Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Gemeenten moeten aan de slag met het vuurwerkverbod

De verkoop en het afsteken van vuurwerk* wordt de komende jaarwisseling (2020-2021) landelijk eenmalig verboden; dat is één van de meest recent aangekondigde coronamaatregelen. De maatregel wordt naar verwachting op grond van een ministeriële regeling, gebaseerd op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, die op 1 december 2020 in werking treedt (ook wel de ‘coronawet’) uiterlijk 15 december 2020 verwerkt in het Vuurwerkbesluit.

1 december 2020

Artikelen

Artikelen

Voor veel gemeenten, die al jaren worstelen met het vuurwerkverbod, is het een welkome maatregel. Vuurwerkliefhebbers- en handelaren daarentegen zijn hiermee niet gelukkig. De afgelopen periode is dat in delen van Nederland pijnlijk zichtbaar geworden. Er is op meerdere plekken ook de nodige onrust ontstaan. In Arnhem bijvoorbeeld ontstonden in de wijk Geitenkamp grote wanordelijkheden, omdat groepen jongeren en jongvolwassenen uit protest tegen het vuurwerkverbod massaal vuurwerk afstaken, brandjes stichtten en (met vuurwerk) vernielingen aanrichtten. Ook in het Brabantse Roosendaal is de nodige vuurwerkoverlast ontstaan

* Het vuurwerkverbod geldt niet voor ‘licht vuurwerk’, zoals fop- en schertsvuurwerk (zgn. categorie F1-vuuwerk).

Handhavingsvraagstuk

Gemeenten worstelen met het handhavingsvraagstuk rondom het vuurwerkverbod. Nog los van de capaciteit, bestaat die worsteling ook rondom de te hanteren handhavingsgrondslagen. Dit is ook een van de redenen waarom een vuurwerkverbod door veel gemeenten eerder niet is aangedurfd. Maar nu in deze bijzondere coronatijd, waarin de zorg en hulpdiensten extra belast worden, is het belang bij het daadwerkelijk regelen van het verbod urgenter dan voorheen en moet er dus ook gehandhaafd worden. Anders dreigt het verbod een wassen neus te worden. Alle reden om hieraan deze bijdrage te wijden.

Meerdere wegen die naar Rome leiden

De coronacrisis mag dan de aanleiding zijn voor het landelijke vuurwerkverbod, voor de handhaving daarvan zijn gemeenten niet per se uitsluitend aangewezen op de coronawet. Naar mijn mening kan zelfs worden afgevraagd of de handhaving via dit laatste spoor voldoende effectief zal zijn. Temeer omdat, naar het zich vooralsnog laat aanzien, het vuurwerkverbod beperkt zal zijn tot de periode van 31 december 18:00 uur tot 1 januari 02:00 uur. Hoe dat zit, licht ik hierna toe.

Gemeenten hebben al, los van de aankomende coronamaatregel, veel meer en uiteenlopende juridische handhavingsgrondslagen op grond waarvan kan worden opgetreden tegen de opslag, de verkoop en het afsteken van – al dan niet illegaal – vuurwerk. Ook in de periode voorafgaand aan ‘oud en nieuw’. Er zijn dus ook meerdere wegen die naar Rome leiden. Elke van de handhavingsgrondslagen berust op een ander motief en kan dan ook, al naar gelang de (lokale) omstandigheden van het geval, wel of niet bruikbaar zijn.

NB. Ik pretendeer in deze bijdrage zeker niet volledig te zijn, maar bespreek de (mijns inziens) meest voor de hand liggende handhavingsgrondslagen. Waar ik voorbeelden uit de praktijk of jurisprudentie kan geven, doe ik dat.

Hoe zit het op dit moment met de regels rondom de verkoop- en het afsteken van vuurwerk?

