Er zijn verschillende manieren om verjaring te stuiten.
I. Vrijwillig bezitsverlies door bezitter/niet eigenaar
Het spreekt voor zich dat een verjaring wordt gestuit als de gebruiker het bezit van de zaak vrijwillig teruggeeft aan de eigenaar. Daardoor stelt de gebruiker de eigenaar in staat om die macht uit te oefenen die de gebruiker zelf over het goed had.
Artikel 3:114 BW.
Geeft de bezitter de zaak aan een ander dan de rechthebbende in bezit óf laat deze de grond door een derde in bezit nemen – bijvoorbeeld een rechtsopvolger – dan loopt de verjaring door ten gunste van die derde. Bij verjaring worden de termijnen van de verschillende (opeenvolgende) bezitters bij elkaar opgeteld.
Artikel 3:102 BW.
In juridisch jargon wordt dit «opvolging van bezit onder een andere dan algemene titel», genoemd.
II. Een daad van rechtsvervolging
Om te voorkomen dat een verjaringstermijn wordt voltooid, kan de eigenaar naar de rechter stappen.
Artikel 3:316 lid 1 BW
De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door ieder daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in een vereiste vorm geschiedt.
Ook kan een lopende verjaringstermijn gestuit worden door een andere daad van rechtsvervolging, zoals het uitbrengen van een dagvaarding, een eis in reconventie, het indienen van een verzoekschrift, maar ook het inleiden van arbitrage, het indienen van een vordering ter verificatie in een faillissement, het leggen van derdenbeslag of een handeling strekkende tot het verkrijgen van bindend advies. De rechtsvervolging moet dus in de juiste vorm worden gegoten. Dit wordt ook wel de »stuiting in rechte« genoemd. Zomaar een briefje sturen naar de wederpartij, in de trant van
“We hebben gebruik van ons perceel door u geconstateerd. We verwijzen naar onze brieven d.d. [data]. In uw brief [datum] heeft U aangegeven dit gebruik niet te willen beëindigen. In onze vergadering van [datum] hebben wij besloten ons te beraden over te nemen gerechtelijke stappen. We merken deze brief aan als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:316 BW.”
is vragen om moeilijkheden:
de term “gebruik suggereert houderschap en geen bezit – dat is inconsequent, want alleen bezit kan worden geraakt door stuiting;
een brief aan de wederpartij is geen daad van rechtsvervolging.
Net zo onhandig is het als een rechthebbende uitsluitend eist dat een beroep op verjaring door de wederpartij nader wordt onderbouwd. Dat is niet gelijk te stellen aan een daad van rechtsvervolging.
Rb Roermond: 17 augustus 2005, ECLI:NL:RBROE:2005:AU2317.
III. Schriftelijke aanmaning
en daarna een daad van rechtsvervolging
Artikel 3:317 BW
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
De verjaring van andere rechtsvorderingen wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning, indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een stuitingshandeling als in het vorige artikel omschreven.
Stuiting is natuurlijk nogal een zware maatregel. Het kan betrokkenen rauw op het dak vallen. Ook kan het een eigenaar nogal wat werk opleveren. Men zal een rechtszaak moeten voorbereiden. Een eigenaar kan tijd winnen door de stuiting vooraf te laten gaan door een schriftelijke aanmaning. In tegenstelling tot een daad van rechtsvervolging is dat wel vormvrij en kan dus geschieden in de vorm van een (aangetekende) brief aan de wederpartij/bezitter.
Hof Den Bosch: 13 november 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7858:de aanmaning moet wel door de wederpartij worden ontvangen. De bewijslast daartoe ligt bij de rechthebbende.
Dit wordt wel de »stuiting buiten rechte« genoemd. Daarna heeft de eigenaar nog een half jaar de tijd om zónder gerechtelijke procedure met de bezitter een oplossing te bereiken.
De schriftelijke aanmaning is vormvrij en dus beduidend minder complex dan bijvoorbeeld een dagvaarding. Toch vereist een schriftelijke aanmaning wel zorgvuldigheid, de aanmaning moet:
ondubbelzinnig zijn;
door de wederpartij zijn ontvangen
Hof Leeuwarden: 23 juni 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BI9991.
(bij de juiste persoon
Artikel 3:37 lid 3 BW.
); en
geen vaagheden bevatten.
HR: 30 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0807:ook nadien mag er geen onduidelijkheid bestaan over de status van de aanmaning en die duidelijkheid moet de rechthebbende als verzender van de aanmaning verschaffen.
Het moet een voldoende duidelijke waarschuwing zijn
HR: 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6020. CRvB: 11 april 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AW1290.
