ECLI:NL:GHDHA:2025:116
Let op: hersteluitspraak van de uitspraak van Gerechtshof Den Haag 23 juli 2024, BK-22/1228, ECLI:NL:GHDHA:2024:1384.
Gerechtshof Den Haag 20 February 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:116
text/xml
public
2025-02-20T14:55:29
2025-01-31
Raad voor de Rechtspraak
nl
Gerechtshof Den Haag
2025-01-22
BK-22/1228 bis
Uitspraak
Hoger beroep
NL
Den Haag
Bestuursrecht; Belastingrecht
Herstelarrest: ECLI:NL:GHDHA:2024:1384
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2025:116
text/html
public
2025-02-20T14:53:03
2025-02-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:GHDHA:2025:116 Gerechtshof Den Haag , 22-01-2025 / BK-22/1228 bis
Let op: hersteluitspraak van de uitspraak van Gerechtshof Den Haag 23 juli 2024, BK-22/1228, ECLI:NL:GHDHA:2024:1384.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1228 bis
Hersteluitspraak van 22 januari 2025
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
en
de Staat der Nederlanden, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Staat,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 14 oktober 2022, nummer ROT 21/1163.
1.1.
Het Hof heeft uitspraak gedaan op 23 juli 2024. Een afschrift van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht.
1.2.
Het Hof heeft in hoger beroep op het verzoek van belanghebbende beslist dat de Staat alsnog wettelijke rente over een bedrag van € 333,33 moet vergoeden omdat de Staat het door de Rechtbank (ten laste van de Staat) aan belanghebbende toegekende bedrag aan proceskostenvergoeding niet tijdig, dat wil zeggen niet binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van de Rechtbank van 14 oktober 2022, maar pas op 8 februari 2023 heeft betaald (onderdeel 5.7 van de uitspraak van het Hof).
1.3.
Het dictum bevat echter een fout omdat het in 1.2 genoemde bedrag van € 333,33 niet juist is. Dat moet € 379,50 zijn (vgl. het dictum van de Rechtbank, weergegeven in onderdeel 1.3 van de uitspraak van het Hof).
1.4.
Herstel van deze misslag brengt mee dat het dictum van de uitspraak van het Hof dat vermeldt:
“- bepaalt dat de Staat wettelijke rente is verschuldigd over de vergoeding van de kosten van het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 333,33, vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan tot de dag van de algehele voldoening daarvan;”
in zoverre als volgt wordt aangepast:
“- bepaalt dat de Staat wettelijke rente is verschuldigd over de vergoeding van de kosten van het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 379,50, vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan tot de dag van de algehele voldoening daarvan;”
Beslissing
Het Gerechtshof herstelt de uitspraak van 23 juli 2024, nr. BK-23/1228, op de hiervoor in 1.4 vermelde wijze.
Deze hersteluitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, T.A. de Hek en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema - van der Koogh. De beslissing is op 22 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: