Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2016:5538

12 April 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rekestnummer: C/08/179582 / HA RK 15-222

Beschikking van 23 november 2016

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. H.A. Gooskens, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Apeldoorn

tegen

de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 Provinciewet

UITVOERINGSCOMMISSIE SAASVELD-GAMMELKE,

zetelende Zwolle,

verweerster,

gemachtigde mr. H. Postma van de provincie Overijssel.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en de uitvoeringscommissie genoemd worden.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het ontwerpbesluit voor de lijst der geldelijke regelingen voor het herverkavelingsblok “Saasveld-Gammelke” (hierna: het blok),

  • de daartegen door [verzoeker] ingediende zienswijze van 14 september 2014,

  • het verslag van de hoorzitting d.d. 19 maart 2015,

  • het besluit lijst der geldelijke regelingen van 7 oktober 2015 (hierna: LGR),

  • het verzoekschrift van [verzoeker] d.d. 3 december 2015, bij de rechtbank binnengekomen op 7 december 2015;

  • het verweerschrift van de uitvoeringscommissie, door de rechtbank ontvangen op 7 maart 2016, met als bijlage de stukken als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: WILG)

  • de mondelinge behandeling op 16 september 2016.

Bij de mondelinge behandeling is [verzoeker] in persoon verschenen samen met mevrouw [A] , vergezeld van zijn gemachtigde mr. Gooskens.

Voor de uitvoeringscommissie zijn verschenen [B] , voorzitter, [C] , plaatsvervangend voorzitter, [D] en [E] , leden van de uitvoeringscommissie alsmede [F] , secretaris van de uitvoeringscommissie, mede-gemachtigden mr. C.M.J. Ribbers, mr. H. Postma, mr. ing. J. Heinen, [E] en [G] , projectleider, allen van de provincie Overijssel. Voorts is verschenen [H] , projectleider van het Kadaster.

1.3.De beschikking is bepaald op heden.

De feiten

2.1.Van 8 september 2014 tot en met 20 oktober 2014 heeft het ontwerpbesluit voor de LGR voor het blok ter inzage gelegen.

2.2. [verzoeker] heeft overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerpbesluit een zienswijze ingediend.

2.3.Nadat de uitvoeringscommissie [verzoeker] over zijn zienswijze heeft gehoord, heeft zij bij besluit van 7 oktober 2015, de LGR voor het blok vastgesteld. Daarbij is de zienswijze van [verzoeker] ongegrond verklaard.

2.4.De LGR heeft van 26 oktober 2015 tot en met 7 december 2015 ter inzage gelegen.

Het geding in beroep

3.1.Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR heeft [verzoeker] bij verzoekschrift van 3 december 2015 beroep ingesteld op grond van artikel 69 WILG.

In het verzoekschrift heeft [verzoeker] - samengevat - het volgende aangevoerd.

Door de percelen van [verzoeker] liep in de inbrengsituatie een openbare weg (zandpad), de [straat] . In de ruilverkaveling is de [straat] aan de openbaarheid onttrokken en aan [verzoeker] toegedeeld. De [straat] is ongeveer 900 meter lang. De uitvoeringscommissie heeft hiervan 100 meter in cultuur gebracht. De overige 800 meter is niet in cultuur gebracht. Toch moet [verzoeker] € 58.374,00 betalen wegens opwaardering omdat de weg wordt aangemerkt als cultuurgrond in klasse 4.

Aan [verzoeker] is, naar aanleiding van zijn zienswijze, € 8.640,00 toegezegd om ook de resterende 800 meter in cultuur te brengen. [verzoeker] wil de [straat] echter niet in cultuur brengen, maar als kavelpad gebruiken. Wel zijn over ongeveer 700 meter de bermen (à 4 meter breedte per strekkende meter) bij de aanliggende weilanden betrokken.

[verzoeker] is van mening dat de [straat] ten onrechte is gewaardeerd als cultuurgrond.

