Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2017:2070

17 March 2017

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer: AWB 16/10757, V-nummer: 070.202.1497

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.H. Diels,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk.

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ ingetrokken met terugwerkende kracht tot 29 juli 2007. De aan eiser verleende reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voor langdurige ingezetenen in de EU is met terugwerkende kracht ingetrokken tot datum verlening (28 april 2008).

Tevens heeft verweerder de aanvraag van eiser tot vervanging c.q. vernieuwing van zijn verblijfsdocument afgewezen.

Bij besluit van 25 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Chinese nationaliteit.

Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (tijdsverloop) ingetrokken op grond van artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet2000 (Vw 2000). Deze vergunning is ingetrokken tot 29 juli 2007. Sinds de oorspronkelijke verleningsdatum van 4 februari 2003 zijn twaalf jaren verstreken, zodat de vergunning die in eerste instantie aan eiser was verleend, op grond van artikel 3.84 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), niet meer kan worden ingetrokken.

De aan eiser verleende (reguliere) EU-vergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken op grond van artikel 45d, derde lid, aanhef onder b, van de Vw 2000.

2. Verweerder heeft in het bestreden besluit deze intrekkingen gehandhaafd en daartoe, kortgezegd, overwogen dat eiser aan al zijn verblijfsaanvragen onjuiste gegevens (betreffende zijn identiteit) ten grondslag heeft gelegd, dan wel de juiste gegevens heeft achtergehouden, terwijl indien verweerder daarmee bekend was geweest, hij niet tot het verlenen van de vergunningen was overgegaan.

3. Voor de intrekking van de (verlenging van de) reguliere verblijfsvergunning ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ gelden (deels) andere intrekkingscriteria dan voor de intrekking van de EU-vergunning voor onbepaalde tijd. In geschil is of die criteria door verweerder juist zijn toegepast.

4. Intrekking van de reguliere vergunning ‘tijdsverloop in de asielprocedure’

4.1.Bij de asielaanvraag die heeft geleid tot het verlenen van de ambtshalve verleende vergunning vanwege tijdsverloop in de asielprocedure, heeft eiser verklaard dat hij is geboren op [onjuiste geboortedatum] te [onjuiste geboorteplaats] . Niet in geschil is dat deze gegevens niet overeenkomen met de gegevens waaronder eiser inmiddels in de Basisregistratie Persoonsgegevens staat ingeschreven ( [geboortedatum] , [geboorteplaats] ). Die laatste gegevens zijn de juiste.

4.2Op grond van artikel 19 van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.

Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.

Op grond van artikel 3.84 van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen om reden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien er sedert de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning een periode van twaalf jaren is verstreken.

Eiser betoogt dat artikel 3.84 van het Vb 2000 ook aan de intrekking van de met ingang van 29 juli 2007 tot 29 juli 2008 verlengde vergunning in de weg staat. Hij voert hiertoe aan dat als de termijn van twaalf jaar, zoals verweerder stelt, op de datum van verlenging opnieuw zou gaan lopen, artikel 3.84 van het Vb 2000 betekenisloos zou zijn.

De rechtbank volgt eiser in dit betoog. Gelet op de tekst van artikel 3.84 van het Vb 2000 en de nota van toelichting (Stb. 2000, 497) geldt de periode van twaalf jaar vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) oorspronkelijke beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning.

Uit die toelichting haalt de rechtbank het volgende citaat aan:

“Artikel 3.84

Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing had moeten worden genomen, kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen. In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In dit artikel wordt de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in deze situaties af te wijzen, beperkt tot een periode van twaalf jaren. Na verloop van twaalf jaren wegen de belangen van de overheid bij het corrigeren van de door het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens ten onrechte bewerkstelligde situatie in ieder geval niet langer meer op tegen de belangen van de vreemdeling, die in dat geval immers al zeer lang in Nederland verblijft. De termijn van twaalf jaren sluit aan bij de strafrechtelijke verjaringstermijn. Dezelfde termijn is opgenomen in artikel 14 van het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 891 (R1609), nrs 1–6) omtrent de ongedaanmaking van het ten onrechte verkregen Nederlanderschap. Die periode wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning. In die gevallen weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland”.

Uit de tekst en toelichting op de bepaling volgt naar het oordeel van de rechtbank eenduidig dat de mogelijkheid om de verblijfsvergunning niet te verlengen omdat er bij de verlening onjuiste gegevens zijn verstrekt, verjaart na verloop van twaalf jaren na die verlening.

