locatie Rotterdam
zaaknummer: 9350806 CV EXPL 21-24456
datum uitspraak: 27 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Westplein Investments B.V. ,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. A.M. Roepel,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.N. Heeringa.
De partijen worden hierna ‘Westplein’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
de dagvaarding van 9 juli 2021, met bijlagen;
het antwoord, met een eis in reconventie, met bijlagen;
het tussenvonnis van 13 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de incidentele conclusie tot absolute onbevoegdheid in reconventie, met bijlagen;
het antwoord in het bevoegdheidsincident;
de mondelinge behandeling van 16 juni 2022;
het vonnis in het incident van 22 juli 2022;
de akte van Westplein met een wijziging en vermeerdering van eis in conventie en antwoord in reconventie, met bijlagen en een apart nagezonden usb-stick;
de akte van [gedaagde01] met een eiswijziging.
1.2. Op 19 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.
2.1. Aanvankelijk heeft Westplein (kort gezegd) gevorderd [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 20.929,43 aan hoofdsom en € 948,63 aan buitengerechtelijke kosten. Zij baseert deze vordering op stelling dat [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van een geldleningsovereenkomst die partijen hebben gesloten.
2.2. [gedaagde01] heeft aangevoerd dat de leningsovereenkomst is gesloten in verband met een aannemingsovereenkomst tussen partijen. Westplein heeft die aannemingsovereenkomst volgens [gedaagde01] onterecht buitengerechtelijk ontbonden. Hij vordert daarom in reconventie een verklaring voor recht dat deze ontbinding kwalificeert als opzegging. Verder stelt hij dat Westplein hem op grond van die opzegging en op grond van verricht meerwerk nog € 40.119,75 is verschuldigd. Hij eist daarom, na verrekening met de vordering in conventie, in reconventie betaling van € 19.190,32 en voor zover verrekening niet is toegestaan € 40.119,75. Daarnaast vordert hij betaling van € 1.337,50 aan deskundigenkosten.
2.3. Westplein heeft bij incident gevorderd dat de kantonrechter zich absoluut onbevoegd verklaart om de reconventionele vordering te behandelen. In het vonnis in het incident heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen, omdat de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2.4. Westplein heeft vervolgens bij akte haar eis vermeerderd met een vordering tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot daarop van € 51.499,95.
2.5. Vervolgens heeft ook [gedaagde01] zijn vordering vermeerderd, omdat in de eerdere vordering sprake was van een rekenfout.
2.6. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of hij bevoegd is om de vorderingen te behandelen (artikel 71 Rv). Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eisvermeerdering (artikel 95 Rv). Na de eisvermeerdering is sprake van verschillende geldvorderingen van Westplein, die bij elkaar opgeteld (ruim) meer dan € 25.000,- belopen. Het gaat daarbij niet om aardvorderingen. De kantonrechter is daarom niet bevoegd om de zaak te behandelen (artikel 93 en 94 Rv). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter nog aan partijen voorgesteld om de zaak op gezamenlijk verzoek aan hem voor te leggen (artikel 96 Rv), maar [gedaagde01] was daar niet toe bereid.
2.7. De zaak wordt daarom, in zowel conventie als reconventie, verwezen naar het team handel en haven van deze rechtbank.
De kantonrechter:
3.1. verwijst de zaak naar de civiele rol van het team handel en haven van woensdag 8 februari 2023 om 10.00 uur ;
3.2. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet in persoon kunnen procederen, maar dat zij hiervoor een advocaat nodig hebben;
3.3. wijst Westplein erop dat zij € 2.837,- aan griffierecht verschuldigd is en dat de verhoging van € 1.824,- binnen vier weken na 8 februari 2023 moet zijn betaald, waarvoor zij een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
3.4. wijst [gedaagde01] erop dat hij € 1.301,- aan griffierecht moet betalen en dat dit bedrag binnen vier weken na 8 februari 2023 moet zijn betaald, waarvoor [gedaagde01] een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
3.5. draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting toe te sturen aan de griffier van het team handel en haven van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394