De archeologische monumentenzorg in Nederland komt voort uit het Verdrag van Valletta (ook wel Verdrag van Malta), dat in 1992 door de leden van de Raad van Europa is ondertekend. Ook voor de archeologische monumentenzorg geldt het overgangsrecht uit de Erfgoedwet. Artikel 9.1 van de Erfgoedwet bepaalt dat hoofdstuk V paragraaf 1 en 9 van de Monumentenwet 1988 van toepassing blijven tot de Omgevingswet in werking is getreden. De archeologische monumentenzorg is geregeld in hoofdstuk V van die wet.
In het Verdrag van Valletta zijn afspraken gemaakt ter bescherming van het Europese archeologisch erfgoed. Na een lange voorbereidingstijd heeft het verdrag zijn doorwerking gekregen naar de relevante regelgeving.1Een van de belangrijkste uitgangspunten van de archeologische monumentenzorg en van het verdrag van Valletta is dat het archeologisch erfgoed zoveel als mogelijk in de bodem (in situ) bewaard blijft. Alleen als dat ongestoorde verblijf niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat bouw- of aanlegactiviteiten zijn voorgenomen, moeten de in de bodem aanwezige waarden door opgravingen worden veiliggesteld.
In de afgelopen tientallen jaren heeft het Rijk vele archeologische voorwerpen en vindplaatsen in kaart gebracht. Al deze gegevens zijn opgenomen in een centrale databank, het Archeologisch Informatie Systeem (Archis). Op basis van dit bestand is voor elke provincie een Archeologische Monumentenkaart (AMK) gemaakt. De AMK geeft per provincie een overzicht van alle terreinen waarvan bekend is dat zij archeologische waarden bevatten. De kaart wordt uiteraard steeds geactualiseerd. Op basis van de criteria ‘kwaliteit’, ‘zeldzaamheid’ en ‘contextwaarde’ kan aan terreinen waarde worden toegekend, t.w.:
archeologische waarde;
hoge archeologische waarde;
zeer hoge archeologische waarde.
De terreinen van zeer hoge archeologische waarde zijn gedeeltelijk als archeologisch rijksmonument aangewezen. Veel oude stads- en dorpskernen hebben de aanduiding ‘terrein van hoge archeologische waarde’ gekregen.
Het is niet uitgesloten, en zelfs waarschijnlijk, dat ook buiten de op de AMK aangegeven gebieden waardevolle archeologische resten in de grond aanwezig zijn. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) doet voorspellingen over de omvang van dat archeologisch potentieel. Op deze verwachtingenkaart is aangegeven hoe hoog de kans is dat in een bepaald gebied archeologische resten worden aangetroffen.2Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het behoud van archeologische waarden al bij de voorbereiding worden betrokken. Niet voor niets bepaalt artikel 38a Monumentenwet 1988 dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan of beheersverordening ‘rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten’. Om de nodige kennis hiertoe te vergaren kan voor het bureauonderzoek gebruikgemaakt worden van het AMK, de IKAW, waarnemingen in Archis en eventueel nog andere bronnen. Ook een inventariserend veldonderzoek kan bijdragen aan de kennis van een gebied.
Om te voorkomen dat archeologische waarden worden vernield voordat deze adequaat zijn beschermd in het bestemmingsplan voorziet artikel 38 Monumentenwet 1988 in de mogelijkheid dat de raad een verordening vaststelt in het belang van de archeologische monumentenzorg.3In deze verordening worden regels gesteld over de eisen aan onderzoek bij opgravingen of kunnen juist situaties worden benoemd waarin het college van burgemeester en wethouders kan afzien van nader archeologisch onderzoek. Om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun opvatting te geven over deze beperkingen van hun eigendomsrecht, bepaalt de wet dat de verordening moet worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb. Het verdient aanbeveling deze verordening aan te haken aan de Wabo. De toestemmingen uit deze verordening worden dan geïntegreerd in het omgevingsvergunningstelsel.
Van de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld aanleg of bouw kan worden verlangd dat hij een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde wordt vastgesteld van het terrein dat wordt bewerkt. Als uit het onderzoek blijkt dat opgravingen gedaan moeten worden om archeologische waarden veilig te stellen, kan de gemeente de kosten daarvan verhalen op degene aan wie de medewerking wordt verleend, volgens het principe ‘de veroorzaker betaalt’.
1 Dit is gebeurd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die voorzag in de aanpassing van onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud).
2 Op dit moment zijn er ook nog de niet gekarteerde terreinen, waarvan geen gegevens beschikbaar zijn over de eventueel aanwezige archeologische waarden. Deze terreinen zijn blanco op de AMK of IKAW. Bij deze terreinen ontbreekt nog de nodige kennis over de aanwezigheid van die archeologische waarden.
3 Sinds juli 2013 hebben de meeste gemeenten hun bestemmingsplannen geactualiseerd en zijn ook de archeologische waarden adequaat beschermd. Dat betekent niet dat de verordeningen overbodig zijn geworden. Als onderzoeken zijn uitgevoerd, kan blijken dat een gebied een lagere of juist hogere archeologische waarde heeft dan was verwacht. Dat kan ertoe leiden dat op grond van het bestemmingsplan noodzakelijk vooronderzoek niet nodig is, of onderzoek nodig is op plaatsen die in het bestemmingsplan niet zijn opgenomen. De verordening kan daarvoor de basis leggen.