De verlenging van de oorspronkelijk verleende vergunning is onlosmakelijk verbonden met de verlening in eerste instantie. Het volhouden van de onjuiste gegevens (bij de verlenging), ziet de rechtbank niet als een voortgezette handeling zoals bekend uit het strafrecht. Het opnieuw gaan rekenen vanaf de verlenging verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de ratio achter de twaalfjaarstermijn dat na verloop van twaalf jaar de belangen van de overheid bij het corrigeren van de door het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens ten onrechte bewerkstelligde situatie, niet langer opwegen tegen de belangen van de vreemdeling, die in dat geval immers al zeer lang in Nederland verblijft. Verweerder lijkt in dit geval enkel van belang te achten dat de situatie hersteld wordt zoals die geweest zou zijn als ten tijde van de vergunning wegens tijdsverloop al bekend zou zijn geweest dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt. Verweerder heeft daarbij beslist in strijd met het in de wettelijke bepaling en in de toelichting opgenomen tijdsverloop. Dat betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de wet (artikel 3.84 van het Vb 2000) en om die reden geen stand kan houden. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd.

5. Intrekking van de EU-vergunning voor langdurig ingezetenen

5.1.Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn 2003/109/EG (Richtlijn langdurig ingezetenen derdelanders), zoals geïmplementeerd in artikel 45d, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, mogen langdurig ingezetenen derdelanders de EU-status van langdurig ingezetene niet behouden, indien wordt vastgesteld dat die op frauduleuze wijze is verkregen. De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt dan ingetrokken.

Artikel 3.97 van het Vb luidt als volgt: De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet ingetrokken op de in artikel 22, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Uit de Memorie van Toelichting (MvT) op de implementatie van richtlijn Richtlijn langdurig ingezetenen derdelanders p. 4 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 567, nr. 3 onder het kopje: Implementatie2003/109) blijkt het volgende:

“ In het stelsel van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000 leidt de toekenning

van de nieuwe Europese status van langdurig ingezetene tot verlening

van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20

van de Vreemdelingenwet 2000). Omdat de mogelijkheid om (met toepassing

van artikel 13 van de richtlijn) die vergunning in bepaalde gevallen

onder gunstiger voorwaarden te verlenen blijft gehandhaafd, zijn in het

onderhavige wetsvoorstel de voorwaarden voor de Europese status van

langdurig ingezetene geplaatst vóór die voor de verblijfsvergunning regulier

voor onbepaalde tijd. In een aantal gevallen zal de vreemdeling

derhalve wél voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van een

Nederlandse verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, maar niet

aan die voor de toekenning van de Europese status van langdurig ingezetene.

In het onderhavige voorstel is zoveel mogelijk aangesloten bij het

bestaande vergunningenstelsel van de Vreemdelingenwet 2000 en de

bestaande procedures. De kern van het voorstel is dat beide permanente

statussen worden verenigd in de bestaande verblijfsvergunning regulier

voor onbepaalde tijd en dat de reeds bestaande figuur van «wijziging»

van de verblijfsvergunning nu ook voor de vergunning voor onbepaalde

tijd wordt ingevoerd. Het voorgestelde systeem werkt als volgt.

De nieuwe status van langdurig ingezetene wordt op aanvraag verleend.

De aanvraag strekt tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor

onbepaalde tijd. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

beoordeelt die aanvraag aan de hand van de Europese vereisten voor

verlening van de status van langdurig ingezetene en – indien daaraan niet

wordt voldaan – aan de nationale Nederlandse vereisten voor verlening

van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien de

vreemdeling voldoet aan de Europese vereisten, wordt dat tot uitdrukking

gebracht in de aantekening «EG – langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de Europese vereisten,

maar wél aan de voorwaarden voor de nationale, Nederlandse verblijfsvergunning

regulier voor onbepaalde tijd, wordt op het verblijfsdocument

– zoals dat ook thans het geval is – de aantekening «II» geplaatst.”