Omdat de [straat] aan de openbaarheid is onttrokken, is [verzoeker] in een hogere nutsklasse terecht gekomen dan wanneer de [straat] openbaar zou zijn gebleven. In die zin betaalt hij dus eigenlijk twee keer voor de onttrekking aan de openbaarheid.

3.3.De uitvoeringscommissie stelt zich op het standpunt dat het verzoekschrift ongegrond verklaard moet worden en dat de LGR gehandhaafd kan worden.

3.4.Ter zitting is [verzoeker] in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde mr. Gooskens. Daarbij is een pleitnota overgelegd. [verzoeker] handhaaft zijn standpunt. De uitvoeringscommissie heeft haar verweerschrift nader toegelicht en haar standpunt gehandhaafd.

De beoordeling.

4.1.Op grond van de WILG moet de verandering van de waarde als gevolg van de landinrichting worden vastgesteld (artikel 68, lid 1, onder a, WILG).

Het feit dat de aan [verzoeker] toegedeelde [straat] aan de openbaarheid is onttrokken, maakt dat de waarde van deze [straat] is veranderd. De [straat] ligt thans, zoals de uitvoeringscommissie terecht heeft aangevoerd, geheel in de macht van [verzoeker] . De veranderde waarde moet dus worden vastgesteld en verrekend met de nieuwe eigenaar.

4.2.De uitvoeringscommissie verrekent de waarde van een aan de openbaarheid onttrokken weg tegen de waarde van aanliggende grond minus één klasse.

Ter zitting heeft [verzoeker] de vraag opgeworpen waar deze verrekening is vastgelegd. Namens de uitvoeringscommissie is daarop geantwoord dat dat het beleid van de uitvoeringscommissie is, en dat dat door de hele ruilverkaveling heen zo is toegepast, zowel bij de onttrekking van wegen als van waterlopen. De uitvoeringscommissie kan op grond van artikel 68, lid 1, sub a, WILG eigen beleid voeren.

Het beleid staat niet met zoveel woorden op papier, maar is in het voortraject wel aan de orde geweest. Het komt voor in een verslag van de uitvoeringscommissie van een openbare vergadering, aldus de uitvoeringscommissie.

De reden dat is gekozen voor de grondklasse van de naastgelegen percelen minus 1, is dat er tijd nodig is om hetzelfde voortbrengend vermogen te verkrijgen als de omliggende percelen.

De gronden naast de [straat] liggen volgens de uitvoeringscommissie grotendeels in grondklasse 3.

De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van het beleid dat de uitvoeringscommissie voert ten aanzien van de waardering van aan de openbaarheid onttrokken wegen en waterlopen, kan niet gezegd worden dat ze dit in redelijkheid niet kan voeren. Wegen en waterlopen die niet meer openbaar zijn en aan de eigenaren worden toegedeeld, kunnen bij de omliggende percelen worden getrokken. De uitvoeringscommissie voert die werkzaamheden uit als kavelaanvaardingswerken, of geeft de eigenaar een vergoeding om die werkzaamheden zelf uit te voeren. Ook in dit geval is een deel van de weg door de uitvoeringscommissie in cultuur gebracht en is aan [verzoeker] voor het in cultuur brengen van het overige deel een vergoeding van € 8.640,00 toegezegd.

Dat voor de waarde wordt aangesloten bij de aangrenzende percelen, is in dat licht niet onlogisch. Terecht voert de uitvoeringscommissie daarbij als beleid dat met één klasse lager wordt verrekend omdat de onttrokken grond niet direct hetzelfde voortbrengend vermogen heeft.

4.3.Blijkens de door de uitvoeringscommissie overgelegde kaart (bijlage 10 bij het verweerschrift) liggen de omliggende percelen grotendeels in grondklasse 3, voor een klein deel langs gronden met grondklasse 4, maar deels ook langs gronden met grondklasse 1. De uitvoeringscommissie heeft conform haar beleid gehandeld door de [straat] te waarderen naar grondklasse 4.n

De rechtbank merkt op dat grondklassen zijn ingedeeld van 1 (beste, meest waardevolle grond) naar 5 (minst waardevolle grond). Grondklasse 3 minus 1 is dus grondklasse 4.