Vuurwerkbesluit

De verkoop- en het gebruik van vuurwerk (en ook de kwaliteit van vuurwerk) wordt eerst en vooral gereguleerd door het Vuurwerkbesluit. Daarin is – voor zover relevant – onder meer bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier, met uitzondering van de dagen 29, 30 en 31 december, tenzij een van deze dagen een zondag is. In dat laatste geval mag ook op 28 december vuurwerk aan particulieren worden verkocht (artikel 2.3.2). Artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit bepaalt dat het verboden is (voor particulieren) om vuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.

NB. Het aangekondigde vuurwerkverbod (als coronamaatregel) zal dus voor de aankomende jaarwisseling met name voor deze twee bepalingen in een tijdelijke wijziging gaan voorzien.

Verder is in artikel 2.3.3 van het Vuurwerkbesluit (onder andere) bepaald dat het verboden is om per levering meer dan 25 kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen (exclusief verpakking). Artikel 2.3.4 van het Vuurwerkbesluit bepaalt daarnaast dat consumentenvuurwerk aan een particulier niet op een andere plaats mag worden verkocht, dan vanuit een verkoopruimte die voldoet aan in het Vuurwerkbesluit gestelde eisen. Het bevoegd gezag – doorgaans het college van burgemeester en wethouders – kan daaraan nadere maatwerkvoorschriften verbinden (artikel 2.2.3).

Algemene plaatselijke verordening

Naast het Vuurwerkbesluit kunnen nadere regels gelden voor de verkoop en het gebruik van vuurwerk op basis van de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Of dat zo is verschilt per gemeente.

Veel gemeenten hebben hierover geen nadere regels in hun Apv’s opgenomen. Maar er zijn ook gemeenten waar dergelijke regels wél gelden. Zo geldt bijvoorbeeld op grond van de Apv van Nijmegen een algeheel verbod om consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen (artikel 2.7.2). Op grond van de Apv van Venlo is een verbod om consumentenvuurwerk af te steken alleen van kracht op door het college aangewezen plaatsen (artikel 2:73). Dat deze lokale verboden op grond van de Apv in beginsel zijn toegestaan, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) al enkele keren uitgemaakt, waaronder in een uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3342, waarover ik al eerder een blog schreef (zie ook recent ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2783).

Bruikbare handhavingsgrondslagen

Hiermee zijn meteen twee bruikbare handhavingsgrondslagen gegeven. Zowel op grond van het Vuurwerkbesluit als op grond van de Apv – mits daarin regels omtrent vuurwerk zijn opgenomen – kan tegen de verkoop en het afsteken van vuurwerk handhavend worden opgetreden als dat gebeurt in strijd met de in deze regelingen gestelde voorschriften. Dit kan bijvoorbeeld als reeds vóór de in het Vuurwerkbesluit genoemde tijdstippen vuurwerk wordt afgestoken of als vuurwerkverkoop plaatsvindt vanuit een ruimte die niet voldoet aan de eisen die het Vuurwerkbesluit daaraan stelt. Voor deze overtredingen van het Vuurwerkbesluit zouden het college van burgemeester en wethouders (over de boeg van de Wet milieubeheer) een last onder bestuursdwang of dwangsom kunnen opleggen.

Opleggen van bestuursdwang of een dwangsom zou ook kunnen bij overtredingen van vuurwerkvoorschriften in de Apv, zoals wanneer vuurwerk wordt gebruikt op aangewezen locaties waar dat niet is toegestaan. Wie met de handhaving is belast hangt af van wie in de betreffende Apv-voorschriften is aangewezen als bevoegd gezag. Dit kan de burgemeester zijn of het college van burgemeester en wethouders.

Andere handhavingsgrondslagen

Het keuzepallet is echter ruimer. Op grond van het omgevingsrecht staan gemeenten verschillende handhavingsgrondslagen ter beschikking om op te treden tegen vuurwerkverkoop- en gebruik. Gaat dit gepaard met wanordelijkheden of de vrees daarvoor, dan kan de burgemeester daarnaast ingrijpen met zijn openbare orde-bevoegdheden.

