met de komst van de Wabo omgevingsbreed zijn gaan gelden. Een kort overzicht van wettelijke voorschriften en de doorwerking daarvan.
Eerste uitgangspunt is dat het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) verantwoordelijk is voor de bestuursrechtelijke handhaving van alle voorschriften die onder de verantwoordelijkheid van dat gezag zijn vergund;2dus ook van de voorschriften die betrekking hebben op wetgeving waarvoor het niet rechtstreeks op grond van de wet verantwoordelijk is. Het tweedelijnstoezicht op de uitvoering gebeurt door Gedeputeerde Staten. Dat college heeft de bevoegdheid om aan de gemeente een aanwijzing te geven om hun handhavingsorganisatie op orde te brengen. In extremis hebben Gedeputeerde Staten zelfs de bevoegdheid om gemeenten te verplichten hun taken op dit terrein in een gemeenschappelijke regeling onder te brengen (artikel 5.7 en 5.8 Wabo).
In de Wabo zelf (artikel 5.3 tot en met 5.9) is een verplichting opgenomen voor de verschillende betrokken bestuursorganen bij de handhaving om de taken op elkaar af te stemmen. Dit betekent dat provincie, waterschappen, politie en – eventueel – openbaar ministerie afspraken moeten maken over de ‘strategische, programmatische en onderling afgestemde uitvoering’.
Aan welke eisen3moet de handhavingsorganisatie voldoen? Een eerste verplichting is het vaststellen van een handhavingsbeleid (artikel 7.2 Bor). In dat beleid moet gemotiveerd worden vastgesteld welke handhavingsdoelen de gemeente zich stelt. Het beleid moet zijn gebaseerd op een probleemanalyse en inzicht geven in de gestelde prioriteiten. Ook moet het beleid regelmatig worden geëvalueerd en bezien of aanpassing nodig is.
Daarnaast moet inzicht worden gegeven in hoe het college denkt de gestelde doelen te bereiken. Anders gezegd; wat is de gemeentelijke handhavingsstrategie? Vragen die moeten worden beantwoord zijn onder meer:
Hoe is toezicht op de naleving georganiseerd?
Hoe wordt gerapporteerd en welk vervolg krijgen de rapportages?
Welke bestuurlijke sancties gebruikt de gemeente, welke termijnen worden daarbij gehanteerd, enzovoorts.
Hoe wordt het naleefgedrag van de burger bevorderd en welke rol speelt voorlichting daarbij?
Hoe wordt omgegaan met overtredingen door de overheid zelf?
Welke afspraken zijn gemaakt met andere bestuursorganen over het bovenstaande?
Het beleid moet worden bekendgemaakt aan de raad. De raad hoeft het beleid dus niet vast te stellen, maar moet er wel kennis van kunnen nemen om zijn controlerende rol naar behoren te kunnen uitoefenen.
Het beleid moet jaarlijks worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma (artikel 7.3 Bor).
In dat programma wordt vastgelegd welke activiteiten het college van plan is in het betreffende jaar uit te voeren. Uit het programma moet de relatie duidelijk worden met de gestelde handhavingsdoelen en de prioriteiten. Ook het programma wordt bekendgemaakt aan de raad.
Dan de uitvoeringsorganisatie (artikel 7.4 Bor). Die moet zo worden ingericht dat een adequate en behoorlijke uitvoering van het handhavingsbeleid mogelijk is. Zo moet de formatie die beschikbaar is voor de uitvoering van de taken op het terrein van vergunningverlening, toezicht en handhaving worden vastgelegd. Datzelfde geldt voor de te onderscheiden functies en de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij die functies horen. Ook moet worden zorg gedragen voor een adequate functiescheiding tussen vergunningverlening en toezicht bij milieutaken. De bereikbaarheid en beschikbaarheid buiten kantooruren moet worden geregeld. De werkprocessen, procedures en informatievoorziening moeten worden beschreven en, zo zegt het Bor fijntjes: de werkzaamheden worden ook uitgevoerd in overeenstemming hiermee.
De gemeente moet zorg dragen voor de vereiste financiële en personele middelen (artikel 7.5 Bor). De noodzakelijke middelen moeten inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting zijn gewaarborgd. Deze verplichting geldt zowel voor het beleid als de uitvoering daarvan. Ook moet de wijze van berekening inzichtelijk worden gemaakt en moeten deze middelen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn.
Met behulp van een geautomatiseerd systeem moeten de resultaten en de voortgang van de werkzaamheden worden bewaakt. Dit geldt voor zowel de uitvoering van het handhavingsprogramma als voor de gestelde beleidsdoelen. In het systeem moeten ook de gegevens worden vastgelegd van toezicht en handhaving (artikel 7.6 Bor). Op grond van artikel 10.6 Mor moet de monitoring in ieder geval inzicht geven in de aantallen uitgevoerde controles, geconstateerde overtredingen, opgelegde bestuurlijke sancties, processen-verbaal en ontvangen klachten over mogelijke overtredingen.
Ten slotte is het college verplicht om periodiek een rapportage op te stellen (artikel 7.7 Bor) over:
het al dan niet bereiken van de gestelde handhavingsdoelen;
de uitvoering van de activiteiten in relatie tot het handhavingsprogramma, de gestelde doelen en de prioriteiten;
de wijze waarop uitvoering is gegeven aan afspraken met de handhavingspartners;
een evaluatie of, en in welke mate, de werkzaamheden hebben bijgedragen aan de gestelde doelen.
Ook deze rapportage moet worden bekendgemaakt aan de raad.
In de wettekst wordt niet letterlijk gesproken van een integrale handhaving op de werkvelden waarvoor de gemeente bevoegd is (bouw- en woningtoezicht, milieu, ruimtelijke ordening, brandveiligheid). Het vloeit echter logischerwijze wel voort uit de systematiek van de wet. Ook past de doelstelling in de uitgangspunten die de raad heeft geformuleerd, die ervan uitgaan dat de burger en het bedrijfsleven niet onnodig worden belast.
In hoofdstuk 10 Mor wordt op een aantal punten concrete eisen gesteld aan de verplichtingen zoals die in het Bor zijn vastgelegd. Naar aanleiding van verschillende incidenten (onder andere de vuurwerkramp in Enschede) zijn onderzoeken gedaan naar instrumenten om de handhavingskwaliteit te vergroten. Zo zijn er kwaliteitscriteria opgesteld die een toetsingskader zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van handhavingsorganisaties. In eerste instantie was het streven deze kwaliteitscriteria via de wet te verplichten. Uiteindelijk is dit niet gebeurd. In 2016 is echter in de Wabo vastgelegd dat de raad een verordening moet vaststellen, waarin regels zijn opgenomen over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan vergunningverlening, toezicht en handhaving.
De VNG en het IPO hebben een modelverordening ontwikkeld voor het vastleggen van de kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria zijn nu alleen verplicht gesteld voor de organisaties die verplicht zijn voor de uitvoering van de BRZO-taken.
Met de komst van Omgevingswet zal ook de rol van de gemeente bij vergunningverlening en toezicht wijzigen. In de voorbereiding daarop wordt nu al werk gemaakt van de private kwaliteitsborging in de bouw. Die ontwikkeling vermindert de bereidheid, en ook de noodzaak, om rigoureuze wijzigingen in de bestaande uitvoeringspraktijk te brengen.
1 Op grond van het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer.
2 Artikel 5.2 lid 1 Wabo Dit geldt inclusief de afhandeling van klachten die betrekking hebben op de naleving.
3 Zie hiertoe § 7.1 van het Besluit omgevingsrecht.