Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bereidt een wijziging voor van het nieuwe Omgevingsbesluit over het stellen van financiële zekerheid bij bedrijven die werken met veel milieugevaarlijke stoffen. Zo’n zekerheidsstelling kan bijvoorbeeld bestaan uit een bankgarantie of verzekering. Het doel van de wetswijziging is om te voorkomen dat de overheid na een faillissement van het bedrijf wordt opgezadeld met hoge kosten voor het herstellen van milieuschade of het saneren van bedrijfsterreinen. Een consultatie over deze wijziging is eind december 2020 afgerond.
De wijziging geldt voor twee type bedrijven:
1. Zogenoemde ‘Majeure risicobedrijven’: dit zijn bedrijven die vallen onder het BRZO en IPPC-bedrijven van categorie 4 (Chemische industrie);
2. Afvalverwerkende bedrijven.
Op 1 januari 2022 wordt naar verwachting de nieuwe Omgevingswet ingevoerd. Het hierbij horende Omgevingsbesluit bevat op dit moment al de mogelijkheid voor een financiële zekerheidsstelling bij majeure risicobedrijven. Voorschriften hierover kunnen dan worden opgenomen in de omgevingsvergunning van het betreffende bedrijf.
Directe aanleiding hiervoor zijn de faillissementen van Chemiepack en Thermphos. Hierbij werd de overheid geconfronteerd met hoge kosten voor het opruimen van de schade aan het milieu, omdat deze bedrijven zelf niet over voldoende middelen beschikten en failliet gingen. Dit is in strijd met het beginsel van het milieubeleid dat de vervuiler betaalt. Om dit in de toekomst te voorkomen heeft de regering onderzocht of de regels van het Omgevingsbesluit voor het stellen van financiële zekerheid moeten worden aangescherpt. Dit onderzoek heeft dus tot een nieuw wijzigingsvoorstel geleid.
Als dit besluit wordt aangenomen, treedt dit in werking met tegelijk met de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022. Voor het aanpassen van bestaande vergunningen geldt een overgangsperiode van twee jaar waarin voorschriften voor financiële zekerheidsstelling in de vergunningen worden opgenomen en waarin de wijze en hoogte van de financiële zekerheidsstelling wordt vastgesteld. Bedrijven moeten ervoor zorgen dat de zekerheidsstelling ook daadwerkelijk wordt gesteld ten gunste van het bevoegd gezag.
Majeure risicobedrijven zijn Brzo-bedrijven en IPPC-bedrijven die vallen onder categorie 4 van bijlage I bij de EU-richtlijn industriële emissies (chemie). In totaal gaat dit in Nederland om ongeveer 450 bedrijven, waaronder ruim 50 IPPC-categorie-4-bedrijven die niet ook al Brzo-bedrijven zijn. Voor deze bedrijven geldt dat de kans op milieuschade misschien niet heel groot is, maar dat de risico’s bij een faillissement zodanig hoog zijn dat een verplichte financiële zekerheidsstelling gewenst wordt geacht.
Bij de nu voorliggende wijziging van het Omgevingsbesluit wordt voor deze de geplande bevoegdheid voor het bevoegd gezag om bij vergunning financiële zekerheid op te leggen vervangen door een verplichting. Het bevoegd gezag (provincie) moet op grond van de wijziging dus voorschriften in de omgevingsvergunning opnemen over het stellen van financiële zekerheid. De inhoud van de voorschriften blijft echter de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. In lijn met het principe van de Omgevingswet kan op deze wijze nog steeds voor een groot deel per bedrijf maatwerk geleverd worden (‘decentraal wat kan’).
Tot nu toe heeft het bevoegd gezag geen bevoegdheid om financiële zekerheid te vereisen ten aanzien van afvalverwerkende bedrijven. Onderzoek door het IPO heeft echter laten zien dat juist bij afvalverwerkende bedrijven aanzienlijke risico’s bestaan op maatschappelijke kosten bij bijvoorbeeld een brand. Bij een aantal branden en faillissementen bij afvalverwerkers moest de overheid in de afgelopen jaren al meermaals opdraaien voor opruim- en saneringskosten.
Om deze risico’s in de toekomst te verkleinen heeft de overheid besloten om in het wijzigingsvoorstel voor het Omgevingsbesluit de mogelijkheid op te nemen dat het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning voor afvalverwerkende bedrijven voorschriften kan opnemen over het stellen van financiële zekerheid. Deze mogelijkheid is optioneel omdat bij afvalverwerkende bedrijven grote variatie bestaat in type bedrijf, de gebruikte verwerkingsmethode en het te verwerken materiaal. Daarom vindt men een algehele verplichting een te zwaar middel. Bij afvalverwerkende bedrijven moet het bevoegd gezag dus per bedrijf beoordelen of het gebruik wil maken van de bevoegdheid om financiële zekerheid op te leggen en zo ja, waar deze zekerheid uit moet bestaan.
Afvalverwerkende bedrijven zijn bedrijven die zich bezighouden met afvalwaterinzameling en –behandeling, afvalbehandeling, recycling, sanering en overig afvalbeheer. Volgens het CBS zijn er (in het tweede kwartaal van 2020) ongeveer 1800 afvalverwerkende bedrijven, waarbij naar verwachting van de overheid bij enkele tientallen tot enkele honderden bedrijven financiële zekerheid zal worden gevraagd.