En op p. 16 (over de wijziging van artikel 20 van de Vw 2000 in verband met de implementatie):

“De voorgestelde wijziging van artikel 20, eerste lid, geeft de minister de

bevoegdheid om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

(op aanvraag of ambtshalve) te wijzigen. In de meeste gevallen zal het

gaan om een wijziging op aanvraag, ingediend door een vreemdeling die

reeds in het bezit is gesteld van een (Nederlandse) verblijfsvergunning

regulier voor onbepaalde tijd (met de aantekening «II») en die met het oog

op het recht van langdurig ingezetenen om in andere EU- lidstaten te

verblijven, de status van langdurig ingezetene (met de aantekening

«EG-langdurig ingezetene») wenst. Wijziging kan echter ook ambtshalve

plaatsvinden. In de praktijk zal dat naar verwachting beperkt zijn tot zeer

uitzonderlijke gevallen waarin de status van langdurig ingezetene (aantekening

«EG-langdurig ingezetene») zonder daartoe strekkende aanvraag

door de overheid wordt gewijzigd in een Nederlandse vergunning voor

onbepaalde tijd (aantekening «II») om te voorkomen dat de intrekking van

de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gepaard moet gaan met de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.”

En op p. 20 (toelichting op artikel 21 van de Vw 2000):

“Onderdeel h komt overeen met het huidige onderdeel e van artikel 21,

eerste lid, en ziet op het verstrekken van onjuiste gegevens. Indien wordt

vastgesteld dat de vreemdeling door het verzwijgen van relevante gegevens

of het verstrekken van onjuiste gegevens in het bezit is gekomen of

gebleven van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, kan hem de

verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de status van langdurig ingezetene

op die grond worden onthouden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake

zijn in het geval waarin de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is

verleend op grond van een schijnhuwelijk waarmee de bepalingen inzake

binnenkomst en verblijf van vreemdelingen zijn omzeild (zie bijvoorbeeld

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 567, nr. 3 20

artikel 16, tweede lid, onder b, van de richtlijn 2003/86/EG (PbEU 2003, L

251) inzake het recht op gezinshereniging en ook HvJ EG 23 september

2003 in zaak C-109/01 tussen de Secretary of State for the Home Department

en Hacene Akrich, r.o. 56, JV 2004/1). Volledigheidshalve wijst de

regering er in dit verband op dat, indien wordt vastgesteld dat de status

van langdurig ingezetene op frauduleuze wijze is verkregen, de langdurig

ingezetene die status ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn,

niet langer mag behouden.”

En op p. 25 (toelichting op de wijziging van artikel 22 van de Vw 2000):

“Artikel 22 verschaft het kader waarbinnen intrekking van de verblijfsvergunning

regulier voor onbepaalde tijd – ongeacht of de houder daarvan

de status van langdurig ingezetene heeft – mogelijk is. Dit volgt uit de

samenhang tussen het artikel 1, onder a, (doel) artikel 3, eerste lid,

(werkingssfeer) van de richtlijn en de voorgestelde wijze waarop de Europese

status wordt geïntegreerd in het vergunningenstelsel van de Vreemdelingenwet

2000. Voor de overzichtelijkheid is artikel 22 opnieuw vastgesteld.

Het nieuwe artikel 22 is aangepast aan de nieuwe systematiek en de

in de richtlijn opgenomen normen voor de verwijdering van langdurig

ingezetene. Zoals gezegd zijn de gronden die kunnen leiden tot verwijdering

(in de Nederlandse situatie: intrekking van de verblijfsvergunning

regulier voor onbepaalde tijd) van toepassing, ongeacht of deze vergunning

is verleend met of zonder toepassing van artikel 13 van de richtlijn en

derhalve ongeacht of de aantekening «II» dan wel de aantekening

«EG-langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument is geplaatst. Wel kan

in een bijzonder geval waarin de richtlijn intrekking van de status van

langdurig ingezetene voorschrijft, maar daadwerkelijke verblijfsbeëindiging

niet aan de orde is, worden volstaan met (ambtshalve) wijziging

van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Daarbij valt

te denken aan gevallen waarin uit artikel 8 EVRM een negatieve verplichting

voortvloeit om af te zien van inmenging in het in Nederland uitgeoefende

gezinsleven. In een dergelijke geval kan de vreemdeling houder van

een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd blijven en daarmee

zijn rechtmatige verblijf in de zin van artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet

2000 behouden, met dien verstande dat de aantekening

«EG-langdurig ingezetene» op het verblijfsdocument (ambtshalve) zal

moeten worden vervangen door de aantekening «II» waardoor de vreemdeling

geen verblijfsrecht in andere lidstaten meer aan hoofdstuk III van

de richtlijn kan ontlenen.”

