Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Grond(stof)kenmerken meenemen in het beoordelingskader van de watervergunning?

Op 11 januari 2024 is een interessante uitspraak gepubliceerd van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2023:9101). De uitspraak gaat over de vraag welke aspecten van een te realiseren project het bestuur van een waterschap moet meenemen bij het verlenen of weigeren van een watervergunning op grond van de Keur (nu: waterschapsverordening). Meer in het bijzonder doet zich de vraag voor of grond(stof)kenmerken, zoals de hoeveelheid, herkomst en kwaliteit ervan, moeten worden meegenomen bij de beslissing om de watervergunning (op grond van decentrale regels) al dan niet te verlenen.

26 februari 2024

Blog

Blog

Waar gaat de zaak over?

De zaak draait om een geplande ophoging van verschillende percelen ter realisering van een project. De percelen liggen direct naast de primaire waterkering langs de Westerschelde. De initiatiefnemer vraagt daarom een vergunning aan voor het aanleggen van een grondlichaam in, op of nabij een waterkering. Het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen verleent de vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012. Dit artikel beoogt de waterveiligheid te beschermen.

In de rechtszaal wordt gediscussieerd over het beoordelingskader dat het dagelijks bestuur van het waterschap had moeten hanteren bij het verlenen van de vergunning. De eiser in de zaak, een stichting, betoogt dat het bestuur van het waterschap een te beperkt beoordelingskader heeft gehanteerd. Volgens de stichting had het waterschap bij de beoordeling ook rekening moeten houden met de hoeveelheid, herkomst en kwaliteit van de aan te voeren grond. Deze aspecten zijn namelijk relevant voor de belangen zoals vermeld in artikel 2.1, onder b en c van de Waterwet, aldus de stichting. Het gaat om de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (sub b), en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen (sub c). De stichting voert verschillende argumenten aan ter ondersteuning van deze stelling. Zo zou het chloridegehalte van het grondpakket tot neer- en zijwaartse verzilting kunnen leiden.

Het waterschap bestrijdt deze stelling. Volgens het waterschap kan en moet bij het verlenen van de desbetreffende watervergunning alleen worden beoordeeld of de waterveiligheid in het geding kan komen, omdat artikel 4.1 van de Keur alleen de waterveiligheid beoogt te beschermen en de vergunningverlening is gebaseerd op deze grondslag. Volgens het waterschap zijn de hoeveelheid, herkomst en kwaliteit van aan te voeren grond aspecten die niets met waterveiligheid te maken hebben.

De rechtbank gaat hier niet in mee. Dat artikel 4.1 van de Keur enkel de waterveiligheid beoogt te beschermen, laat volgens de rechtbank onverlet dat bij de beoordeling van de aanvraag gelet op artikel 6.21 Waterwet alle watersysteemdoelstellingen moeten worden onderzocht. Hiermee bevestigt de rechtbank dat bij vergunningverlening op grond van de Keur, ook het beoordelingskader uit de Waterwet in acht moet worden genomen, hetgeen dus betekent dat het bestuur van het waterschap alle doelstellingen van het watersysteembeheer moet afwegen bij het al dan niet verlenen van de watervergunning. Dit is overigens in lijn met eerdere rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2015:2154).

Onder het systeem van de Omgevingswet is de conclusie niet anders. Een verschil is echter dat in het nieuwe systeem – via de bruidsschat – in de waterschapsverordeningen zelf beoordelingsregels zijn opgenomen die waterschappen verplichten om bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van de waterschapsverordening onderzoek te doen naar alle watersysteemdoelstellingen. Zo blijkt uit artikel 1.16 van de waterschapsverordening van het waterschap Scheldestromen dat een vergunning alleen wordt verleend als de activiteit verenigbaar is met de doelstellingen van het watersysteembeheer (zie ook artikel 8.84 van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Dit betekent concreet dat het waterschap bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de waterschapsverordening moet onderzoeken of het initiatief verenigbaar is met alle watersysteemdoelstellingen. Uit de uitspraak van Zeeland-West-Brabant blijkt bovendien dat het waterschap daarbij in ieder geval moet onderzoeken of de hoeveelheid, kwaliteit of herkomst van aan te voeren grond, die nodig is om de aangevraagde activiteit uit te voeren, verenigbaar is met de doelstellingen van het watersysteembeheer.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.