Omgevingsrechtelijk spoor

Op grond van het omgevingsrecht bestaan diverse mogelijkheden om handhavend op te treden tegen (met name) de verkoop en opslag van vuurwerk.

Wabo

In de eerste plaats kan gedacht worden aan de handhaving van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van dat artikel is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of gebouwen te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De handhaving van dit verbod kan interessant zijn voor de aanpak van illegale opslag- en verkooppunten van vuurwerk, zoals dat in enkele woonwijken is geconstateerd die te kampen hebben met vuurwerkoverlast.

Of in voorkomend geval artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo daadwerkelijk wordt overtreden hangt af van de formulering van de toepasselijke planregels. Geschiedt opslag en verkoop van vuurwerk binnen een woonbestemming, dan is handhaving van het verbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo, in veel gevallen mogelijk. Doorgaans is namelijk dergelijke verkoop en opslag binnen een woonbestemming – ook als “aan huis gebonden beroep of bedrijf” – (in)direct uitgesloten (bijvoorbeeld omdat detailhandel, bedrijven in een bepaalde milieucategorie, dan wel bedrijven die niet bij de woonfunctie passen, niet zijn toegestaan).

Bovengenoemde bepaling zal in beginsel vooral soelaas bieden als vuurwerkopslag- of verkoop een ‘bedrijfsmatig karakter’ heeft. Dit zal eenvoudiger kunnen worden aangenomen bij grotere hoeveelheden vuurwerk(opslag) of bij de constatering van daadwerkelijke handel. Een maatstaf die mijns inziens zou kunnen worden gehanteerd om de bedrijfsmatigheid van vuurwerkopslag- en verkoop te bepalen – analoog aan de lijn die in de 13b Opiumwet-rechtspraak wordt gehanteerd (vergelijk mijn blog daarover) – is de toegestane ‘gebruikshoeveelheid’ vuurwerk op grond van het Vuurwerkbesluit. Dit betreft een hoeveelheid van 25 kilogram per persoon (vgl. artikel 2.3.3 en artikel 1.2.5, lid 2). Aangenomen kan worden dat bij een overschrijding van deze hoeveelheid, het aangetroffen vuurwerk in beginsel voor verkoop is bestemd. Ook andere indicatoren, zoals grote hoeveelheden contant geld, aansteeklonten en verpakkingsmateriaal, zouden daarop kunnen duiden.

Bouwbesluit 2012

De 25-kilogram-grens uit het Vuurwerkbesluit kan daarnaast worden gebruikt – en wordt in de praktijk ook gebruikt – als richtsnoer bij een andere, eventueel geschikte handhavingsgrondslag binnen het omgevingsrechtelijk spoor: artikel 1b van de Woningwet juncto de artikelen 7.10 en 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Op grond van dit samenstel van artikelen is het verboden om een bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden, dan wel te gebruiken of te laten gebruiken, die niet voldoet aan de daarop van toepassing zijnde voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 regelt het verbod om in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen of handelingen te verrichten waardoor brandgevaar wordt veroorzaakt, of bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt. Artikel 7.22 verbiedt het om in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen of handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving allerhande hinder kan ontstaan, dan wel overlast wordt of kan worden veroorzaakt.

In Tilburg wordt deze handhavingsgrondslag gebruikt bij een overschrijding van een hoeveelheid van 25 kilogram consumentenvuurwerk, of bij de aanwezigheid van professioneel dan wel illegaal vuurwerk in een woning. Een voorbeeldbrief van de gemeente Tilburg staat ook op de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Een overtreding van bovenstaande voorschriften kan door het college van burgemeester en wethouders worden gehandhaafd door middel van een last onder dwangsom of bestuursdwang, maar eventueel ook – mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan – door middel van een bestuurlijke boete (artikel 92a Woningwet). Bij herhaalde overtredingen van artikel 1b van de Woningwet, met een daarmee gepaard gaande bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid, kan een woning zelfs worden gesloten.

