In deze paragraaf behandelen we de Wet geluidhinder per artikel. Dat wil zeggen hoofdstuk I voor wat betreft de relevante artikelen met betrekking tot industrielawaai en hoofdstuk V ‘Zones rond industrieterreinen’. Daarnaast zijn de volgende hoofdstukken (deels) relevant voor industrielawaai:
Hoofdstuk VIII Andere geluidzones
Hoofdstuk VIIIa Hogere waarde en onderzoeksbepalingen
Hoofdstuk VIIIb Binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en gebouwen in zones
Hoofdstuk X Financiële bepalingen
Hoofdstuk XIV Overige bepalingen met betrekking tot geluidzones
Mede gezien de informatie die gegeven is in de voorgaande paragrafen, kan deze paragraaf gebruikt worden als naslag voor een toelichting op de relevante artikelen uit de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk I Algemeen
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 van de wet behandelt de begrippen zoals die in de wet gehanteerd worden. Ze zijn niet allemaal relevant voor industrielawaai, maar voor zover van toepassing worden ze hieronder kort toegelicht.
Het eerste begrip is ander geluidgevoelig gebouw. Dit betreft dus andere gebouwen dan woningen, die vanwege hun bestemming bescherming tegen geluid behoeven. Welke gebouwen dat zijn, is behandeld in het Besluit geluidhinder. Het betreft hier:
onderwijsgebouwen
ziekenhuizen en verpleeghuizen
verzorgingstehuizen
psychiatrische inrichtingen
kinderdagverblijven
Daarnaast wijst het Besluit geluidhinder ook nog twee terreinen als geluidgevoelig aan. Dit zijn:
woonwagenstandplaatsen
ligplaatsen voor woonschepen
Het Besluit geluidhinder gaat verder nog in op de ruimten binnen deze gebouwen die als geluidgevoelig aangemerkt moeten worden, zoals leslokalen, behandelruimten etc.
Geluidgevoelige terreinen worden ook behandeld in het Besluit geluidhinder.
Artikel 1 wijst erop dat het gebruik van het gebouw en terrein als zodanig wel toegestaan moet zijn op grond van een bestemmingsplan of beheersverordening. Dat wil zeggen dat het gebruik als geluidgevoelig gebouw als zodanig legaal moet zijn.
Omdat de begrippen in alfabetische volgorde behandeld worden, komt het begrip woning pas onderaan dit artikel aan de orde. Een woning is een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening. Een woning kan ook in aanbouw zijn. Dit is het geval als hiervoor een bouwvergunning is verleend. Een woning kan ook geprojecteerd zijn. Dit is het geval als de woning volgens het bestemmingsplan is toegestaan, maar er nog geen bouwvergunning verleend is. Deze laatste twee termen zijn ook van toepassing op andere geluidgevoelige gebouwen.
Gebouwen en woningen kennen ook gevels. Een gevel is een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
Ook het Bouwbesluit kent het begrip gevel. In artikel 1b van de wet wordt een belangrijke uitzondering op het begrip gevel gegeven, namelijk wanneer die geen te openen delen bevat. Dit wordt bij het betreffende artikel hierna toegelicht.
Voor het begrip inrichting verwijst de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.
Het belangrijke begrip industrieterrein wordt ook toegelicht. Bedoeld wordt hier alleen de industrieterreinen die gezoneerd zijn. Dit zijn terreinen waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven waarbij op dit terrein, of een gedeelte daarvan, de vestiging van grote lawaaimakers oftewel zoneplichtige inrichtingen is toegestaan. Dit zijn inrichtingen genoemd in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Het equivalente geluidsniveau zoals in deze wet bedoeld, moet bepaald worden op de wijze zoals in artikel 110d van deze wet is aangegeven. In dit artikel staat aangegeven dat deze wijze is vastgelegd in de ministeriële regeling geluidhinder. In deze regeling wordt aangegeven dat hiervoor de Handleiding meten en rekenen industrielawaai uit 1999 (HMRI 1999) gehanteerd moet worden.
Voor het begrip geluidniveau in dB(A) wordt verwezen naar regels die door het IEC in normen zijn vastgelegd.
Het begrip geluidvermogen wordt eveneens verklaard. Dit betreft de hoeveelheid geluidenergie die door een toestel of inrichting per tijdseenheid naar de omgevende lucht kan worden uitgestraald. Opmerkelijk is dat het geluidvermogen is gekoppeld aan een tijdseenheid. In principe is dit niet zoals we het begrip hanteren overeenkomstig de HMRI 1999, waarbij het geluidvermogen (in watt) met behulp van een referentievermogen van 1 picowatt wordt uitgedrukt in een geluidvermogenniveau (LW).
In dit artikel wordt ook het begrip etmaalwaarde van een industrieterrein toegelicht. Dit begrip wordt echter ook in de HMRI 1999 toegelicht en uiteraard zijn we hier in het handboek ook al op ingegaan.
Dit geldt ook voor het eveneens in de Handleiding verklaarde begrip geluidbelasting.