, waarin de eigenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming of op zijn bezit voorbehoudt.
Rb Zutphen: 3 mei 2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:AY6880. Rb Leeuwarden: 6 februari 2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:BC6058. Hoge Raad: 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG6471.
Zoals elke gerichte rechtshandeling, moet deze gericht zijn tegen de bezitter die thans het bezit heeft en niet tegen eventuele derden, zoals advocaten, adviseurs of andere hulptroepen.
Artikel 3:37 lid 3 BW.
De bewijslast ligt bij de verzender.
Rb Almelo: 20 april 2011, ECLI:NL:RBALM:2011:BQ4200, Hof van Twente.
Al met al stelt de rechtspraak geen al te hoge eisen aan de stuiting op grond van artikel 3:317 BW.
M.L. Tuil, Stuiting van de verjaring in en buiten rechte, Maandblad voor Vermogensrecht 2010, blz 221-227.
Vanuit het perspectief van de eigenaar biedt zo’n aanmaning dus het voordeel van tijdswinst (een half jaar langer dan een daad van rechtsvervolging) en minder procedurele eisen. De schriftelijke aanmaning is er echter niet alleen om de belangen van de eigenaar te behartigen. De schriftelijke aanmaning is ook bedoeld om de bezitter de kans te geven rekening te houden met het feit dat ook na het verstrijken van de verjaringstermijn een vordering (door de eigenaar) te gelde kan worden gemaakt. De waarschuwing moet de bezitter/niet-eigenaar dan ook de kans geven op revindicatie. Dat betekent dat de bezitter, als degene voor wie de schriftelijke aanmaning is bestemt, de beschikking moet houden over gegevens en ander bewijsmateriaal, van belang voor het voeren van verweer.
Kantonrechter Rb Haarlem: 6 augustus 2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:BG1791. Hof Leeuwarden: 29 maart 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0654.
De schriftelijke aanmaning brengt hooguit een voorwaardelijke stuiting teweeg. Wil zo’n aanmaning of mededeling effect hebben, dan moet de eigenaar vervolgens wél een daad van rechtsvervolging instellen en wel binnen 6 maanden. Na toepassing van artikel 3:317 BW moet dus binnen een half jaar artikel 3:316 BW wordt toegepast. In dat half jaar kan de eigenaar voorbereidingen treffen voor revincatie. Ook kunnen in die periode onderhandelingen worden gestart of afgerond, die tot een minnelijke oplossing leiden. De kans op een minnelijke oplossing kan worden vergroot, als de eigenaar de wederpartij (de bezitter) laat weten dat na uiterlijk een half jaar tóch wordt overgegaan tot revindicatie, als partijen géén oplossing weten te bereiken. De stuiting kan dus op een tamelijk informele manier leiden tot meer druk op een goede uitkomst van onderhandelingen.
“Bij deze zien wij ons genoodzaakt u aan te manen om uiterlijk op [datum ontruiming] het bezit en dus ook het gebruik van ons perceel (zoals door ons reeds aangeduid in onze vorige brief van [datum] of zie bijgevoegde tekening en/of luchtfoto) te staken, aangezien dit niet langer door ons wordt geaccepteerd. Vóór die tijd zult u het perceel “leeg”, dat wil zeggen: vrij van uw eigendommen, moeten opleveren. We hebben dit in onze vergadering van [datum vergadering college van burgemeester en wethouders] besloten. Deze aanmaning geschiedt ter inroeping, verwezenlijking en bewaring van onze rechten en meer in het bijzonder teneinde te verhinderen dat onze aanspraken getroffen zouden worden door verjaring.
Met deze brief laten wij u eveneens weten dat wij ons ondubbelzinnig ons recht op nakoming voorbehouden. U dient dit op te vatten als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 BW. Wij wijzen u erop dat u alle stukken, die betrekking hebben op deze zaak, dient te bewaren.
Rechtbank Maastricht: 16 juli 2008, LJN BD9019, zaaknr. 122203 / HA ZA 07-773.
”
Een alternatief is een aanmaning per exploot. Aangezien een exploot een authentieke akte is, is de bewijsstatus ook iets gunstiger dan die van een onderhandse akte
Zie de artikelen 157-160 Rv.
. In de regel zal een goed aangeklede, onderhandse schriftelijke aanmaning echter goed kunnen volstaan, waarbij valt te denken aan gelijktijdige verzending per fax met datumaanduiding of per aangetekende brief met handtekening retour, plus verzending per gewone post. Let op: op grond van artikel 160 lid 1 sub f en lid 4 Gemeentewet moet aan het versturen van een dergelijke aanmaning, een besluit van burgemeester en wethouders vooraf gaan.