Dit laatste vergt wel eerst enige dossiervorming, maar dat kan over meerdere jaren worden uitgesmeerd. In de voorbeeldbrief van Tilburg wordt een waarschuwing op grond van artikel 1b van de Woningwet 2 jaar meegewogen in verband met een eventuele vervolgmaatregel.

Openbare orde spoor

Gaat verkoop en/of het afsteken van vuurwerk gepaard met verstoringen van de openbare orde, zoals in de wijk Geitenkamp in Arnhem, dan heeft de burgemeester – die belast is met de handhaving van de openbare orde (artikel 172 Gemeentewet) – diverse instrumenten om daartegen (direct) op te treden. Die bevoegdheden variëren van het opleggen van een gebiedsverbod aan personen die de openbare orde herhaaldelijk hebben verstoord (op grond van de APV of artikel 172a Gemeentewet) en het uitvaardigen van een samenscholingsverbod, tot – in uiterste gevallen – het sluiten van een woning.

Ik licht op deze plaats, met het oog op de door de burgemeesters van Arnhem en Roosendaal getroffen maatregelen, enkele openbare ordebevoegdheden uit.

Noodverordening

De burgemeester van Roosendaal heeft naar aanleiding van de ernstige vuurwerkoverlast in meerdere wijken een samenscholingsverbod ingesteld, op grond waarvan maximaal twee personen op een openbare plaats aanwezig mogen zijn. Daarnaast mogen personen geen vuurwerk of brandstof bij zich dragen en geen gezichtsbedekkende kleding dragen. Dit samenscholingsverbod berust op een noodverordening, die de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet kan uitvaardigen, bij zich aandienende ernstige wanordelijkheden of de vrees daarvoor. Op de overtreding van deze noodverordening staat een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.350,-).

Een noodverordening mag maar voor beperkte duur gelden. Die werkingsduur is afhankelijk van de (vermoedelijke) dreiging voor wanordelijkheden. Zodra die dreiging verdwenen is moet de noodverordening worden ingetrokken. In Roosendaal geldt de noodverordening (vooralsnog) voor vier weken. De noodverordening is onder de gegeven omstandigheden een geschikt instrument en, de handhavingscapaciteit daargelaten, in beginsel relatief eenvoudig handhaafbaar, omdat de enkele constatering dat bijvoorbeeld een persoon gezichtsbedekkende kleding draagt, reeds een overtreding kan opleveren.

Veiligheidsrisicogebied

In Roosendaal is echter niet volstaan met uitsluitend een noodverordening. In aanvulling daarop zijn de betreffende wijken tevens aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Daartoe is de burgemeester bevoegd op grond van artikel 151b van de Gemeentewet, voor zover die bevoegdheid is ‘vertolkt’ in de Apv. Dit laatste is in Roosendaal geregeld in artikel 2.76 van de Apv. De aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied is mogelijk als de vrees bestaat dat in het betreffende gebied de openbare orde door de aanwezigheid van wapens wordt verstoord. De toegevoegde waarde van deze aanwijzing ten opzichte van (alleen) de noodverordening is dat de politie in een veiligheidsrisicogebied, personen mag fouilleren op de aanwezigheid van eventuele wapens. Zwaar vuurwerk of geïmproviseerd vuurwerk, wordt op grond van de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten (Lijsten II en IV) aangemerkt als een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Door de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied kan in de betreffende wijken in Roosendaal in de openbare ruimte gericht worden gecontroleerd op de aanwezigheid van vuurwerk. Hiervan gaat een sterk preventieve werking uit.

Woningsluiting: Wet Victoria

In Arnhem sloot de burgemeester een woning in de wijk Geitenkamp, van waaruit vuurwerk werd verstrekt die vermoedelijk mede was ingezet tijdens de vuurwerkrellen. Een woningsluiting is een zeer ingrijpende maatregel, maar kan onder omstandigheden toegestaan zijn.