De wet waagt zich ook aan een verklaring voor de begrippen geluid en geluidhinder. Voor geluid wordt hier aangegeven dat dit voor het menselijk oor waarneembare luchttrillingen betreft. Een definitie afgestemd op het geluid dat in deze wet behandeld wordt. Geluidhinder wordt aangeduid als gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid. Dit lijkt dan weer een wat ruimer begrip dan algemeen voor geluidhinder wordt gehanteerd.
Geluidbelasting binnen een woning wordt in dit artikel beperkt tot geluidbelasting binnen een geluidgevoelige ruimte van een woning. Wat als geluidgevoelige ruimte wordt beschouwd is ook in dit artikel verklaard en betreft ruimten binnen een woning die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt en ook als zodanig zijn bestemd. Keukens zijn ook geluidgevoelig voor zover ze groter zijn dan 11 m2. Wat geluidgevoelige ruimten zijn in andere geluidgevoelige gebouwen is weer terug te vinden in het Besluit geluidhinder. Het betreft hier verblijfsruimten zoals:
leslokalen en theorielokalen
onderzoeks- en behandelruimten
recreatie- en conversatieruimten
woon- en slaapruimten
ruimten voor patiëntenhuisvesting
Verder worden nog enkele voor de hand liggende begrippen verklaard als bestemmingsplan en Onze Minister, die hier verder bekend worden verondersteld.
Artikel 1b Uitzonderingen
Het eerste lid van dit artikel geeft aan dat in bepaalde gevallen niet in de avond- en nachtperiode getoetst hoeft te worden. Bijvoorbeeld wanneer het geluidgevoelige gebouw een basisschool is, waarbij ervan uitgegaan kan worden dat die gedurende de avond- en nachtperiode niet als zodanig in gebruik is. Het derde lid bepaalt dat dit ook van toepassing is op de Lnight vanwege een industrieterrein. Vooralsnog wordt de Lnight-waarde niet gebruikt voor industrielawaai, maar dat gaat met de komst van de Omgevingswet veranderen.
Een bijzondere uitzonderingsbepaling is gegeven in het tweede lid van dit artikel, waarbij bepaald is dat het geluid van windturbines die geplaatst zijn op een gezoneerd industrieterrein niet betrokken worden bij het totale geluid van het industrieterrein. Deze installaties staan dus wel op het industrieterrein en moeten voldoen aan het gestelde in het Activiteitenbesluit, maar het geluid wordt niet opgeteld bij het overige geluid vanwege het industrieterrein en speelt dus ook geen rol bij de zonetoets.
Daarnaast een bepaling dat het geluid vanwege een internationaal racecircuit gedurende 12 dagen per jaar niet bij de geluidbelasting vanwege het industrieterrein wordt betrokken. Hierbij wordt de mogelijkheid gegeven om de 12 meest luidruchtige evenementen op het circuit uit te zonderen voor de zonetoets. Overigens worden ook van andere inrichtingen de bijzondere bedrijfssituaties niet getoetst aan de zone, voor zover deze bedrijfssituaties zijn benoemd in de vergunning of in een maatwerkvoorschrift.
Een van de belangrijkste bepalingen van dit artikel staat in het vierde lid. Dit betreft de uitzondering voor toetsing op de gevel, wanneer deze gevel geen te openen delen heeft: de zogenaamde ‘dove gevel’.
Voorwaarde is wel dat de geluidwering van deze gevel zodanig is dat van de geluidbelasting op de gevel niet meer dan 35 dB(A) binnen de woning overblijft. Dus bij een geluidbelasting van bijvoorbeeld 65 dB(A) zal de karakteristieke geluidwering volgens de NEN 5077 ten minste 30 dB moeten bedragen.
Overigens mogen deze gevels wel bij uitzondering te openen delen bevatten, zoals een branduitgang. Die mag dan weer niet grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.
Hoofdstuk 5 Zones rond industrieterreinen
Afdeling 1
Artikel 40 Gezoneerd industrieterrein
Artikel 40 legt de basis voor gezoneerde industrieterreinen. Wanneer bij vaststelling van een bestemmingsplan gronden een zodanige bestemming krijgen dat zich daarop grote lawaaimakers mogen vestigen, ontstaat een gezoneerd industrieterrein, waarbij dan tevens een geluidzone moet worden vastgesteld. De geluidbelasting van dit industrieterrein mag de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Met de geluidbelasting vanwege het industrieterrein wordt bedoeld alle geluidbelasting zoals toelaatbaar op grond van de verleende vergunningen en de bepalingen van het Activiteitenbesluit of op grond van dit besluit vastgesteld maatwerk.
Artikel 41 Wijziging zone
De wijziging of opheffing van een eenmaal vastgestelde zone volgens artikel 40 kan alleen plaatsvinden door het wijzigen van het bestemmingsplan. Opheffen is dan alleen mogelijk wanneer het bestemmingsplan niet langer de vestiging van grote lawaaimakers toestaat.
Het tweede lid van dit artikel stelt wel een voorwaarde aan het wijzigen van de zone. Namelijk dat de wijziging niet mag leiden tot een zoneoverschrijding ten gevolge van de al aanwezige en vergunde bedrijven. Hierbij wordt in het artikel expliciet bedoeld de bedrijven die een omgevingsvergunning hebben zoals bedoeld in de Wabo. Hieronder moeten ook bedrijven geschaard worden die vallen onder het Activiteitenbesluit, wat blijkt uit de redactie van artikel 2.1 van de Wabo.
Wanneer de zone wordt opgeheven zoals aangegeven in het eerste lid, geldt deze beperking niet. Omdat er geen grote lawaaimakers meer toegelaten zijn, is er dan immers in het geheel geen sprake meer van een industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40.
Het derde lid betreft overgangsrecht. Wanneer door een wijziging van het bestemmingsplan niet langer grote lawaaimakers zijn toegestaan, kan het nog wel voorkomen dat er bestaande bedrijven onder die categorie aanwezig zijn op het industrieterrein. Tot die bedrijven zijn vertrokken, blijft de zone dan bestaan.
Het vierde lid bepaalt dat ongeacht of de zone wel of niet gewijzigd wordt, de gemeente de begrenzing van het industrieterrein kan vastleggen. Dit is dus feitelijk de binnenste zonegrens, omdat het industrieterrein zelf geen deel uitmaakt van de zone. Dit lid is toegevoegd omdat voorheen de grens van het industrieterrein niet gedefinieerd was. Dit heeft er in het verleden toe geleid dat op een groot bedrijventerrein bepaald werd dat de grens van het gezoneerde industrieterrein strak langs de terreingrens van de grote lawaaimaker liep en daarmee de rest van het bedrijventerrein niet als industrieterrein gezien werd. Als gevolg daarvan was voor de rest van het bedrijventerrein de Wet geluidhinder niet van toepassing. Dit leidde tot ongewenste situaties. Daarom is nu de mogelijkheid voor de gemeente geschapen om te definiëren wat als industrieterrein beschouwd dient te worden en wat als bedrijventerrein zonder bescherming van de geluidzone.
Artikel 42 Akoestisch onderzoek
Artikel 42 geeft een voorwaarde voor het vaststellen of wijzigen van een zone. Namelijk dat er een akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Dit onderzoek moet duidelijk maken wat de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein is op de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone. Ook moet het onderzoek aangeven welke maatregelen mogelijk zijn als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, met het oogmerk te voldoen aan deze voorkeursgrenswaarde. Wanneer blijkt dat deze waarde niet haalbaar is, kan het vaststellen van een hogere waarde worden overwogen (zie de artikelen hierna), maar dan moet ook de doeltreffendheid van de maatregelen worden onderzocht in relatie tot de vast te stellen hogere waarden.
Hoogst toelaatbare geluidbelasting
De voorkeursgrenswaarde voor woningen gelegen binnen de zone rond een industrieterrein bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. Omdat de grenswaarde op de zone ook 50 dB(A) bedraagt, is het voorstelbaar dat niet op veel plaatsen binnen de zone een geluidbelasting van 50 dB(A) gehaald wordt. Overigens is dit voor bestaande zones ook niet uitgesloten. Voor de oudere industrieterreinen is in het kader van de zonering immers een zone rond het industrieterrein vastgesteld en daarna is in de jaren negentig van de vorige eeuw een saneringsoperatie uitgevoerd. Niet voor alle industrieterreinen is daarna de zone verkleind. Met name in gebieden achter de eerstelijns bebouwing is het dan mogelijk om woningen te bouwen met een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A).
Dit artikel is de basis waarmee voorkomen wordt dat er woningen binnen een zone rond een industrieterrein gebouwd worden en waarmee bereikt wordt dat de zone ook daadwerkelijk functioneert als een ruimtelijke scheiding tussen industrie en wonen. Dat dit in de dagelijkse praktijk wel degelijk woningbouw binnen de zone voorkomt, laten de volgende artikelen zien.
Artikel 45 Hogere waarden
Artikel 45 geeft aan dat in afwijking van artikel 44 ook een hogere waarde kan worden vastgesteld.
Voor nieuwe woningen die wel bestemd zijn, maar waarvoor nog geen bouwvergunning (omgevingsvergunning onderdeel bouwen) is verleend, bedraagt deze waarde ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde. Voor bestaande woningen en woningen in aanbouw, dus waar een bouwvergunning voor is verleend, bedraagt deze waarde 60 dB(A).
Het tweede lid geeft een beperking in het verlenen van een hogere waarde voor zover dat in een AMvB is geregeld. Van deze mogelijkheid is tot op heden geen gebruik gemaakt.
Artikel 46 Wijziging hogere waarden
Wanneer de zone wordt aangepast (in het bestemmingsplan), is het aannemelijk dat de geluidbelasting op de woningen binnen de zone ook verandert of is veranderd. Hiervoor kunnen de hogere waarden worden aangepast. Dit betekent dat ze kunnen worden verlaagd (eerste lid artikel 46) of verhoogd (tweede lid artikel 46). In het tweede geval moet altijd gekeken worden naar de status van de woningen bij de eerste vaststelling van de hogere waarden. Waren de woningen destijds alleen geprojecteerd, dan mag de verhoging niet meer bedragen dan ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde. Waren destijds de woningen al aanwezig of in aanbouw, dan mag de waarde niet meer dan 60 dB(A) bedragen. Overigens mag de verhoging bij wijziging van de zone nooit meer dan 5 dB bedragen.
Dus was aanvankelijk de vastgestelde hogere waarde voor een geprojecteerde woning 52 dB(A), dan mag deze verhoogd worden tot 55 dB(A). Was de vastgestelde waarde voor een bestaande woning 52 dB(A), dan mag deze waarde verhoogd worden naar 57 dB(A).
Degene voor wie de waarde bij wijziging van de zone wordt verhoogd, dient te verklaren dat er financiële middelen beschikbaar zijn gesteld om te garanderen dat de waarde binnen geluidgevoelige ruimten van woningen niet meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde zal bedragen. Zeker wanneer het verschil tussen deze binnenwaarde en de gevelbelasting meer dan 20 dB bedraagt (de voorgeschreven waarde uit het Bouwbesluit) kunnen aanvullende en kostbare gevelmaatregelen nodig zijn. Een dergelijke garantstelling vergemakkelijkt het te nemen besluit.
Artikel 47 grenswaarden andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen
Dit artikel bepaalt dat de voorkeursgrenswaarden en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting (hogere waarden) voor andere geluidgevoelige objecten dan woningen vastgesteld zijn in een AMvB. Dit is in het Besluit geluidhinder vastgelegd in de artikelen 2.1 en 2.2. Voor de voorkeurswaarde geldt in alle gevallen 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor de hogere waarden zijn de volgende maxima vastgelegd:
onderwijsgebouwen 60 dB(A)
ziekenhuizen 60 dB(A)
verpleeghuizen 60 dB(A)
verzorgingstehuizen 55 dB(A)
psychiatrische inrichtingen 55 dB(A)
kinderdagverblijven 55 dB(A)
geluidgevoelige terreinen 55 dB(A)
Deze waarden gelden dan wel alleen voor verblijfsruimten zoals genoemd onder artikel 1.1 eerste lid onder d van het Besluit. Denk daarbij aan leslokalen, onderzoeks- en behandelruimten, woon- en slaapruimten en recreatieruimten. Voor een volledig overzicht wordt naar het betreffende artikel verwezen.
Artikel 48 vaststellen of herzien bestemmingsplan
Wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld of herzien en dat bestemmingsplan betreft gebied waarop een zone is vastgesteld, dan dienen de voorkeursgrenswaarden voor de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in acht te worden genomen (eerste lid).
In afwijking hierop kan het bestemmingsplan ook worden vastgesteld met inachtneming van de vastgestelde hogere waarden. Dit hogerewaardebesluit dient dan ook inderdaad vooraf te gaan aan de vaststelling van het plan. Als deze waarden niet zijn vastgesteld, kan de raad besluiten de vaststelling aan te houden (tweede lid onder a).
Ook als na inspraak op het ontwerpbestemmingsplan (andere) hogere waarden moeten worden vastgesteld, kan de gemeenteraad de vaststelling van het plan aanhouden. Alleen wanneer Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het vaststellen van de hogere waarden (regionale industrieterreinen) is onderdeel b van het tweede lid van toepassing, waarbij B en W het definitieve plan kunnen vaststellen en daarbij rekening houden met de waarden die naar redelijke verwachting door GS zullen worden vastgesteld.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat ook bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor gronden die behoren tot de geluidzone een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd (artikel 42 Wgh).
Artikel 49 omgevingsvergunning
Artikel 49 bepaalt grofweg hetzelfde als artikel 48, maar dan voor een besluit op aanvraag van een omgevingsvergunning voor het afwijken (voor een termijn van langer dan 10 jaar) van het bestemmingsplan. Hierbij zijn geen bijzondere procedurebepalingen opgenomen, maar het ligt voor de hand dat een dergelijk besluit samengaat met een akoestisch onderzoek en eventueel te nemen besluiten voor hogere waarden.
Artikel 50 Zeehavennorm
Veel van de activiteiten die in zeehavens plaatsvinden, worden noodzakelijkerwijs in de open lucht uitgevoerd. Denk daarbij aan het laden en lossen van schepen en het onderhouden aan schepen. Het werken in de open lucht gaat gepaard met extra geluidproductie. Maatregelen ter reductie van dit geluid zijn vaak niet goed mogelijk en ook het verplaatsen van deze activiteiten is niet mogelijk, in verband met de verbondenheid aan het water (de haven). Historisch gezien bevinden zich in de omgeving van deze havens (oude) woonwijken. Om woningbouw mogelijk te maken in deze wijken is het volgens artikel 50 mogelijk een ruimere ontheffingswaarde te hanteren van 60 dB(A) in plaats van 55 dB(A). Dit kan alleen als de voor de geluidbelasting bepalende activiteiten ook daadwerkelijk zeehavengebonden zijn en noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden.
Deze woningbouw is alleen mogelijk als sprake is van herstructurering van de bestaande woonwijk of in geval van planmatige verdichting. Dus eigenlijk het opvullen van lege plaatsen in de wijk met nieuwe woningen. Ook is het in sommige gevallen mogelijk om de woonwijk iets uit te breiden met aansluitende woningen. Deze uitbreiding dient dan wel beperkt van omvang te zijn.