En op p. 26, toelichting op de wijziging van artikel 22 van de Vw 2000 en de bespreking van artikel 3.97 van het Vb 2000:

“Onderdeel b ziet op de verstrekking van onjuiste gegevens.

Langdurig ingezetenen mogen hun status ingevolge artikel 9, eerste lid,

onder a, van de richtlijn niet behouden, indien wordt vastgesteld dat die

status op frauduleuze wijze is verkregen. Het huidige onderdeel b van

artikel 22, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 behoeft derhalve

wijziging. De ACVZ heeft ten aanzien van deze intrekkingsgrond opgemerkt

dat het voorgestelde artikel 22, eerste lid, onder b, slechts een bevoegdheid

tot intrekking geeft, hoewel de richtlijn tot intrekking verplicht.

De regering wijst er op dat het niet wenselijk is om de intrekking op deze

grond in de Wet imperatief voor te schrijven, omdat de richtlijn nog

ruimte laat om niet in alle gevallen van frauduleuze verkrijging tot intrekking

over te gaan en een aldus te beperken verplichting tot intrekking in

het opnieuw vast te stellen artikel 3.95 van het Vreemdelingenbesluit 2000

kan worden neergelegd.

Artikel 9, zevende lid, van de richtlijn geeft de lidstaten immers nog wel de

bevoegdheid en ook de verplichting om de langdurig ingezetene toestemming

te geven toch op het grondgebied van de lidstaat te blijven, indien

de intrekking of het verlies van de status niet leidt tot verwijdering, indien

de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden die in de wetgeving van de

lidstaat worden gesteld, behoudens gevaar voor de openbare orde of

veiligheid.

Voorts wordt de verblijfsvergunning ingevolge het huidige artikel 3.97 van

het Vreemdelingenbesluit 2000 niet op deze grond ingetrokken, indien

sedert het verstrekken van de onjuiste gegevens een periode van twaalf

jaar is verstreken. Aangezien de richtlijn geen daarmee corresponderende

uitzondering bevat, zal de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde

tijd in een dergelijk geval – frauduleuze verkrijging – moeten worden

ingetrokken. Indien sedert de verkrijging een periode van twaalf jaar is

verstreken, zal de verblijfsvergunning derhalve worden gewijzigd indien

daarop de aantekening «EG-langdurig ingezetene» was geplaatst, door die

aantekening te vervangen door de aantekening «II». Ook dit zal worden

opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000. In dit verband zij ook

verwezen naar de toelichting op onderdeel C (artikel 20).”

Uit de MvT op artikel 3.97 Vb 2000 wordt het volgende geciteerd:

“Deze artikelen hebben betrekking op de intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet. Deze artikelen over de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van onjuiste gegevens en inbreuk op de openbare orde corresponderen met de artikelen in de voorgaande afdeling over de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.”

en

“Artikel 3.96

Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing had moeten worden genomen, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd om die reden worden afgewezen. In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, en behoort hij in het algemeen ook niet in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. In dit artikel wordt de bevoegdheid om de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in deze situaties af te wijzen, beperkt tot een periode van twaalf jaren. Die periode wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning. In die gevallen weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 3.84.”

Uit deze toelichting op het Vb 2000 en de implementatiewetgeving van de richtlijn langdurig ingezetenen, leidt de rechtbank twee dingen af:

Dat het bepaalde in artikel 3.97, net als het bepaalde in artikel 3.84, Vb 2000 in de weg staat aan het intrekken van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zoals in het bestreden besluit gedaan.

En dat in het geval de aantekening langdurig ingezetene moet worden ingetrokken, omdat de richtlijn langdurig ingezetenen niet voorziet in een bepaling als in artikel 3.97 van het Vb 2000, en sedert het verstrekken van de onjuiste gegevens twaalf jaar is verstreken, de verblijfsvergunning onbepaalde tijd met aantekening langdurig ingezetene, zal moeten worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onbepaalde tijd met daarop de aantekening II.

5.4.Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van ‘op frauduleuze wijze verkregen’ en dat ook bij bekendheid met de juiste gegevens de vergunning als langdurig ingezetene was verleend. Dat betoog faalt.