Twee bevoegdheden springen daarbij in dit geval in het oog. De eerste betreft artikel 174a van de Gemeentewet. Op grond daarvan kan de burgemeester een woning sluiten als door gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning, of het bijbehorende erf wordt verstoord. Om bewijstechnische redenen is dit geen eenvoudige bevoegdheid, ook niet in het voorliggende geval, omdat concreet zal moeten worden gemaakt dat een gedraging in de woning heeft geleid tot een verstoring van de openbare orde rondom de woning (zie ook ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:923). Het hangt af van de informatie die over een woning wordt verkregen, of aangetoond kan worden dat het vuurwerk in de woning ook is gebruikt rondom de woning en dus of artikel 174a van de Gemeentewet als grondslag kan dienen voor een woningsluiting. Dat zal in ieder geval niet kunnen gelden voor het vuurwerk dat nog in de woning lag – en vermoedelijk in beslag is genomen – ten tijde van het constateren. Dat is immers niet afgestoken.

Woningsluiting: zware bevelsbevoegdheid

Een grondslag voor een woningsluiting die ik in dit geval meer kans van slagen geef is artikel 175 van de Gemeentewet (de zware bevelsbevoegdheid). Op grond daarvan mag de burgemeester alle bevelen geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht, in het geval van een ernstige wanordelijkheden of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.

Het moge duidelijk zijn dat zich in de wijk Geitenkamp ernstige wanordelijkheden met vuurwerk hebben voorgedaan. In dat licht is het – los van de vraag of vanuit de woning daadwerkelijk vuurwerk is verstrekt die is ingezet in de wijk – mijns inziens uitlegbaar dat de aanwezigheid van een dergelijk potentieel vuurwerkverstrekkingspunt onwenselijk is en de vrees op herhaling van ernstige wanordelijkheden wettigt. Daarmee zeg ik niet dat iedere woning in de wijk waarin vuurwerk ligt opgeslagen met toepassing van artikel 175 van de Gemeentewet zonder meer kan worden gesloten. Dit zal afhangen van de informatie die beschikbaar is over de concrete rol van de woning in relatie tot de vrees voor wanordelijkheden, maar die bewijsmaatstaf is naar mijn mening minder hoog dan bij de toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet.

Bovendien zal bij de toepassing van artikel 175 van de Gemeentewet, als onderdeel van de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets, een afweging moeten plaatsvinden tussen enerzijds het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (waaronder het woonrecht) van de bewoner van de woning en anderzijds de belangen die in het geding zijn bij het ontstaan van wanordelijkheden. Aangenomen wordt wel dat artikel 175 van de Gemeentewet mede kan strekken tot bescherming van het recht op leven, zoals opgenomen in artikel 2 van het EVRM, van anderen. Dit recht kan onder omstandigheden van de overheid een inspanning vergen, die inhoudt dat gedragingen van een individu die gevaarzetting veroorzaken worden voorkomen ter bescherming van bijvoorbeeld omwonenden (vgl. Rb. Gelderland 8 mei 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:479, AB 2020/58, m.nt. Brouwer en Wierenga; Rb. Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:540, AB 2018/210 m.nt. Brouwer en Schilder en Vzr. Rb. Limburg 9 oktober 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:7701). Dit gaat noodzakelijkerwijs gepaard met een inbreuk op de rechten van dat individu. Als dit niet mogelijk zou zijn dan zou artikel 175 van de Gemeentewet zinledig zijn. Een woningsluiting van iemand die vuurwerk opslaat ter verstrekking, in een wijk waarin gedurende langere tijd met vuurwerk wanordelijkheden en schade zijn veroorzaakt, kan onder deze omstandigheden bijdragen aan de bescherming van rechten (waaronder het recht op leven) van anderen en acht ik om die reden bij voorbaat goed pleitbaar. Uiteraard geldt ook hierbij dat de woningsluiting niet langer mag duren dan noodzakelijk om de vrees voor wanordelijkheden weg te nemen.