Hoe dan ook, het is voor een succesvolle stuiting onvoldoende om als eigenaar met een gebruiker contact te zoeken om “over het stuk grond te praten”.
Rb Rotterdam: 17 november 2004, rol- en zaaknr. 198907/HA ZA 03-1577, Knoppert/Vestia niet gepubliceerd.
Een mooi voorbeeld waarbij géén stuiting en geen schriftelijke aanmaning werd aangenomen, komt uit de jurisprudentie:
“(…) Ultimo mei van dit jaar hebt u enige voorzieningen aan de uitrit van uw perceel doen aanbrengen die zich uitstrekken tot op het erf van mijn cliënt. Het betreft een brievenbus, een toegangshek (…) en een schuin over en voor het erf van cliënt naar de openbare weg lopend stuk bestrating van 1 á 2 m2. Mijn cliënt heeft u in twee gesprekken gewezen op de onrechtmatigheid van het aanbrengen van deze voorzieningen en u verzocht deze te verwijderen. (…) Ik verzoek u, voor zover nodig sommeer u, derhalve thans nogmaals de aangebrachte voorzieningen binnen één maand na dagtekening van deze brief te verwijderen. (…)”.
Rb Rotterdam: 23 september 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ9033.
Een stuitingshandeling verrichten terwijl de verjaringstermijn ondertussen al is verstreken, heeft geen zin meer: verjaring geschiedt immers onontkoombaar en van rechtswege.
Rb Middelburg: 7 januari 2009, ECLI:NL:RBMID:2009:BH9342, Burgh-Haamstede.
Ook een vordering tot schadevergoeding kan vallen onder artikel 3:317 lid 1 BW. Als tussen partijen bijvoorbeeld discussie is ontstaan over schade aan de gebruikte grond – bijvoorbeeld als gevolg van bouwsels, verbouwingen, olievervuiling of wat dan ook – kan de eigenaar van de grond besluiten om de bezitter daarvoor aansprakelijk te stellen en schadevergoeding te eisen. Zo’n verbintenis tot schadevergoeding, ontstaat immers niet alleen uit overeenkomst, maar ook op grond van de wet (zoals de onrechtmatige daad).
Het komt helaas vaak voor dat een informele brief van een eigenaar niet binnen een half jaar wordt opgevolgd door een daad van rechtsvervolging. Dan is de verjaringstermijn niet gestuit. Wie dus als eigenaar een bezitter wel aanmaant, maar vervolgens de zaak weer tijden laat rusten, loopt het risico dat na het verstrijken van de verjaringstermijn de grond niet meer terug kan worden gevorderd.
President Rb Utrecht: 12 april 2001 (KG 2001, 171). Rb Haarlem: 18 juni 2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:BD8282, coniferen.
Een tweede risico voor de eigenaar is gelegen na het moment dat er wél een daad van rechtsvervolging is ingesteld en partijen dus bij de rechter belanden. In deze gerechtelijke procedure kan de bezitter proberen de schriftelijke aanmaning van de rechthebbende te weerspreken, om aldus te voorkomen dat deze als stuitingshandeling moet worden aangemerkt.
Rb Rotterdam: 23 september 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ9033.
IV. Erkenning – artikel 3:318 BW
Als de wederpartij (bezitter/niet-eigenaar) erkent dat het bezit niet van hem maar van de rechthebbende is, dan wordt de lopende verjaring eveneens gestuit. Dit wordt wel »natuurlijke stuiting« genoemd. De erkenning kan schriftelijk of mondeling zijn, maar hoeft niet zo uitdrukkelijk plaats te vinden. Elke handeling of gedraging waaruit blijkt dat de bezitter het eigendomsrecht van de rechthebbende erkent, is voldoende om een lopende verjaring af te breken. En daarmee lijkt deze vorm van stuiting erg op vrijwillig bezitsverlies.
Vanzelfsprekend is het zaak om er voor zorg te dragen dat een erkenning door de bezitter – indien nodig – kan worden bewezen. Dus: schriftelijk (laten) vastleggen!
Hof Den Bosch: 10 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5138, Schijndel.
Wat in beginsel niet mogelijk is, is dat partijen afstand doen van verjaring.
Artikel 3:322 BW.
Afstand doen van verjaring zou een eigenaar natuurlijk wel goed uitkomen en kan aantrekkelijk zijn om in een onderhandeling naar voren te brengen: “Als jij nou afstand doet van verjaring, dan geven wij als eigenaar in ruil daarvoor [voordeel X of Y]”. Partijen kunnen daartoe een vaststellingsovereenkomst sluiten.
Zo’n afspraak tot afstand komt echter in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Afstand doen van verjaring – bijvoorbeeld door een bezitter – is immers tegenstrijdig: enerzijds wil de bezitter wel degelijk bezitter zijn (en bij het uitblijven van revindicatie leidt dat onverbiddelijk tot eigendom), maar anderzijds wil men geen eigenaar worden. Bovendien treedt verjaring van rechtswege in en wel op grond van dwingend recht. Deze methode oogt dus niet conform de wet, al lijkt de Hoge Raad hier een mouw aan te passen, door het instrument van de vaststellingsovereenkomst (die ook geldig is indien deze overeenkomst in strijd is met het dwingende recht – artikel 7:902 BW) belangrijker te vinden dan de verjaringssystematiek.
M.L. Tuil, Stuiting van de verjaring in en buiten rechte, Maandblad voor Vermogensrecht 2010, blz 224.
Andersom komt natuurlijk ook voor dat een eigenaar zijn verzet tegen verjaring staakt. Een eigenaar kan een beroep op verjaring erkennen en meewerken aan eigendomsoverdracht aan de bezitter. Net als bij de schriftelijke aanmaning, is duidelijkheid dan zéér belangrijk – bijvoorbeeld in de vorm van een onderhandse akte.
Hof Den Bosch: 10 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5138, Schijndel.
Een (vormvrije) verklaring kan wel eens onvoldoende zijn om te spreken van verjaring, vindt de rechtbank Den Bosch:
[eiser] heeft een beroep gedaan op nieuwe feiten waardoor zijn vorderingen een andere grondslag zouden hebben gekregen. Daarbij gaat het om de brief van de gemeente van 3 november 2004. [eiser] leidt uit die brief af dat vast is komen te staan, dat de strook is verjaard. Zulks staat met die brief echter in het geheel niet vast. In die brief staat enkel dat de gemeente instemt met de gestelde verjaring in het proces-verbaal van constatering van de deurwaarde van 1 oktober 2004 (productie 12 dagvaarding), zonder overigens [eiser] als de nieuwe eigenaar te vermelden.
De deurwaarder stelt in genoemd proces-verbaal vast dat de strook grond van 75 m² middels verjaring aan [eiser] is toegevallen. Dat roept allerlei vragen op. Allereerst is in de kadastrale inmeting van november 1971 vastgesteld dat de oppervlakte van de onderhavige strook 55 m2 bedraagt (zie r.o. 2.3) en geen 75 m2. Vervolgens is het niet aan een deurwaarder om eenzijdig vast te stellen dat er sprake is van verkrijgende verjaring door [eiser] van die strook. Dat is een rechtsoordeel dat uiteindelijk is voorbehouden aan de civiele rechter. Op grond waarvan de deurwaarder tot dat rechtsoordeel is gekomen blijkt verder in het geheel niet. Zelfs blijkt niet of de deurwaarder zelf heeft waargenomen dat er in 1971 een hekwerk is geplaatst en dat dit hek er op 1 oktober 2004 nog steeds staat. Dat de gemeente op basis van dit proces-verbaal instemt met de verjaring van een strook grond is haar zaak als eigenares van de strook, maar daarmee staat de verjaring niet vast.
Rb Den Bosch: 28 maart 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BA2464, Haaren.
V. Onvrijwillig bezitsverlies – “terugpakken”
Verlies van het bezit doet een reeds lopende verjaringstermijn eindigen. Bezit kan onvrijwillig worden verloren als de rechthebbende zijn eigendom pardoes zelf (weer of volledig of exclusief) in bezit neemt, althans zelf bezitsdaden pleegt. In de praktijk blijkt dat er maar weinig gebruikers een gang naar de rechter willen maken om:
te bewijzen dát er inderdaad sprake was van bezit – en dat zulks onvrijwillig is verloren; én
te kunnen aantonen hoe lang een verjaringstermijn al liep, voordat het handelen van de eigenaar leidde tot onvrijwillig bezitsverlies.
Echter, áls een gebruiker wél zo’n gang naar de rechter maakt, is de kans aanwezig dat de rechter het onvrijwillige bezitsverlies níet aanmerkt als een stuitingshandeling. Het is ook mogelijk dat een gebruiker het bezit echter binnen een jaar weer terugkrijgt. In dat geval wordt een lopende verjaringstermijn eveneens níet afgebroken. Zie verder § 4.2.