[verzoeker] stelt dat hij de voormalige [straat] niet in cultuur wil brengen, althans niet in zijn geheel. De bermen zijn wel bij de naastgelegen percelen betrokken, maar [verzoeker] wil een kavelpad overhouden.

De rechtbank overweegt hierover dat deze keuze toch voor rekening van [verzoeker] moet blijven. Die keuze kan geen invloed hebben op de waarde die de uitvoeringscommissie, conform artikel 68, lid 1, sub a van de WILG en haar beleid, aan onttrokken wegen dient toe te kennen.

[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij op deze manier twee keer betaalt voor het feit dat de [straat] aan de openbaarheid is onttrokken en aan hem is toegedeeld.

De rechtbank constateert dat [verzoeker] daar in zekere zin gelijk in heeft. Immers, het feit dat de percelen van [verzoeker] thans niet meer door een openbare weg worden doorsneden, betekent kavelconcentratie, en dat kan leiden tot indeling in een hogere nutsklasse.

Feit is echter dat [verzoeker] ook op twee manieren profiteert van de onttrekking aan de openbaarheid. Én doordat hij meer cultuurgrond toegedeeld krijgt, én doordat hij hier inderdaad één groot perceel overhoudt. De toerekening is conform de WILG en bovendien, gelet op het voorgaande, niet onredelijk. Dit argument kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.

Ter zitting heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij zich ook niet kan vinden in indeling in nutsklasse 2.

Namens de uitvoeringscommissie is aangevoerd dat [verzoeker] deze grief niet bij zijn zienswijzen heeft opgeworpen en dat hij wat dat betreft niet ontvankelijk moet worden verklaard.

De rechtbank constateert dat deze grief inderdaad in de zienswijzen niet voorkomt (en overigens ook in het verzoekschrift niet in te lezen is). In die zin komt de rechtbank niet toe aan beoordeling.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een indeling in nutsklasse 2 haar alleszins redelijk voorkomt gelet op de indeling in klassen die de uitvoeringscommissie in de “Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen” heeft vastgesteld. Voor een indeling in nutsklasse 2 moet sprake zijn van:

Matige verbetering die inhoudt: een beperkte tot matige vergroting van de oppervlakte grond bij de gebouwen, dan wel:

  • matige samenvoeging op afstand;

  • matige perceel vergroting en beperking van en aantal kavels;

  • matige vormverbetering;

  • beperkte tot redelijke afstandsverkorting.

Voor de indeling in nutsklasse 1 zou er sprake moeten zijn van een “Geringe verbetering” die bestaat uit:

  • Beperkte samenvoeging of perceelsvergroting of vormverbetering.

  • Geen of weinig afstandsverkorting.

Bij vergelijking van de kaarten van inbreng en toedeling (bijlage 7 bij het verweerschrift) is de rechtbank van oordeel dat de uitvoeringscommissie in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat sprake is van een matige verbetering. Er is immers sprake van vergroting van de oppervlakte bij de gebouwen, maar ook beperking van het aantal kavels, vormverbetering en afstandsverkorting.

Ter zitting heeft [verzoeker] nog opgemerkt dat hij de toegezegde € 8.640,00 nog niet heeft ontvangen.

De uitvoeringscommissie heeft opgemerkt dat, omdat dit bedrag buiten de LGR om wordt uitgekeerd, inderdaad niet gewacht hoeft te worden op definitieve vaststelling van de LGR. De rechtbank begrijpt dat de uitvoeringscommissie dit bedrag op korte termijn aan [verzoeker] zal voldoen.

4.8.Nu het beroep van [verzoeker] ongegrond moet worden verklaard, is er reden om hem te veroordelen in de proceskosten van de uitvoeringscommissie, tot op heden begroot op € 613,00 aan betaald griffierecht.

De beslissing

De rechtbank

5.1.verklaart het beroep ongegrond,

5.2.veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 613,00.

Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.

[…]
.

Artikel delen