Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Geen procesbelang bij besluit om niet over te gaan tot invordering van verbeurde dwangsommen als de overtreding is beëindigd

Het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) heeft naar aanleiding van een verzoek van eisers om handhavend op te treden bij besluit van 25 september 2012 aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd. Bij brief van 31 januari 2013 hebben eisers aan verweerder verzocht om ten aanzien van de derde-partij een invorderingsbesluit te nemen, omdat niet aan het dwangsombesluit van 25 september 2012 is voldaan.

8 oktober 2014

Het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) heeft naar aanleiding van een verzoek van eisers om handhavend op te treden bij besluit van 25 september 2012 aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd. Bij brief van 31 januari 2013 hebben eisers aan verweerder verzocht om ten aanzien van de derde-partij een invorderingsbesluit te nemen, omdat niet aan het dwangsombesluit van 25 september 2012 is voldaan.

Bij besluit van 14 mei 2013 (het primaire besluit) heeft het college besloten om over te gaan tot invordering van de door de derde-partij verbeurde dwangsommen van 20.000. Het daartegen door de derde-partij gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 11 maart 2014 (het bestreden besluit) besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen (waarmee dus alsnog is afgezien van de invordering van de verbeurde dwangsommen). Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat vast staat en tussen partijen niet in geschil is dat de in het dwangsombesluit genoemde overtredingen thans ongedaan zijn gemaakt. Daarmee ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij een uitspraak op hun beroep. De rechtbank overweegt hierover, onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij artikel 5:37, tweede lid Awb (Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 103) en naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9264), dat het belang van een adequate handhaving en het uitgangspunt in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd, vooraleerst geldt in de rechtsverhouding tussen handhavend bestuursorgaan en overtreder. De aanspraak op handhaving van de derde-belanghebbende die nadeel ondervindt van de overtreding is naar het oordeel van de rechtbank hiervan een afgeleide. In de rechtsverhouding tussen degene die verzoekt om handhaving en het bestuursorgaan geldt dat de verzoeker om handhaving een rechtsmiddel moet hebben om ongedaanmaking van de overtreding te waarborgen. Daartoe dient artikel 5:37, tweede lid van de Awb. Het belang van degene die verzoekt om invordering van een dwangsom, is daarmee verknoopt met het belang dat hij heeft dat aan een overtreding waarvan hij hinder ondervindt, een einde komt, aldus de rechtbank.

Aangezien het doel van eisers in de onderhavige zaak inmiddels is bereikt de overtredingen zijn beëindigd en in die zin is de last uitgewerkt , ziet de rechtbank niet in welk procesbelang eisers nog hebben bij het bestreden besluit. Ook indien de stelling van eisers wordt gevolgd dat de overtredingen ongedaan zijn gemaakt na ommekomst van de begunstigingstermijnen, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusie dat eisers geen procesbelang (meer) hebben. Ook de omstandigheid dat in de zaak van de rechtbank Den Haag het invorderingsbesluit is genomen op het moment dat al aan de last was voldaan en in de onderhavige zaak voordat volgens eisers aan de last was voldaan, doet niet aan die conclusie af. Aan die conclusie ligt immers ten grondslag de vaststelling dat niet langer sprake is van overtredingen. In die zin verschilt de zaak van de rechtbank Den Haag niet van de onderhavige. De enkele vrees van eisers dat in de toekomst opnieuw overtredingen zullen plaatsvinden, is onvoldoende voor een ander oordeel. Deze vrees betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard.

In navolging van voornoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag maakt deze uitspraak van de rechtbank Gelderland duidelijk dat een derde-belanghebbende geen procesbelang heeft bij een besluit om niet over te gaan tot invordering van verbeurde dwangsommen indien de overtreding waarop de dwangsommen zien, (inmiddels) is beëindigd.

Door mr. M.J. Tunnissen (Mark), Nysingh

Artikel delen