Handhaving coronamaatregelen

In aanvulling op het vorenstaande wordt dus, als gezegd, bij wijze van Corona-maatregel de verkoop en het afsteken van vuurwerk verboden tijdens de aankomende jaarwisseling (2020-2021). Dit vuurwerkverbod is zonder meer van toegevoegde waarde, omdat daarmee iedere vorm van verkoop en elk gebruik van vuurwerk verboden wordt. Daarvoor hoeft dus, anders dan bij de hiervoor genoemde grondslagen, geen nadere onderbouwing te worden geleverd met betrekking tot bijvoorbeeld de hoeveelheid aanwezig vuurwerk en of hiervan brandgevaar of een openbare ordeverstoring uitgaat. De enkele verkoop of het gebruik van vuurwerk sec is reeds verboden.

Daarmee wordt dus een extra handhavingsgrondslag geboden. Die handhaving wordt vermoedelijk belegd bij de burgemeester. Wel moet worden beseft dat de handhavingsgrondslag – zoals het zich vooralsnog laat aanzien – beperkt zal zijn tot de periode 29, 30 en 31 december en 1 januari tot 2:00 uur. Tot die tijd zijn gemeenten hoe dan ook aangewezen op andere grondslagen, zoals de hiervoor genoemde.

Bij de handhaving van het vuurwerkverbod zal bovendien per geval moeten worden bezien of gekozen wordt voor strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhaving. Op een overtreding van coronamaatregelen, waaronder dus straks het bezit en gebruik van vuurwerk, staat een (strafrechtelijke) boete. Die boetebedragen staan in de nieuwe coronawet. Voor natuurlijke personen bedraagt de boete maximaal € 435,- (met uitzondering van het overtreden van de afstandsnorm; dan is de boete € 95,-). Voor rechtspersonen geldt in beginsel een boetemaximum van € 4350,-. Die kan echter worden verhoogd tot € 8.700,-.

In plaats van een boete kan ook (bestuursrechtelijk) een last onder bestuursdwang of dwangsom worden opgelegd, strekkende tot de beëindiging en voorkoming van herhaling van een geconstateerde overtreding van een coronamaatregelen. Dat laatste is eveneens voorzien in de coronawet. Een dwangsom kan hoger zijn dan een boete. Die hoogte is afhankelijk van de ernst van de overtreding en de beoogde werking daarvan en dient een voldoende prikkel te geven aan de overtreder om de gelaste maatregelen na te komen. Bestaat de overtreding bijvoorbeeld uit vuurwerkverkoop, dan zal de dwangsom zodanig hoog moeten zijn, dat het niet langer rendabel is die vuurwerkverkoop voort te zetten (vgl. ABRvS 7 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:738). Dat laatste zal bij een boete niet altijd het geval zijn, zodat een dwangsom meer in de rede kan liggen. Het risico bestaat echter dat (illegale) vuurwerkverkopers ervoor zullen zorgen dat hun voorraad al is verkocht, nog voordat het vuurwerkverbod van kracht wordt.

Voor natuurlijke personen die enkel vuurwerk afsteken kan een boete overigens wel als fors worden ervaren. Maar dat staat alsnog niet in verhouding tot de boetes die in Roosendaal kunnen worden opgelegd bij een overtreding van de noodverordening.

Op grond van de coronawet zouden ook eventuele andere maatregelen kunnen worden getroffen die (indirect) kunnen verhinderen dat het vuurwerkverbod in bepaalde gebieden wordt overtreden. Zo kunnen burgemeesters publieke plaatsen aanwijzen waarin bepaalde beperkingen gelden zoals ten aanzien van de toegankelijkheid of groepsgrootte. Onder deze publieke plaatsen vallen ook winkels, waarvan de vrees bestaat dat de coronamaatregelen niet worden nageleefd. Dit zou dus kunnen opgaan voor winkels van waaruit de verkoop van vuurwerk doorgaat, als het vuurwerkverbod van kracht is. Uitgezonderd van deze bevoegdheid zijn woningen. De coronawet voorziet (in het geheel) niet in maatregelen in een woning. Het kan bewoners van woningen dus niet worden ontzegd zich in hun woongebied of woning te begeven, zodat voor incidenten zoals in de wijk Geitenkamp in Arnhem – waarbij juist ook bewoners uit die wijk betrokken waren – een dergelijke aanwijzing weinig effect zal sorteren.

Beseft moet tot slot worden dat de coronamaatregelen uitsluitend betrekking hebben op de rampenbestrijding en crisisbeheersing (artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s) en niet op bijvoorbeeld de voorkoming van ongeregeldheden of wanordelijkheden. Wordt beoogd in laatstgenoemde gevallen het hoofd te bieden, dan zijn burgemeesters – ook in coronatijd – aangewezen op hun openbare orde-bevoegdheden.

Wat is nu het meest effectief?

Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden en – zoals zo vaak – afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In ieder geval is het volgende van belang:

  • Het is niet verstandig als gemeenten bij dreigende verstoringen van de openbare orde en de vrees voor wanordelijkheden, vergelijkbaar met de situaties in Arnhem en Roosendaal, het vuurwerkverbod afwachten;

  • Om dergelijke dreigingen weg te nemen staan gemeenten, zoals in deze bijdrage uiteengezet, reeds nu diverse bevoegdheden ter beschikking. Een goede analyse van de probleemwijken en van dreigende wanordelijkheden, alsmede het in kaart brengen van eventuele illegale opslag- en verkooppunten is op dit moment de belangrijkste opgave. Daarna kan worden bezien welke bevoegdheid het meest geschikt is;

  • Verder is van belang te beseffen dat in een individueel geval niet noodzakelijk één handhavingsgrondslag geschikt is. Het kan verstandig zijn om juist voor meerdere ankers te gaan liggen, om maximaal resultaat te behalen;

  • Voor zover de dreiging in bepaalde gebieden voldoende concreet gemaakt kan worden, kan met name van de openbare orde bevoegdheden, zoals de noodverordening en eventueel – bij de gevreesde verkoop en gebruik van zwaar en/of geïmproviseerd vuurwerk – de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied, een goede preventieve werking uitgaan. Maar ook het opleggen van een forse dwangsom op grond van het Vuurwerkbesluit en de Wabo aan een illegaal verkooppunt, kan een barrière opwerpen tegen de verspreiding van vuurwerk.

Opstap naar algeheel vuurwerkverbod in de toekomst?

Zoals ik in de inleiding van deze bijdrage al aangaf is voor veel gemeenten het vuurwerkverbod welkom. Al enkele jaren spelen diverse gemeenten met de geachte om een algeheel of gedeeltelijk vuurwerkverbod in te voeren. In verschillende gemeenten, zoals Rotterdam, Nijmegen, Soest, Mook en Middelaar, Gennep en Heumen, geldt al een algeheel verbod. Voor gemeenten die dit nog niet hebben aangedurfd is dat wellicht een kwestie geweest van ‘onbekend maakt onbemind’ of de vrees voor onrust en gedoe. Andere gemeenten zien er wellicht de noodzaak niet van in. Nu echter tijdens de aankomende jaarwisseling gemeenten niet om het vuurwerkverbod heen kunnen, vermoed ik dat het tijdelijk vuurwerkverbod een vliegwieleffect zal hebben.

Ik acht de kans daarom groot, al dan niet gevoed door het publieke debat, dat het eenmalige landelijke vuurwerkverbod voor verschillende gemeenten een aansporing zal zijn om een geheel of gedeeltelijk vuurwerkverbod in te voeren. Daarvoor zullen overigens mede de cijfers van het aantal vuurwerkongevallen tijdens de jaarwisseling 2020-2021 bepalend zijn. Eerst die maar even afwachten…

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.