Vorige week waren er weer 2 nieuwe uitspraken van de ABRvS over wanneer er sprake is van concreet zicht op legalisering bij handhaving (en er dus normaal gesproken niet kan worden gehandhaafd).
In ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3892 werd door de Afdeling wederom de lijn bevestigd dat het enkele feit dat het college niet bereid is omgevingsvergunning te verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan in beginsel volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat.
In ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3879 is ook opnieuw uitgesproken dat om concreet zicht op legalisatie in verband met een nieuw bestemmingsplan te kunnen aannemen, ten minste vereist dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waarop de handhaving ziet, past. De Afdeling stelt voorop dat het ontwerpbestemmingsplan op 25 september 2020 ter inzage is gelegd. Het besluit op bezwaar is van 29 september 2020, en daarmee, anders dan de rechtbank heeft geconcludeerd, van na de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit betekent alleen nog niet dat er concreet zicht op legalisatie was op het moment van het besluit op bezwaar, omdat ook vereist is dat het gebruik waar de handhaving op ziet, past in het ontwerpbestemmingsplan. De gedraging waar de last onder dwangsom op ziet, paste niet in het ontwerpbestemmingsplan. Er was om die reden geen concreet zicht op legalisering.
Onder de Omgevingswet blijft het leerstuk van concreet zicht op legalisering gelden, zo volgt uit de parlementaire geschiedenis bij de Omgevingswet. Toch treden er voor enkele soorten overtredingen wel accentverschillen op, gezien de andere manier waarop onder de Omgevingswet bepaalde zaken worden geregeld. In onderstaande links kun je het tweeluik over concreet zicht op legalisering onder de Omgevingswet nogmaals lezen:
Blog: Concreet zicht op legalisering onder de Omgevingswet, deel 1
Blog: Concreet zicht op legalisering onder de Omgevingswet, deel 2