Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/410289 / HZ ZA 22-310
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022,
- de akte uitlating verwijzing van [eiseres] ,
- de akte uitlating verwijzing van [gedaagde] .
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] vordert - samengevat – verdeling van de nalatenschap van [erflater] (hierna: erflater), in die zin dat van het saldo van de nalatenschap ter hoogte van € 10.284,28 een bedrag van € 3.142,14 toekomt aan [gedaagde] en een bedrag van € 5.717,56 toekomt aan [eiseres] . Daarnaast vordert [eiseres] compensatie van de proceskosten.
2.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert – samengevat – tot ontzegging van de door [eiseres] ingestelde vordering onder gelijktijdige bepaling dat de nalatenschap zou moeten worden verdeeld door het aanwezige saldo van € 8.629,28 op de ervenrekening tussen partijen te verdelen, met compensatie van de proceskosten.
3.1.Bij vonnis van 14 december 2022 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van de rechtbank dat de zaak – gelet op het beloop van de vorderingen – verder moet worden behandeld en beslist door de kantonrechter.
3.2. [gedaagde] heeft bij akte uitlating van 20 december 2022 ingestemd met de verwijzing naar de kantonrechter.
3.3. [eiseres] heeft bij akte uitlating van 22 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de verwijzing naar de kantonrechter. Zij heeft een vordering ingesteld die strekt tot verdeling van de nalatenschap van erflater. Deze verdelingsvordering dient volgens [eiseres] te worden behandeld door de kamer voor andere dan kantonzaken in de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen. [eiseres] verwijst daarbij naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 maart 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:714) waarin is geoordeeld dat de kantonrechter niet bevoegd is te beslissen over verdelingszaken. In navolging van dit arrest stelt [eiseres] dat de geldelijke omvang van de ingestelde vordering niet relevant is.
3.4.De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 93 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) geeft de bevoegdheidsregels van de kantonrechter. De vraag is of de subcategorieën a en b enkel strekt tot geldvorderingen of dat het een breder bereik heeft. Dit kan worden bepaald aan de hand van het verschil in terminologie tussen beide subcategorieën. Door gebruik van het woord “beloop” in sub a van artikel 93 Rv is aangegeven dat het hier gaat om geldvorderingen (zie: Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 192). In sub b van artikel 93 Rv gaat het om vorderingen van onbepaalde waarde. Doordat het woord “beloop” ontbreekt, strekt sub b niet enkel tot geldvorderingen. Artikel 93 sub b Rv heeft naar het oordeel van de rechtbank een bredere reikwijdte dan artikel 93 sub a Rv, zodat ook een vordering tot verdeling van een nalatenschap, zoals in deze zaak aan de orde is, kan worden geschaard onder artikel 93 sub b Rv. Daarbij is de geldelijke omvang van de vordering wel van belang. Er moeten duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan ten hoogste € 25.000,00. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat het saldo van de nalatenschap van erflater de hiervoor genoemde waarde niet overstijgt, zodat de kantonrechter bevoegd is om het geschil te beoordelen.
3.5.Nu de vordering dient te worden beoordeeld en beslist bij de kamer voor kantonzaken en [eiseres] haar vordering daar niet heeft ingediend, zal de rechtbank de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve naar die kamer verwijzen.
De rechtbank
4.1.verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Zutphen, en wel naar de rolzitting van woensdag 15 februari 2023 om 10.00 uur,
4.2.wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.3.wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 Wet griffierecht burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort,
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
AK/Ma