Het begrip ‘op frauduleuze wijze verkregen’ is noch in artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezeten derdelanders noch in een andere bepaling van deze richtlijn gedefinieerd. In dit verband moet bij de bepaling van de betekenis en de draagwijdte van dergelijke Unierechtelijke begrippen volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU rekening worden gehouden zowel met de bewoordingen van de betrokken bepalingen van Unierecht als met de context ervan, alsook met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie met name arresten Lundberg, C‑317/12, EU:C:2013:631, punt 19, en Bouman, C‑114/13, EU:C:2015:81, punt 31) en, in casu, met de ontstaansgeschiedenis van die regeling (zie naar analogie arrest Pringle, C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 135). Zoals eiser zelf stelt, kan voor de uitleg van het begrip fraude aansluiting worden gezocht bij de uitleg die de Europese Commissie daaraan geeft. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld in het Handboek voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en burgers van derde landen in de context van het EU-recht inzake vrij verkeer van EU- burgers (SWD(2014) 284 final), in de richtsnoeren voor de toepassing van de richtlijn 2003/86 (COM(2014) 210 final en in de richtsnoeren van Richtlijn 2004/38/EG (vrije personenverkeer) (COM 2009) 313 final), invulling gegeven aan het begrip fraude. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 18 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3232) bieden dergelijke handboeken van de Europese Commissie een handvat voor de interpretatie van een bepaling uit de richtlijn. Deze zijn aldus op zichzelf niet juridisch bindend.

De invulling door de Europese Commissie van het begrip fraude komt erop neer dat als door fraudeurs door de presentatie van frauduleuze documenten wordt beweerd dat aan de formele voorwaarden voor verblijfsrecht is voldaan of dat op basis van een valse voorstelling van materiele feiten een verblijfsrecht wordt verkregen, daarvan sprake is.

In dit licht bezien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit, in het verweerschrift en ter zitting terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser de EU-vergunning op frauduleuze wijze heeft verkregen. Verweerder heeft aangegeven welke gegevens opzettelijk onjuist zijn verstrekt en waarom deze gegevens onjuist zijn en dat uit eisers verklaringen is af te leiden dat hij tijdens zijn asielprocedure opzettelijk heeft gelogen over zijn leeftijd met als doel toelating te verkrijgen tot Nederland.

Eisers stelling dat de opzettelijk verstrekte onjuiste geboortedatum, geen frauduleuze handeling is, omdat het leeftijdscriterium geen rol speelt bij de verkrijging van de verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, volgt de rechtbank niet. Dat eiser op frauduleuze wijze de verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure heeft gekregen, brengt met zich dat hij voorts op frauduleuze wijze de daarop voortbouwende vergunningen, waaronder de EU-vergunning voor langdurig ingezetenen, heeft verkregen. Anders dan bij de verlenging is de wijziging van de verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met een aantekening EU langdurig ingezetene geen logisch gevolg van de eerdere verlening. Dit levert een sterker verblijfsrecht op dat zich uitstrekt tot de gehele EU.

Ook het betoog dat geen sprake is van fraude, omdat geen aangifte is gedaan, slaagt niet. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (bijvoorbeeld de arresten inzake Kol,

C-285/95, en Unal,C-187/10) volgt dat voor het aannemen van frauduleuze verkrijging niet steeds een strafrechtelijke veroordeling vereist is. Hieruit is ook niet af te leiden dat een aangifte wel vereist is. Gelet hierop heeft verweerder de verleende EU status voor langdurig ingezetenen terecht ingetrokken. Er bestaat gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel moet worden beantwoord.

De rechtbank komt derhalve voor wat betreft de intrekking van de status/aantekening langdurig ingezetene tot de conclusie dat die terecht is ingetrokken.

Op dit punt blijft het bestreden besluit in stand.

5.5.Echter, verweerder had, conform de bedoeling (zoals die blijkt uit de hierboven aangehaalde stukken uit de MvT) bij het intrekken van die status de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet mogen intrekken (vanwege het verstrijken van de 12-jaarstermijn van artikel 3.97), en de vergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening langdurig ingezetene, moeten vervangen door de aantekening II, onder handhaving van de vergunning voor onbepaalde tijd. Het bestreden besluit komt ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking.

6. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

9. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Maar niet voor zover zijn beroep betrekking heeft op intrekking van de aan hem toegekende status EU-langdurig ingezetene. Verweerder moet opnieuw op eisers bezwaar beslissen en daarbij deze uitspraak van de rechtbank in acht nemen.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de status van langdurig ingezetene niet is vervangen door de aantekening II onder handhaving van de (nationale) vergunning voor onbepaalde tijd;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de aan eiser verleende reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ is ingetrokken;

  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1980,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, mrs. A. Hello en

A. Paladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. N. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel delen