Artikel 51 Vervangende nieuwbouw
Dit artikel lijkt op het vorige artikel, maar is meer algemeen van aard. Volgens artikel 51 is vervangende nieuwbouw mogelijk tot een geluidbelasting van ten hoogste 65 dB(A). Het gaat dan om het vervangen van bestaande woningen of andere geluidgevoelige gebouwen. Ook daar zijn voorwaarden aan verbonden.
De vervangende nieuwbouw mag niet zo ingrijpend zijn dat daardoor de stedenbouwkundige functie of structuur van het gebied verandert. Ook moet ervoor gezorgd worden dat het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen niet wezenlijk toeneemt.
Deze voorwaarden zijn gesteld om ervoor te zorgen dat het begrip ‘vervangende nieuwbouw’ niet te ver opgerekt wordt.
Afdeling 2
Artikel 52 Bestaande zones
Afdeling 2 is alleen van toepassing op bestaande zones. Het betreft hier zones rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein. Hiermee wordt bedoeld een industrieterrein waarop volgens het bestemmingsplan van destijds de vestiging van grote lawaaimakers was toegestaan. Voor deze industrieterreinen zijn geluidzones vastgesteld bij besluit of bestaat een geluidzone ‘van rechtswege’ zoals bepaald in het oude artikel 59 van de Wgh. Wanneer niet tijdig een zonebesluit is genomen, werd de zone bij wet geacht te bestaan. Alle ‘bestaande industrieterreinen’ zijn daarmee voorzien van een geluidzone.
Deze afdeling gaat over veranderingen die samenhangen met deze bestaande industrieterreinen.
Artikel 53 Bestaande grenswaarden
Dit algemene artikel bepaalt dat de inmiddels vertrouwde grenswaarden ook gelden voor deze bestaande zones. Dat wil zeggen dat buiten de zone de grenswaarde vanwege het geluid van het industrieterrein de 50 dB(A) niet mag overschrijden. Ook moeten de hogere waarden op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen in acht worden genomen. Dit geldt ook voor de van rechtswege geldende voorkeursgrenswaarden.
Artikel 54 Wijzigen of opheffen bestaande zone
Ook bestaande zones kunnen worden gewijzigd of opgeheven. Dit artikel bepaalt dat de artikelen 41, 42 en 43 uit afdeling 1 overeenkomstig van toepassing zijn.
Artikel 55 grenswaarden bij wijziging bestaande zone
De inhoud van artikel 55 lijkt veel op die van de artikelen zoals opgenomen in afdeling 1 van dit hoofdstuk van de Wgh. Dit betekent dat bij een wijziging van een bestaande zone opnieuw hogere waarden vastgesteld kunnen worden. Deze waarden kunnen lager of hoger zijn dan die van de eerste vaststelling. De verhoging mag echter nooit meer dan 5 dB bedragen.
Ook geldt hier weer dat deze hogere waarde voor geprojecteerde woningen niet meer mag bedragen dan 55 dB(A) en de geluidbelasting voor bestaande woningen en woningen in aanbouw niet meer dan 60 dB(A).
Ten aanzien van de beschikbaarheid van financiële middelen voor het treffen van maatregelen geldt dezelfde bepaling als in artikel 46 van afdeling 1.
Een bestaande zone kan ook vergroot worden. In dat geval kan het gebeuren dat woningen deel gaan uitmaken van de zone die dat voorheen niet deden. Voor die woningen geldt de zone dan als nieuwe zone. De voorkeursgrenswaarde voor deze woningen bedraagt 50 dB(A). Een hogere waarde voor nieuwe (geprojecteerde) woningen mag niet meer bedragen dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Voor bestaande of in aanbouw zijnde woningen geldt een hoogste geluidbelasting van 60 dB(A).
Artikel 56 Andere geluidgevoelige bestemmingen
Artikel 56 regelt hetzelfde als artikel 55, maar dan voor andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen. Deze tekst is dan ook nagenoeg gelijk aan die van artikel 55 en heeft dezelfde opzet en doelstelling. Voor de toelichting op dit artikel wordt dan ook kortheidshalve verwezen naar de beschrijving hiervoor.
Artikel 57 vaststellen of herzien bestemmingsplan
Dit artikel heeft grote overeenkomsten met artikel 48 uit afdeling 1. Het gaat over het vaststellen van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand industrieterrein. Hierbij geldt dat voor de woningen die aanwezig (of in aanbouw of geprojecteerd) waren op het moment van zonevaststelling, een geluidbelasting van 55 dB(A) geldt. Tenzij de geluidbelasting bij zonevaststelling 50 dB(A) of minder bedroeg, dan is de grenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. Was de geluidbelasting echter hoger dan 55 dB(A), dan geldt de grenswaarde zoals die is vastgelegd tijdens de vaststelling van de zone. Voor andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen gelden de waarden zoals gegeven in het Besluit geluidhinder.
Het tweede lid van dit artikel regelt dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan hogere waarden kunnen worden verleend. In dat geval gelden natuurlijk de hogere waarden ter plaatse van de woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen.
Onder b van dit tweede lid wordt net als in artikel 48 geregeld hoe het bevoegd gezag moet omgaan met een plan dat na inspraak afwijkt van het ontwerp. Zie hiervoor artikel 48.
Artikel 57 verwijst daarnaast naar artikel 42, waarin aangegeven is dat bij besluitvorming een akoestisch rapport moet worden opgesteld.
Artikel 58 Omgevingsvergunning
Artikel 58 regelt hetzelfde als artikel 49, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
Artikel 59 Hoogst toelaatbare geluidbelasting
Artikel 59 gaat over de nieuwbouw van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (tweede lid) binnen de zone rond een bestaand industrieterrein. Dit artikel verklaart daarom de artikelen 44, 45 en 47 overeenkomstig van toepassing. Wel met de aantekening dat de vast te stellen waarde voor woningen ten hoogste 55 dB(A) bedraagt en voor andere bestemmingen het Besluit geluidhinder geldt (zie artikel 47).
Artikel 60 en 61 Zeehavennorm en vervangende nieuwbouw
Deze artikelen regelen hetzelfde als de artikelen 50 en 51 uit afdeling 1 en betreffen de zeehavennorm en vervangende nieuwbouw. Zie voor de toelichting de betreffende artikelen hiervoor.
Artikel 62, 63 en 64 Sanering
De sanering van industrielawaai is in Nederland in principe afgerond. De zonering van industrieterreinen is destijds ingesteld om paal en perk te stellen aan de overlast van geluid ten gevolge van (grote) industrieterreinen. Bij het vaststellen van deze zones werd dan ook geconstateerd dat vele woningen binnen de zone een hogere geluidbelasting ondervonden dan 55 dB(A), wat redelijk werd geacht voor deze bestaande woningen. Daarop volgde een uitgebreid traject met saneringsplannen waarin maatregelen werden opgelegd aan bedrijven en voor woningen met een hogere geluidbelasting een maximaal toelaatbare grenswaarde (MTG) werd vastgelegd.
De artikelen 62 t/m 64 bevatten de saneringsregeling voor het restant woningen dat door B en W uiterlijk in 2009 bij Gedeputeerde Staten moest zijn aangemeld.
De saneringsprocedure gaat in grote lijnen als volgt:
Voor de woningen die door B en W aan GS ter kennis zijn gebracht, stelt GS een saneringsprogramma op met daarin de maatregelen om de geluidbelasting te verminderen. In het Besluit saneringsmaatregelen staan de regels waaraan dit saneringsprogramma moet voldoen. Het saneringsprogramma wordt vervolgens voorgelegd aan het Ministerie van I&W. De Minister stelt vervolgens de geluidbelasting vast na sanering (MTG’s) en stelt daarvan GS en B en W in kennis.
De Minister neemt ook een besluit over maatregelen waarvoor de Rijksoverheid een saneringsbijdrage verstrekt.
Aan het saneringsprogramma gaat een akoestisch onderzoek vooraf waarin de akoestische situatie wordt vastgelegd en waarin in overleg met B&W en de betrokken industriële bedrijven een programma van maatregelen wordt opgesteld om de geluidbelasting op de woningen te reduceren tot ten hoogste 55 dB(A) en de geluidbelasting binnen de woningen te beperken tot ten hoogste 40 dB(A) (artikel 111b).
De maatregelen kunnen bestaan uit bronmaatregelen, maatregelen in de overdracht en/of gevelmaatregelen.
In bijzondere gevallen kunnen de maatregelen ook bestaan uit het uitplaatsen van een bedrijf naar een andere locatie of het onttrekken van een woning aan de woonbestemming.
Tot slot regelt artikel 64 dat de sanering ook geldt voor andere geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.
Afdeling 3 Overige voorschriften
Artikel 65 Tijdelijke verhoging geluidbelasting
Artikel 65 heeft, gezien de voorwaarden, maar een beperkte werking. Dit artikel is opgenomen in de wet voor de gevallen waarin de geluidruimte binnen de zone al volledig benut is, maar er nog wel braakliggende gronden zijn om in te vullen met bedrijvigheid. De grenswaarde kan tijdelijk met 2 dB worden verhoogd als aan alle hieronder staande voorwaarden is voldaan:
De verhoging mag maar op één of enkele plaatsen plaatsvinden.
Er moet natuurlijk grond beschikbaar zijn voor nieuwe bedrijvigheid.
De geluidbelasting op die punten wordt hoofdzakelijk bepaald door bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.
Er kan worden aangenomen dat de geluidbelasting binnen redelijke tijd weer teruggebracht zal worden tot de oorspronkelijke grenswaarden.
In de praktijk wordt vanwege deze voorwaarden zelden gebruikgemaakt van dit artikel.
Artikel 66 Interimwet stad-en-milieubenadering
Dit artikel regelt dat bij een vol industrieterrein toch vergunning kan worden verleend, mits gebruik wordt gemaakt van de Interimwet stad-en-milieubenadering.
Artikel 67 Geluidreductieplan
Het komt nogal eens voor dat industrieterreinen ‘te vol’ raken. Dat wil zeggen dat vergunningen worden verleend en bedrijven worden toegelaten (Activiteitenbesluit) zonder dat er nog geluidruimte binnen de zone beschikbaar is. Dit kan verschillende oorzaken hebben, maar meest voorkomend is het niet op orde hebben van het zonebeheer. Zoals hiervoor besproken zit daarmee de zone op slot.
Artikel 67 regelt het geluidreductieplan. Dit is geen vrijblijvendheid. Het eerste lid stelt dat B en W dit plan opstellen als de zone overschreden wordt. Opmerkelijk is dat het geluidreductieplan altijd door B en W wordt opgesteld. Ook al is de provincie of het Ministerie van I&W zonebeheerder.
Het tweede lid van het artikel geeft aan waar het plan aan moet voldoen:
het beleid om de geluidbelasting te beperken;
de maatregelen die de komende 5 jaar worden getroffen om daarmee te voldoen aan de wettelijke grenswaarden;
de wijze waarop de geluidbelasting wordt gereduceerd als niet kan worden voldaan aan het gestelde in b.
Het derde lid bepaalt de (uniforme) voorbereidingsprocedure voor het vaststellen van het plan, waarbij in afwijking van deze procedure ‘een ieder’ zienswijzen naar voren kan brengen.
Het vierde lid bepaalt dat een ontwerp van het geluidreductieplan eerst aan de gemeenteraad moet worden voorgelegd.
Hoofdstuk VIII Andere geluidzones
De artikelen 108 tot en met 110 gaan over de mogelijkheid andere industrieterreinen dan die bedoeld in hoofdstuk V van een geluidzone te voorzien. Hiertoe moet de Minister dan wel een AMvB vaststellen die dit regelt. Deze algemene regel kan dan delen van de hoofdstukken V, VI (wegverkeer) en VII (spoorwegen) overeenkomstig van toepassing verklaren. Voor industrielawaai zijn dergelijke ’AMvB’s niet vastgesteld. Wel voor onder andere buitenlandse luchtvaartterreinen (defensie) op Nederlands grondgebied.
Hoofdstuk VIIIa Hogere waarde en onderzoeksbepalingen
Afdeling 1 Hogere waarde
In de artikelen 110a t/m 110c wordt de vaststelling en wijziging van hogere waarden geregeld. 110a geeft aan wie bevoegd is tot het vaststellen van de hogere waarde (lid 1, 2 en 7) alsook dat het vaststellen van de hogere waarde ambtshalve of op verzoek kan gebeuren (lid 3 en 4). Lid 5 van dit artikel geeft aan dat een hogere waarde niet eerder vastgesteld mag worden dan wanneer er een uitgebreide afweging ten aanzien van akoestische maatregelen is gemaakt. Pas wanneer maatregelen ondoeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard, kunnen maatregelen worden aangepast of achterwege gelaten. Een AMvB kan regelen in welke gevallen dit van toepassing is. Lid 6 geeft hierbij aan dat rekening moet worden gehouden met cumulatie van verschillende geluidsoorten zoals bedoeld in artikel 110f.
Artikel 110b bepaalt dat bij grensoverschrijdende industrieterreinen overleg dient plaats te vinden met de buurgemeente of buurprovincie.
Artikel 110c tot slot regelt dat de vaststelling van de hogere waarde verloopt via de procedure van de Algemene wet bestuursrecht afdeling 3.4 en zoveel mogelijk dient samen te lopen met de vaststelling van het bestemmingsplan. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat nadere gegevens dienen te worden overgelegd zoals aangegeven in het Besluit geluidhinder.
Afdeling 2 Onderzoek
De artikelen 110d en 110e bepalen op welke wijze de geluidbelasting wordt vastgesteld, op welke wijze de middeling plaatsvindt en op welke wijze akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De Minister heeft hiervoor een regeling opgesteld. Dit is het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder (thans versie 2012).
Dit Reken- en meetvoorschrift geluidhinder geeft ook aan hoe cumulatie van geluidniveaus, zoals bedoeld in artikel 110f, dient plaats te vinden. Cumulatie dient volgens dit artikel plaats te vinden als één of meerdere woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in meerdere geluidzones als bedoeld in de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. Het tweede lid van dit artikel regelt dat er afstemming van akoestische maatregelen moet plaatsvinden wanneer er sprake is van een wettelijke saneringssituatie. Het derde en vierde lid bepalen vervolgens dat cumulatie alleen nodig is wanneer ook daadwerkelijk sprake is van een hogerewaardebesluit en dan hoeven ook alleen de bronsoorten betrokken te worden wanneer voor die bronsoorten de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Op deze wijze wordt voorkomen dat niet-zinvolle cumulatieberekeningen worden uitgevoerd. Het vijfde lid ten slotte bepaalt dat de Minister regels kan vaststellen voor correcties van de rekenresultaten. In de praktijk betekent dit dat bij cumulatie de geluidbelasting van de ene geluidsoort (bijvoorbeeld industrielawaai) wordt ‘uitgedrukt’ in verkeerslawaai door op die eerste waarde een correctie toe te passen.
De artikelen 110g en 110h betreffen bepalingen voor verkeerslawaai. Artikel 110i ten slotte bepaalt dat wanneer een hogere waarde wordt vastgesteld, deze wordt vastgelegd in het kadaster, zodat dit voor iedereen kenbaar is. Vanzelfsprekend moet wanneer een hogere waarde wordt ingetrokken, die ook uit het kadaster verwijderd worden.
