Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHARL:2019:8598

17 October 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.252.871/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6846017)

beschikking van 17 oktober 2019

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in hoger beroep,

in eerste aanleg: belanghebbende,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. C.A.M.H. Vink, die zich heeft onttrokken,

tegen:

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

in eerste aanleg: verzoekster,

hierna: [verweerster] ,

advocaat: mr. L.N. van Dooren.

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van

25 oktober 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, gegeven tussen [verweerster] en de Vereniging van Eigenaars Woongebouw De Oude Haven (hierna: de VvE), voor wie [verzoeker] als bestuurder is verschenen. [verzoeker] is tevens als belanghebbende in de procedure verschenen.

Het geding in hoger beroep

2.1Het verloop van de procedure is als volgt:

- het beroepschrift, ter griffie ontvangen op 26 november 2018;

- de nagezonden stukken van eerste aanleg;

- het bericht dat mr. Vink zich als advocaat onttrekt;

- het verweerschrift met twee producties, ontvangen op 26 februari 2019;

- de brief van de griffier van 7 maart 2019 waarbij het verweerschrift aan [verzoeker] is doorgezonden en partijen gevraagd wordt zich uit te laten over het al dan niet afzien van een mondelinge behandeling;

- de mededeling van [verweerster] op 15 maart 2019 dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven;

- de mededeling van [verzoeker] op 29 maart 2019 dat hij niet afziet van een mondelinge behandeling;

- de mondelinge behandeling op 7 augustus 2019, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2.2Vervolgens heeft het hof [verzoeker] een termijn gegeven van 14 dagen voor herstel van het verzuim dat zijn beroepschrift niet door mr. Vink was ondertekend en, voor het geval dat daarna een inhoudelijke beslissing kan worden gegeven, de uitspraak bepaald op 8 oktober 2019.

2.3Mr. Vink heeft het verzuim tijdig hersteld. Daarna heeft [verzoeker] op 27 augustus 2019, zonder tussenkomst van een advocaat, laten weten dat hij de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer wraakt. Bij beslissing van de wrakingskamer van 25 september 2019 is [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek omdat dit verzoek, ondanks geboden gelegenheid tot herstel voor 11 september 2019, niet door tussenkomst van een advocaat is ingediend.

De feiten

3.1 [verweerster] heeft op 24 april 2018 bij de kantonrechter in Almere een verzoekschrift ingediend dat strekt tot vernietiging van een besluit van de VvE en tot aanwijzing van een andere bestuurder en beheerder. De griffier heeft het verzoekschrift toegezonden aan de VvE en de belanghebbenden en hen opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling op 4 september 2018, waarvoor zij desgewenst een verweerschrift konden indienen dat uiterlijk vijf werkdagen tevoren aan de griffier toegestuurd kon worden.

3.2Op 27 augustus 2019 heeft [verweerster] haar verzoekschrift ingetrokken.

3.3Op 28 augustus 2019 is door de griffier een verweerschrift ontvangen van [verzoeker] , zowel in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE als belanghebbende privé, opgesteld door gemachtigde [C] . Daarin wordt verzocht het verzoek van [verweerster] af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde.

3.4De griffier heeft de gemachtigde in een brief van 30 augustus 2018 meegedeeld dat [verweerster] haar verzoek had ingetrokken, bevestigd dat de geplande mondelinge behandeling niet door zou gaan en de gemachtigde gelegenheid gegeven uiterlijk op 4 september 2018 op het intrekkingsbericht te reageren.

3.5De gemachtigde heeft laten weten zich niet te kunnen vinden in het uitblijven van een mondelinge behandeling. Onder andere moet nog beslist worden over de proceskosten. Zij vraagt pleidooi.

3.6De griffier heeft de gemachtigde in een brief van 7 september 2018 meegedeeld dat het verzoek kon worden ingetrokken zolang daarop niet was beslist, dat de inhoudelijke procedure daarmee is geëindigd en dat in een verzoekschriftprocedure geen gelegenheid is voor pleidooi. De kantonrechter zal beslissen op het verzoek om een proceskostenveroordeling nadat de wederpartij gelegenheid heeft gehad daarop te reageren.

3.7In een brief van 17 september 2018 aan de kantonrechter heeft de gemachtigde met een beroep op artikel 6 EVRM een mondelinge behandeling geëist, anders zal zij de kantonrechter wraken.

3.8De griffier heeft op 20 september 2018 namens de kantonrechter aan de gemachtigde laten weten dat de wederpartij inmiddels heeft gereageerd op het verzoek om een kostenveroordeling (welke reactie is bijgevoegd), dat de kantonrechter geen mondelinge behandeling gelast en zich voldoende geïnformeerd acht om uitsluitend ten aanzien van de kostenveroordeling een beschikking te geven op 3 oktober 2018. Het belang van een mondelinge behandeling is volgens de kantonrechter bovendien onvoldoende onderbouwd.

3.9De gemachtigde heeft vervolgens de wraking van de kantonrechter doorgezet namens [verzoeker] privé. In de schriftelijke pleitaantekeningen voor de wrakingskamer heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op een volledige proceskostenveroordeling. De wrakingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 23 oktober 2018 het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

3.10Daarna heeft de kantonrechter in de bestreden beschikking [verweerster] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de (bestuurder van de) VvE en [verzoeker] privé, begroot op € 200,- salaris gemachtigde, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het verzoek en de beoordeling in hoger beroep

4.1 [verzoeker] privé verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

- terugverwijzing van de zaak naar de kantonrechter voor een nieuwe behandeling;

- een veroordeling uit te spreken betreffende de proceskosten in hoger beroep, waaronder het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] ;

- te bepalen dat de rechtbank Midden-Nederland, dan wel een andere (rechts-)persoon, aan [verzoeker] het griffierecht in hoger beroep moet betalen.

