Een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
geen verandering van de draagconstructie;
geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering;
geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en:
geen uitbreiding van het bouwvolume.
Het achtste onderdeel van artikel 3 is een soort van “restcategorie” waaronder werkzaamheden vallen die van beperkte betekenis zijn maar niet vallen onder de andere onderdelen van artikel 2 en 3. Omdat het gaat om een “restcategorie” is het niet toegestaan om te “shoppen”. Als een bouwwerk niet valt onder de omschrijving en kenmerken van één van de onderdelen van artikel 2 of 3 dan kan die activiteit niet “ondergebracht” worden bij dit onderdeel. Bijvoorbeeld een dakraam op minder dan 0,5 meter uit de zijkant van het dak. Deze is niet vergunningvrij. Dan mag niet deze activiteit alsnog vergunningvrij worden uitgevoerd op grond van onderdeel 8 met als argument dat het een verandering is van weinig betekenis. In dat geval is er voor dat bouwwerk gewoon een omgevingsvergunning vereist. Idem de redenering dat als ten gevolge van een vergunningvrije activiteit, het aanbouwen van een serre, wel constructieve werkzaamheden noodzakelijk zijn, dit artikel als handvat wordt gebuikt voor de opvatting dat de werkzaamheden daarom niet vergunningvrij zijn omdat er sprake is van een verandering van de draagconstructie.
Gezien de omschrijving “een verandering van een bouwwerk” kan hier veel onder vallen. Door een viertal kenmerken is dit veelomvattende onderdeel ingekaderd. Kenmerk c en d leggen een beperking op in de omvang/grootte van het bestaande bouwwerk waar de veranderingen in/aan plaatsvinden, het bouwvolume en de bebouwde oppervlakte mogen niet toenemen. De kenmerken a en b zijn meer van (bouw)technische aard.
De omschrijving bepaalt dat het moet gaan om een verandering van een bouwwerk en niet het bouwen van een zelfstandig bouwwerk of een van een bestaand bouwwerk te onderscheiden zelfstandig bouwwerk. Dat onderscheidt komt voort uit de jurisprudentie waar het ging om een zonnecollector met boiler op een plat dak van een bijgebouw.
Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat voor het plaatsen van de onderhavige zonnecollector met boiler een bouwvergunning is vereist. Zij hebben betoogd dat sprake is van een vergunningvrij bouwwerk in de zin van
artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet.
Dit betoog noopt in de eerste plaats tot beantwoording van de vraag of hier sprake is van een zelfstandig bouwwerk.
Vast staat dat op een plat dak van een garage/berging een frame is geplaatst waarin schuin opstaand een zonnecollector met een oppervlakte van ongeveer 2 m2 is bevestigd en boven deze zonnecollector een boiler(tank) met een lengte van 2.30 meter en een hoogte van 51 centimeter.
Onder deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het hier geen verandering aan een bouwwerk betreft, maar de oprichting van een, van de onderliggende garage/berging te onderscheiden, zelfstandig bouwwerk. Derhalve is artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet niet van toepassing.
De Afdeling is dan ook, zij het op andere gronden dan de rechtbank, van oordeel dat voor het plaatsen van de onderhavige zonnecollector met boiler een bouwvergunning is vereist.
Ook het bouwen van een schoorsteen tegen de gevel, voor de open haard of de houtkachel, valt niet onder deze restcategorie. Het plaatsen van deze schoorsteen moet gezien worden als het toevoegen van een bouwwerk aan een bestaand bouwwerk en is niet een verandering van een bestaand bouwwerk.
Het eerste kenmerk is dat de werkzaamheden geen verandering van de draagconstructie tot gevolg mag hebben. Zo kunnen werkzaamheden aan het dak al snel gezien worden als van constructieve aard. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State was van mening dat het vervangen van de sporen van een kap niet vergunningvrij kan zijn.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die appellant aan de woning heeft verricht, bestaan uit het vervangen van riet en dakpannen, van onder- en bovensporen, het gedeeltelijk vervangen van de bovenplaat, het vervangen van hanenbalken, een nieuwe balklaag, een nieuwe vloer voor de zolderverdieping en een gedeeltelijke vervanging van de muurplaat.
Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de door hem verrichte werkzaamheden bouwvergunning is vereist en hij in strijd met
artikel 40, eerste lid, van de Woningwet
(hierna: Ww) heeft gehandeld. Volgens hem behoren die werkzaamheden tot het gewone onderhoud als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww, althans zijn die aan te merken als van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww.
Het tweede kenmerk dat van toepassing is, is dat het geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering tot gevolg mag hebben.
Brandcompartimentering is een eis die voorkomt uit het Bouwbesluit 2012 welke inhoudt dat een gebouw wordt opgedeeld in zelfstandige eenheden die, door de aangebrachte voorzieningen, zodanig zijn gebouwd dat de voortplanting van rook en vuur gedurende een bepaalde periode wordt belet. Omdat deze eisen dermate van belang zijn is bepaald dat de vergunningvrije veranderingen uit dit onderdeel geen invloed mogen hebben op deze compartimentering.
Ook mogen, op grond van het derde kenmerk, de werkzaamheden niet tot gevolg hebben dat de bebouwde oppervlakte wordt vergroot. Gelet op de wijze van meten uit artikel 1, tweede lid, onderdeel c, kunnen ondergeschikte onderdelen tot een omvang van 0,5 meter daarbij buiten beschouwing gelaten worden. Het maken van bijvoorbeeld een overstek, raamdorpel of regengoot behoeft niet als uitbreiding van bebouwde oppervlakte te worden gezien.
Er is enige discussie geweest of het isoleren van het dak aan de buitenzijde nu wel of niet beschouwd moest worden als het vergroten van het bouwvolume. Hoe kan eenvoudig worden bepaald of er sprake is van het vergroten van het bouwvolume? Simpel uitgelegd. Laat het bestaande huis in een bak met water zakken en zie wat de waterverplaatsing is. Laat deze zelfde woning na de werkzaamheden wederom in de bak met water zakken. De waterverplaatsing zal dan meer zijn dan de eerste keer wat tot de conclusie leidt dat het volume is toegenomen.
Om die reden is het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van een woning vergroten van het bouwvolume en gebonden aan een omgevingsvergunning. Ook de helpdesk van de Rijksoverheid deelt deze mening. Al geven zij een genuanceerd antwoord of in alle gevallen ook de vergunning aangevraagd moet worden.
Op het moment dat een woning van buiten wordt geïsoleerd, waarbij verder dezelfde materialen worden toegepast, dan wordt het bouwvolume vergroot. Er wordt namelijk langs de buitenkant van de woning gemeten. Door het aanbrengen van isolatie op het dakbeschot of aan de buitenzijde tegen de gevel neemt het volume van de woning toe. Het aan de buitenzijde isoleren is dus vrijwel altijd vergunningplichtig. Het is echter wel de vraag in hoeverre door de toename van volume sprake is van een aantasting van het ruimtelijk beeld. Bij een vrijstaande woning lijkt er geen enkele impact op de omgeving, bij een twee onder een kap wel door verschil in afmetingen. Volgens de letter van de wet is er in ieder geval een vergunning nodig. Antwoord: Artikel 3, lid 7 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is inmiddels door tussenvoeging van een onderdeel met vernummering, lid 8 geworden. Op het moment dat een woning van buiten wordt geïsoleerd, waarbij verder dezelfde materialen worden toegepast, wordt het bouwvolume vergroot. Er wordt namelijk langs de buitenkant van de woning gemeten. Door het aanbrengen van isolatie op het dakbeschot of aan de buitenzijde tegen de gevel neemt het volume van de woning toe. Het aan de buitenzijde isoleren is dus vrijwel altijd vergunningplichtig. Het is echter wel de vraag in hoeverre door de toename van volume sprake is van een aantasting van het ruimtelijk beeld. Bij een vrijstaande woning lijkt er geen enkele impact op de omgeving, bij een twee onder een kap wel door verschil in afmetingen. Volgens de letter van de wet is er in ieder geval een vergunning nodig.
Wat nu als een vergunde lichtbak met tl-verlichting, in verband met verbouwwerkzaamheden tijdelijk wordt verwijderd en na terugplaatsing is voorzien van led-verlichting in plaats van tl-verlichting. Is dit een wijziging als bedoeld in dit artikel?
Ja, dus, volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State3.
Waar ging het hier om:
Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de bovenwoning op een perceel. Op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen is een reeds bestaande lichtreclamebak ingetekend. Dit frame met lichtbak is tijdens de verbouwing tijdelijk verwijderd en na de verbouwing is het bestaande frame weer aangebracht, waarbij hij de voorheen bestaande TL-verlichting heeft vervangen door een led-scherm. Het led-scherm bevindt zich op het dak van het pand, gericht naar het dichtbij gelegen spoor. In deze zitting gaat het uiteindelijk alleen over het led-scherm.
In de uitspraak staat:
De op het dak van het pand bevestigde lichtreclame bestaat uit een metalen frame waarin een lichtbak is bevestigd. De breedte is ongeveer 6 m, de hoogte ongeveer 1 m en de diepte ongeveer 30 cm. Gelet op de afmetingen ervan en de wijze waarop het aan het gebouw is bevestigd, heeft de rechtbank deze constructie terecht aangemerkt als een bouwwerk.
Het bij besluit van 27 september 2011 vergunde frame met lichtreclame was voorzien van TL-lampen. Dit bouwwerk is in die zin gewijzigd dat de transparante voorzijde van de lichtbak samen met de in de lichtbak aangebrachte TL-verlichting is vervangen door een even zo grote oppervlakte aan units led-verlichting, die in de bestaande bak zijn aangebracht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aanbrengen van deze verandering in het bouwwerk moet worden aangemerkt als bouwen in de zin van
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
.
Volgens de Nota van Toelichting (Stb. 2010, 143, blz. 157 en 158) bij artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor heeft de invulling van het begrip “verandering van niet-ingrijpende aard” uit artikel 3, eerste lid, onder k, van het Bblb tot veel casuïstiek in de jurisprudentie geleid. Met de nieuwe regeling is ervoor gekozen een breuk met deze jurisprudentie tot stand te brengen door te werken met meer geobjectiveerde randvoorwaarden en het begrip “van niet-ingrijpende aard” te schrappen.
Dit betekent dat de eis dat het moet gaan om een “verandering van niet-ingrijpende aard” is losgelaten en dat het veranderen van een bouwwerk omgevingsvergunningvrij is indien aan de in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor genoemde voorwaarden is voldaan. Vast staat dat daarvan in dit geval sprake is. Voor het vervangen van de TL-verlichting door een led-scherm is ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor derhalve geen omgevingsvergunning vereist. Artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Bor maakt dat niet anders, nu voor het aanbrengen van de lichtreclamebak omgevingsvergunning is verleend. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant B] niet gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en
artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo
. Het college was daarom niet bevoegd op te treden tegen het zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning aanbrengen en in stand houden van het led-scherm.
Afsluitend
In de artikelen 2 en 3 worden de bouwwerken genoemd welke in principe zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen opgericht mogen worden. Daarbij is artikel 2 het meest verregaande in die zin dat bij die genoemde bouwwerken ook strijd met het bestemmingsplan zich kan en mag voordoen, maar dat het bouwen desondanks vergunningvrij is. Dat in tegenstelling tot de bouwwerken genoemd in artikel 3, vergunningvrij heeft daar alleen betrekking op het onderdeel bouwen. Er kan wel sprake zijn van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor de activiteit strijdig gebruik bestemmingsplan.
Maar wat wel voor beide artikelen van toepassing kan zijn is de beschermde status op basis van een monument en/of beschermd stads- of dorpsgezicht. Bij de toelichting op artikel 4a zal daar verder op in worden gegaan.
Ook is hier van belang het tweede lid van artikel 5 van de Bijlage: de artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.
De verwijzing naar artikel 2.1 van de wet is de verwijzing naar artikel 2.1 van de Wabo waarin staat dat het verboden is om zonder vergunning te bouwen of grond/perceel/ gebouw te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
[Appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het verbouwen van de achterruimte om die geschikt te maken voor horeca-activiteiten geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist. Hij stelt hiertoe dat die ruimte op het moment dat de aanvraag werd ingediend al in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt en dat voor de bouwwerkzaamheden, hoewel die op zichzelf voldoen aan het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II, behorende bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van die bijlage, daarom toch een omgevingsvergunning is vereist.
Ingevolge
artikel 2.3, eerste lid, van het Bor
, is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3, in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II, behorende bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
geen verandering van de draagconstructie;
geen verandering van de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering;
geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;
geen uitbreiding van het bouwvolume.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van bijlage II, behorende bij het Bor, zijn de artikelen 2 en 3 niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.
Ingevolge
artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo
, zoals dit artikel luidde ten tijde van het besluit van 17 februari 2012, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en
2.2
, onverminderd het bepaalde in
artikel 2.10, tweede lid
, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.
1 ECLI:NL:RVS:2000:AA6746, Instantie Raad van State, Datum uitspraak 10-07-2000, Zaaknummer 19900999-1.
2 Afdeling bestuursrechtspraak, Datum uitspraak 5 juli 2006, zaaknummer 200507313/1.
3 ECLI:NL:RVS:2015:2107.
4 ECLI:NL:RVS:2014:173, Instantie Raad van State, Datum uitspraak 29-01-2014, Zaaknummer 201300854/1/ A4.