen gesteld over de nieuwe regels. Vandaag is de volgende vraag beantwoord door het Ministerie:

Het achtererfgebied

Vraag:

Hebben de bestemmingen in het bestemmingsplan invloed op de grote van het achtererfgebied? Concreet: Is een agrarische / cultuurhistorisch landschap bestemming uit het bestemmingsplan van invloed op de berekening van het achtererfgebied?


Antwoord:

Zoals al uit de in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, opgenomen beschrijving van het begrip erf naar voren komt, is het bestemmingsplan of de beheersverordening van belang.

De definitie luidt als volgt:

erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

Uitgangspunt is en blijft dat (onder meer) bijbehorende bouwwerken uitsluitend vergunningvrij gebouwd mogen worden in het achtererfgebied. Het bestemmingsplan is mede bepalend voor de vraag welke delen van een perceel bij een hoofdgebouw kunnen worden aangemerkt  als achtererfgebied.

In de regel is dat de gehele achtertuin. Alleen in bijzondere situaties zal het bestemmingsplan een bijzondere regeling geven, bijvoorbeeld als een deel van een perceel in een weiland, bos, duingebied of binnenstedelijke groengebied ligt.

In de nota van toelichting is dit als volgt toegelicht:

Voorts wordt nog gewezen op de mogelijkheid om via het bestemmingsplan, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, het vergunningvrij bebouwen van percelen met een bijzondere stedenbouw-

kundige of landschappelijke betekenis in te perken. De regeling in het bestemmingsplan is gelet op de omschrijving van het begrip «erf» uit artikel 1 van de bijlage relevant voor de vraag in hoeverre gronden bij een

hoofdgebouw als erf kunnen worden aangemerkt en dus in hoeverre binnen het tot het erf behorende achtererfgebied zonder vergunning bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht. Het is mogelijk om

percelen bij een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk een andere bestemming te geven dan de bestemming van het hoofdgebouw. Op het desbetreffende perceelsgedeelte kan in zon geval een bestemming rusten die een gebruik als buitenruimte ten dienste van het hoofdgebouw niet of slechts in beperkte mate toestaat. Denk bijvoorbeeld aan flats en appartementengebouwen, waarbij aan de omliggende gronden een bestemming «openbaar groen» of «stedelijk groen» is gegeven. Ook bij perceelsgedeelten die liggen in bijvoorbeeld een agrarisch- of weidegebied, bos, duinen, hei, natuur, stadspark, openbaar plantsoen of openbare weg, zal duidelijk zijn dat met het geven van een andere bestemming geen sprake is van erf.

Ook is het mogelijk om gronden «mede» te bestemmen voor andere functies. Er geldt dan bijvoorbeeld voor het gehele perceel een bestemming woondoeleinden, maar door een zogenoemde dubbelbestemming te geven of door mede bepaalde waarden, functie- of gebiedsaanduidingen toe te kennen, kan tot uitdrukking worden gebracht dat percelen of perceelsgedeelten mede een ander planologisch doel dienen. Indien de bestemmingsregeling in zon geval gepaard gaat met belemmeringen om een perceel of delen van een perceel te gebruiken en feitelijk in te richten ten dienste van het hoofdgebouw, is er geen sprake van erf. Deze laatste mogelijkheid is expliciet in de jurisprudentie bevestigd14. In de genoemde uitspraak van 10 juli 2013 betrof het een perceel waaraan in het geheel een woonbestemming was gegeven, maar waarbij aan een deel van het perceel tevens een specifieke functieaanduiding was gegeven. Met de nadere aanduiding landschapswaarden» werd bewerkstelligd dat er zodanige beperkingen waren gesteld aan de mogelijkheden voor het bebouwen, inrichten en gebruiken van die perceelsgedeelten, dat geen sprake was erf in de zin van artikel 1 van de bijlage.

Een dergelijke oplossing is ook mogelijk in stedelijk gebied, waarbij naast een woonbestemming aan een perceel of gedeelte daarvan een dubbelbestemming of een specifieke aanvullende waarde wordt toegekend. Een dergelijke waarde kan bijvoorbeeld worden toegekend met het oog op de bescherming van een cultuurhistorisch waardevolle tuin. Met de toegekende aanduiding worden voorschriften opgenomen die gericht zijn op het behoud en de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden, die tot uiting komen in de tuinarchitectuur, de aanleg, onderliggende structuren en aanwezige tuinhuizen, bruggen en tuinsieraden. De beperkingen die hiermee worden gesteld aan de mogelijkheden voor het bebouwen, inrichten en gebruiken van die percelen of delen daarvan, leiden ertoe dat geen sprake is erf in de zin van artikel 1 van de bijlage. Voor de ruimtelijke onderbouwing van het toekennen van zon aanduiding kan worden verwezen naar tuinhistorisch onderzoek.

Staatsblad 2014 333, blz. 44 e.v.

Zie in dit verband ook: AbRS 10 juli 2013, 201209655/1/A1

Ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" bestemd voor uitsluitend instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden.

() De garage is weliswaar voorzien op een gedeelte van het perceel dat direct bij het hoofdgebouw is gelegen en feitelijk is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning, maar dit perceelgedeelte is ingevolge het bestemmingsplan aangeduid als grond voor de instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden. Met het oog op deze aanduiding is een aanlegvergunningvereiste in het bestemmingsplan opgenomen. De rechtbank heeft in navolging van het college terecht overwogen dat het perceelgedeelte waarop de garage is voorzien, in dit geval niet kan worden aangemerkt als "erf" als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, vanwege de landschappelijke waarden die daaraan is toegekend. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het betreffende perceelgedeelte, nu het geen erf betreft, evenmin als "achtererfgebied" als bedoeld in die bepaling kan worden aangemerkt. De voorziene garage kan derhalve niet als een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied vergunningvrij worden opgericht.

Ook wordt verwezen naar: AbRS 17 juli 2013, 201210561/1/A1

Uit de definitie van het begrip "erf" als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, volgt dat als erf wordt aangemerkt een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

Het perceelsgedeelte waarop de aanbouw is gerealiseerd, is direct gelegen bij de woning van [wederpartij] en is in feitelijk opzicht ingericht als deel van de tuin bij de woning. Voor dat gedeelte geldt ingevolge het geldende bestemmingsplan de bestemming "Groenvoorzieningen (Rg)". Blijkens de doeleindenomschrijving behorend bij deze bestemming, opgenomen in artikel 2.13, eerste lid, van de planvoorschriften, betreft dit een openbare groenbestemming ten behoeve van de daar genoemde voorzieningen. Deze gronden mogen slechts worden bebouwd en ingericht met bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de genoemde bestemming "Groenvoorzieningen (Rg)".

Derhalve moet worden vastgesteld dat het bestemmingsplan het gebruik dat [wederpartij] zowel in feitelijk opzicht als in privaatrechtelijk opzicht van deze gronden maakt, te weten via een erfpachtconstructie als privétuin ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw, verbiedt. De omstandigheid dat de desbetreffende grond in erfpacht aan [wederpartij] is uitgegeven en hij uit dien hoofde gerechtigd is die grond als privétuin in te richten, doet daar niet aan af, nu die situatie niet van invloed is op de wijze waarop het bestemmingsplan moet worden uitgelegd.

Gerelateerde info:

Artikel delen