Daartoe voert [verzoeker] aan dat hij recht heeft op een mondelinge behandeling van zijn zelfstandige verzoek om een kostenveroordeling en ten onrechte geen gelegenheid heeft gekregen voor verweer tegen de reactie van [verweerster] op zijn kostenverzoek. Het is een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht dat partijen hun standpunt mondeling ten overstaan van de rechter uiteen kunnen zetten.

Nadat hij gelezen had waarom [verweerster] haar verzoek introk, wilde [verzoeker] bovendien een volledige proceskostenveroordeling. [verweerster] heeft haar verzoek lichtvaardig gedaan, enkel om [verzoeker] in een kwaad daglicht te stellen.

[verweerster] verweert zich primair met een beroep op onvoldoende belang van [verzoeker] , waardoor hij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek. Het gaat slechts om € 200,-; terugverwijzen naar de rechtbank mag niet en de bestreden beschikking is conform de wens van [verzoeker] ; om een volledige proceskostenveroordeling heeft hij niet verzocht. Indien het verzoek wel ontvankelijk is, is terecht geen mondelinge behandeling gelast.

Volgens [verweerster] maakt [verzoeker] misbruik van procesrecht en dient hij haar werkelijke proceskosten te betalen van € 8.878,50, desgewenst nader te onderbouwen, met wettelijke rente en nakosten.

Het hof verwerpt de stelling van [verzoeker] dat het in zijn verweerschrift gedane verzoek om [verweerster] in de proceskosten te veroordelen een zelfstandig verzoek is, zoals bedoeld in artikel 282 lid 4 Rv. De door [verzoeker] verzochte kostenveroordeling is rechtstreeks verbonden aan de door hem bepleite afwijzing van het verzoek van [verweerster] . Anders gezegd: zonder het ingediende verzoek van [verweerster] zou [verzoeker] geen aanspraak kunnen maken op veroordeling van [verweerster] in de kosten van de door haar aangespannen procedure.

Onjuist is dan ook de opvatting van [verzoeker] dat de kantonrechter hem gelegenheid had moeten geven om te reageren op de reactie van [verweerster] op zijn tegenverzoek. Ook onjuist is zijn stelling dat hij gelegenheid had behoren te krijgen zijn tegenverzoek te vermeerderen.

Anders dan [verzoeker] betoogt, behoefde de kantonrechter na intrekking van het verzoek van [verweerster] ook geen mondelinge behandeling te gelasten voor het uitwisselen van standpunten over de door [verzoeker] verzochte proceskostenveroordeling. De kantonrechter kon volstaan met een schriftelijke uitlating van [verweerster] op het verzoek van [verzoeker] om haar, na intrekking van haar verzoek, in de proceskosten te veroordelen.

Op grond van artikel 289 Rv kan bij eindbeschikking een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. Dat kan ambtshalve, of op verzoek. Behoudens de verwijzing naar artikel 244 Rv (omtrent hier niet aan de orde zijnde, in debet gestelde, kosten van deskundigen) stelt dit wetboek geen nadere eisen aan die kostenveroordeling. De rechter heeft grote vrijheid. Gebruikelijk is dat, als de rechter overgaat tot een proceskostenveroordeling, wordt aangesloten bij liquidatietarieven (zie de website van rechtspraak.nl). De kantonrechter heeft dat overigens ook gedaan, zo constateert het hof, door het tot 1 januari 2019 geldende tarief toe te passen voor salaris bij “overige verzoeken”, te weten € 200,- bij 1 punt voor het opstellen van het verweerschrift. Het hof tekent daarbij nog aan dat een formeel verzoek tot veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten bij de kantonrechter niet ter beoordeling voorlag en dat een opgave van deze kosten ook eerst bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gedaan.

4.6In verzoekschriftprocedures geldt geen financiële ondergrens voor hoger beroep, zoals in dagvaardingszaken wel het geval is (artikel 332 Rv). Het beperkte financiële belang van deze zaak levert dan ook geen grond op voor niet-ontvankelijkheid, zoals namens [verweerster] is bepleit.

Het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep wordt afgewezen. Hij wordt, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten aan de kant van [verweerster] . Zij maakt in hoger beroep aanspraak op vergoeding van haar werkelijke proceskosten, waarvan zij de omvang echter niet (tijdig) heeft onderbouwd. Maar ook als [verweerster] dat wel zou hebben gedaan zou het hof voor een dergelijke vergoeding geen reden hebben gezien, omdat niet is gebleken van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. [verweerster] mag het beroep dan wel evident ongegrond achten, maar bij het aannemen daarvan past het hof terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).

Dat [verzoeker] in 2014 zeven maal een zaak heeft aangespannen tegen de VvE maakt niet, dat hij misbruik van recht maakt door verweer te voeren in een door [verweerster] aangespannen procedure en vervolgens zelf in hoger beroep komt van de eindbeschikking over de proceskosten.

[verzoeker] zal worden veroordeeld in de proceskosten van hoger beroep aan de zijde van [verweerster] , te bepalen op € 324,- griffierecht en 2 punten, tarief I in hoger beroep

(€ 759,- per punt), te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente zoals door [verweerster] is verzocht.

De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Almere van 25 oktober 2018, waarvan beroep;

veroordeelt [verzoeker] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 324,- griffierecht en € 1.518,- salaris advocaat volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met € 157,- nasalaris en, indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking aan deze veroordeling is voldaan en betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met € 82,- nasalaris en met wettelijke rente over de volledige proceskosten;

wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en O.E. Mulder en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2019.

Artikel delen