Het is dé vraag waar gemeenten en ontwikkelaars mee stoeien sinds 1 januari 2024: hoe maak ik mijn ontwikkeling mogelijk als deze in strijd is met het omgevingsplan? Oplossingen worden aangereikt in de vorm van mysterieuze afkortingen waar velen nog hun weg in moeten vinden: TAM-IMRO, bopa, STOP-TPOD… Gelukkig zijn het allemaal praktische oplossingen voor een technisch probleem. Een van de eerste oplossingen die wij hebben ontwikkeld (lang voordat TAM-IMRO in beeld was) is het werken met een tijdelijk hoofdstuk in het omgevingsplan. In dit artikel beschrijven we deze aanpak, aan de hand van vijf vragen.
We spreken over een ‘tijdelijk hoofdstuk ontwikkelingen’, of een vergelijkbare titel. In dit hoofdstuk nemen we regels op die nodig zijn om een initiatief mogelijk te maken dat in strijd is met het (tijdelijke deel van het) omgevingsplan. De regels zorgen ervoor dat de strijdigheid wordt opgeheven.
Werken met een tijdelijk hoofdstuk is handig als de gemeente nog niet alle ontwerpvragen voor het omgevingsplan heeft beantwoord: je weet nog niet precies hoe je het omgevingsplan wilt ‘aanpakken’, bijvoorbeeld als het gaat om casco, plansystematiek, wel of niet toedelen van functies aan locaties en het bijbehorende nieuwe gemeentelijke ‘jargon’.
Maar wat als je toch het omgevingsplan wilt wijzigen, bijvoorbeeld voor een ontwikkeling die nog niet concreet genoeg is om met een bopa te vergunnen? Dan is het opnemen van een tijdelijk hoofdstuk een uitkomst!
Dat kan per gemeente verschillen. Ben je nog niet zo ver met de systematiek van het eigen gemeentelijke omgevingsplan, dan mag een tijdelijk hoofdstuk best een beetje op een bestemmingsplan lijken. Er zijn verschillen (een omgevingsplan is immers echt een ander instrument) maar we kunnen dit heel herkenbaar vormgeven.
Heeft de gemeente al wél richtinggevende keuzes gemaakt over de opzet van het uiteindelijke omgevingsplan? Dan kunnen we die ook in het tijdelijke hoofdstuk verwerken. Bijkomend voordeel: zo kan je als gemeente meteen een beetje oefenen met die nieuwe aanpak, zonder dat dit direct over het hele grondgebied doorwerkt. Hierbij zorgen we voor een herkenbare naamgeving van werkingsgebieden en andere locaties, zodat er geen problemen ontstaan als de gemeente bezig gaat met de transitie van het omgevingsplan voor de rest van het grondgebied.
Met TAM-IMRO voegt de gemeente ook één of meer tijdelijke hoofstukken toe aan het omgevingsplan. Het kenmerk van die oplossing is dat dit gebeurt via een andere techniek: IMRO (‘bestemmingsplantechniek’) in plaats van STOP-TPOD (‘omgevingsplantechniek’). Die technische oplossing brengt met zich mee dat voor elke ontwikkeling een nieuw tijdelijk hoofdstuk moet worden aangemaakt. Bovendien leidt deze oplossing tot afzonderlijke TAM-IMRO besluiten; er vindt geen consolidatie plaats. Waardoor er op de locatie van een TAM-IMRO plan meerdere documenten geopend moeten worden om te zien wat er geldt op die locatie. Ook kunnen de verschillende TAM-IMRO plannen verschillende regels gaan bevatten, wat het voor de uiteindelijke verwerking in het omgevingsplan moeilijker maakt. Het tijdelijk hoofdstuk kent al deze nadelen niet als je gebruik maakt van STOP-TPOD.
Als de gemeente, technisch gezien, in staat is om met STOP-TPOD te werken, dan heeft die aanpak dus ook de voorkeur. Dan kan worden volstaan met één tijdelijk hoofdstuk dat ook direct zichtbaar is in het omgevingsplan en dat steeds opnieuw, als daaraan behoefte is, kan worden gewijzigd of aangevuld. Dat kan in sommige gevallen betekenen dat de wijziging (los van de motivering) alleen het toevoegen van een werkingsgebied behelst. Voor de uiteindelijke verwerking in het gemeentelijke omgevingsplan is dit ook minder arbeidsintensief en minder foutgevoelig.
Jazeker! Met de gemeente Rhenen ontwikkelden we twee jaar geleden een handboek dat op deze aanpak is gebaseerd. Ook met de gemeenten Bronckhorst en Midden-Groningen werken we op deze manier; hun eerste ontwerp-wijzigingsbesluiten voor het tijdelijke hoofdstuk hebben inmiddels ter inzage gelegen (Midden-Groningen / Bronckhorst).
Daarbij hebben we in Midden-Groningen, samen met de gemeente, een vorm gekozen waarin elke ontwikkeling een aparte afdeling krijgt. Zo voorkom je problemen, als afzonderlijke procedures voor verschillende ontwikkelingen in de tijd overlappen (‘samenloop’). Bronckhorst kiest om die reden voor een ‘veegplansystematiek’ waarbij ontwikkelingen worden ‘verzameld’ en via één gezamenlijk wijzigingsbesluit mogelijk worden gemaakt. En met de gemeentes Ooststellingwerf, Weststellingwerf en Opsterland hebben we verschillende indelingen van het tijdelijk hoofdstuk getest, om zo te komen tot een indeling die voor hen het beste werkt.