Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2024:139

12 January 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 23/4683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 16 november 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerder op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) besloten een deel van de private schulden van eiseres te betalen en een deel niet te betalen.

Met een ander besluit van 16 november 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder op grond van de Wht geweigerd de private schuld van eiseres aan ‘ [benadeelde 1] ’ en ‘ [benadeelde 2] . ’ te betalen.

Met een besluit van 19 januari 2023 (het primaire besluit III) heeft verweerder het primaire besluit I gedeeltelijk herzien.

Met een besluit van 6 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2023. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging

1. Deze uitspraak gaat over de regeling voor het overnemen van private schulden van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt, zodat die een schuldenvrije start kan maken. Het overnemen van private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN), namens het bestuursorgaan de Belastingdienst/Toeslagen.

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft een schuldenlijst aan verweerder gestuurd, omdat gedupeerden op grond van de Wht in aanmerking komen voor afbetaling van hun private schulden als die binnen de regeling vallen.

3. Met het primaire besluit I heeft verweerder laten weten twee schulden af te betalen, namelijk de schuld aan [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . De schulden aan [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15] komen niet voor afbetaling in aanmerking. Met het primaire besluit II heeft verweerder laten weten dat de schulden aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . ook niet in aanmerking komen voor afbetaling. Met het primaire besluit III heeft verweerder besloten de schuld aan [benadeelde 15] alsnog af te betalen.

4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder zijn er verschillende redenen waarom bepaalde schulden van eiseres niet voor afbetaling in aanmerking komen. Zo betreffen de schulden aan [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] geen private, maar publieke schulden. De schulden aan [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . zijn opeisbaar geworden vóór

1 januari 2006 of na 31 mei 2021. Alleen schulden binnen die periode komen voor afbetaling in aanmerking. Ten aanzien van de schuld aan [benadeelde 8] stelt verweerder dat deze schuld is overgedragen aan [benadeelde 4] waardoor er geen schuld bestaat bij de schuldeiser [benadeelde 8] .

Standpunt van eiseres

5. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is gehoord door verweerder in de bezwaarfase. Ook voert zij aan dat de vereisten van de Wht waaraan een schuld moet voldoen ten onrechte zijn gehanteerd. Daarnaast stelt eiseres dat zij materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de vele toezeggingen en afspraken die verweerder niet is nagekomen. Eiseres verzoekt een schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 100.000,- per maand vanaf 14 januari 2023.

Het oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder op grond van de Wht terecht een deel van de private schulden van eiseres heeft geweigerd te betalen.

Horen

7. De rechtbank ziet in de stukken geen aanknopingspunten dat verweerder eiseres heeft uitgenodigd voor een hoorzitting. De mogelijkheid tot horen wordt voor het eerst pas in het bestreden besluit vermeld. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden. Dit gebrek kan echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat eiseres alles wat zij wilde zeggen op de zitting van de rechtbank naar voren heeft kunnen brengen en het aannemelijk is dat zij daardoor niet is benadeeld.

Opeisbaarheid schulden

8. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. Het moet, kort gezegd, gaan om een schuld die is vastgelegd in een notariële akte of die blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten:

- de schuld is ontstaan na 31 december 2005;

- de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;

- de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.

Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.

9. Eiseres heeft aangegeven het niet eens te zijn met de bovenstaande vereisten waaraan een schuld moet voldoen. Eiseres stelt dat zij ook na 1 juni 2021 schulden heeft gemaakt als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Ook wijst eiseres op de wirwar aan regelingen met betrekking tot de hersteloperatie en de weinige begeleiding die zij daarbij heeft gekregen.

10. De rechtbank overweegt dat eiseres op de zitting duidelijk heeft gemaakt dat zij langdurig verschillende problemen heeft ervaren als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Maar het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de private schulden van eiseres op grond van de Wht voor overname in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft weersproken dat de private schulden die verweerder niet heeft overgenomen pas na 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat dit onjuist is. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat overname van de schulden ten onrechte is geweigerd. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Schadevergoeding

11. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb exclusief bevoegd om kennis te nemen van schadeverzoeken tot € 25.000. De burgerlijke rechter is bevoegd om kennis te nemen van schadeverzoeken die de € 25.000 overstijgen. Voor zover eiseres de hoogte van de schadevergoeding heeft willen verlagen naar € 25.000, overweegt de rechtbank dat die schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Daargelaten of er rechtens een grondslag is voor het toekennen van schadevergoeding, heeft eiseres die schade in deze procedure niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken.

Conclusie

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.

13. In het schenden van de hoorplicht ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen