Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

In afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Besluit bodemkwaliteit wordt een onderscheid gemaakt in:

Het grootste verschil tussen bouwstoffen enerzijds en grond en baggerspecie anderzijds is dat alleen bij grond en baggerspecie gebiedsgericht beleid mogelijk is: gemeenten kunnen, naast generiek beleid, gebiedsspecifiek beleid ontwikkelen voor het toepassen van grond en baggerspecie. Bij bouwstoffen (hoofdstuk 3, Bbk) is er uitsluitend sprake van generiek beleid.

In beide sporen is de normstelling (met bijbehorende begrippen) relevant.

Achtergrondwaarden: De achtergrondwaarden zijn in de Regeling bodemkwaliteit voor een groot aantal stoffen opgenomen. Het zijn landelijk vastgestelde generieke waarden voor een goede bodemkwaliteit op basis van gehalten zoals die op dit moment voorkomen in de landbodem van natuur- en landbouwgronden waarvoor geldt dat er geen verwachting bestaat van een meer dan normale diffuse achtergrond-belasting vanwege antropogene en natuurlijke bronnen. Landbodems in relatief onbelaste gebieden in Nederland voldoen in overgrote meerderheid aan de achtergrondwaarde. De waarden zijn vastgesteld in het RIVM-project “Achtergrondwaarden 2000” (AW 2000, RIVM Rapport 711701052). Partijen grond en baggerspecie die voldoen aan de achtergrondwaarden zijn vrij toepasbaar. Het Besluit bodemkwaliteit stelt hieraan geen aanvullende toetsingswaarden (artikel 39, Bbk). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit worden de achtergrondwaarden ook wel de “altijd-grens” genoemd; het materiaal is altijd en overal toepasbaar.

Interventiewaarden (saneringscriterium): In artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit wordt verwezen naar de landelijk vastgestelde (generieke) waarden die aangeven dat bij overschrijding sprake is van een potentiële ernstige vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft zoals bedoeld in artikel 36 van de Wet bodembescherming. Bij overschrijding van de interventiewaarde moet nader worden onderzocht of er op die locatie en de gegeven omstandigheden sprake is van risico’s voor mens, plant of dier (inclusief de verspreiding naar de omgeving) en of er maatregelen moeten worden genomen om de risico’s te verminderen of ongedaan te maken. Een overschrijding van de interventiewaarde houdt dus niet automatisch in dat verontreinigde grond, baggerspecie of grondwater wordt gesaneerd. Voor het Besluit bodemkwaliteit hebben de interventiewaarden de betekenis dat grond en baggerspecie boven deze grens in beginsel nooit mogen worden toegepast (artikel 36, lid 2, onder a, Bbk). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit wordt het saneringscriterium ook wel de “nooit-grens” genoemd.

Maximale waarden: Tussen de achtergrondwaarden en de interventiewaarden liggen de maximale waarden die afhankelijk zijn van de bodemfunctie. Deze waarden geven de bovengrens aan van de kwaliteit die nodig is om de bodem blijvend geschikt te houden voor de functie die de bodem heeft. Er zijn voor landbodems generieke maximale waarden vastgesteld als grenzen voor de kwaliteit die hoort bij de functie van de bodem (voor wonen en voor industrie). Overigens betekent een overschrijding van een maximale waarde niet dat de locatie niet geschikt zou zijn voor het huidige of beoogde gebruik. In het gebiedsspecifieke beleid kunnen Lokale Maximale Waarden worden vastgesteld.