Hoofdstuk VIIIb Binnenwaarden
Alleen het eerste lid van artikel 111b gaat over gezoneerde industrieterreinen en bepaalt dat bij het vaststellen van een hogere waarde voor bestaande woningen in geval van een saneringssituatie zoals bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 5, de binnenwaarde niet meer mag bedragen dan 40 dB(A) etmaalwaarde.
Artikel 113 geeft aan dat de regel zoals bedoeld in artikel 111b ook geldt voor geluidgevoelige gebouwen en dat de eisen hiervoor gesteld worden in een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit geluidhinder). Zo ook bepaalt artikel 114 dat bij besluit eisen kunnen worden gesteld voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen als die zijn gelegen binnen een zone zoals bedoeld in hoofdstuk VIII (overige zones).
Tot slot bepaalt 114a dat de rechthebbende van een woning of geluidgevoelig gebouw wel medewerking moet verlenen aan het treffen van zodanige maatregelen dat de eerdergenoemde binnenwaarden gewaarborgd worden. Als de rechthebbende (eigenaar of huurder) niet meewerkt, vervalt ook de verplichting van het bevoegd gezag om maatregelen te nemen.
Hoofdstuk X Financiële bepalingen
Voor industrielawaai zijn de belangrijkste bepalingen opgenomen in artikel 125 van paragraaf 1, dat gaat over de kostenverdeling voor het treffen van geluidreducerende maatregelen.
Als zich een saneringssituatie voordoet zoals die wordt beschreven in paragraaf 5 van hoofdstuk 5 van de wet, zijn de kosten voor het Rijk.
Wanneer er sprake is van nieuwbouw van al eerder geprojecteerde woningen binnen de zone, komen de kosten voor de helft voor de gemeente en voor de andere helft voor de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein. Hierbij moet dan wel een verdeelsleutel aangehouden worden waarbij de kosten verdeeld worden op basis van de bijdrage van de bedrijven in de geluidproductie op de gevels van deze woningen.
Tot slot de gevallen waarbij een verzoek wordt gedaan tot het verhogen van de eerder vastgestelde hogere waarden als bedoeld in de artikelen 46 en 55 eerste lid. In die gevallen zijn de kosten voor de verzoeker. Meestal zal dit een bedrijf zijn, gevestigd op het gezoneerde industrieterrein.
Bij overige zones zoals bedoeld in artikel 108 wordt de kostenverdeling geregeld door een vast te stellen Algemene Maatregel van Bestuur, zo is bepaald in artikel 130. Een voorbeeld hiervan is het Besluit buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.
Hoofdstuk XIV Overige bepalingen met betrekking tot geluidzones
Belangrijk in dit hoofdstuk zijn de artikelen 163 en 164. Artikel 163 schrijft voor dat B en W voldoende informatie verzamelen over de beschikbare geluidruimte binnen de zone. Bij een regionaal industrieterrein of wanneer B en W dit met de provincie overeenkomen, zijn Gedeputeerde Staten de zonebeheerder (lid 2 en 3). Het zonebeheer (want dat wordt met dit artikel bedoeld) is in handen van de Minister van I&W op het moment dat er op het gezoneerde industrieterrein (ook) een defensie-inrichting aanwezig is. Bijvoorbeeld het industrieterrein Havens Den Helder, waar ook de marinehaven deel van uitmaakt.
Artikel 164 geeft aan dat invulling kan worden gegeven aan de taak zoals omschreven in artikel 163 door het opstellen van een zonebeheerplan.
Zoals elders in dit handboek aangegeven is het zonebeheerplan en het daaraan verbonden systeem van zonebeheer een beleidsmatige afbakening van de beschikbare geluidruimte. Zoals uit de jurisprudentie van 2 november 2011 (RvS 2 november 2011, nr. 201008546/1/M1) blijkt, biedt het zonebeheerplan geen grondslag om een aangevraagde vergunning te weigeren. Als er geluidruimte binnen de zone aanwezig is, die weliswaar voor andere ontwikkelingen is bestemd dan waarvoor vergunning wordt aangevraagd, moet die vergunning toch verleend worden. Immers: vastgesteld beleid kan de overheid binden, maar brengt geen rechtstreeks rechtsgevolg voor derden met zich mee. Na deze uitspraak van de Raad van State is in Nederland koortsachtig gezocht naar een andere methode om geluidruimte voor toekomstige ontwikkelingen veilig te stellen en die is gevonden in het vastleggen van de beschikbare geluidruimte in het bestemmingsplan. Hoofdstuk 9 van dit handboek gaat daar verder op in.
Artikel 165 geeft B en W, GS en onze Minister (van I&W) de bevoegdheid om gegevens over de geluiduitstraling van bedrijven te vragen ten behoeve van het instellen van een geluidzone en het treffen van geluidreducerende maatregelen die daarmee samenhangen. In geval van overige geluidzones bepaalt artikel 166 dat onze Minister deze bevoegdheid heeft.
1Als de artikelnummers niet opvolgend zijn, betekent dit dat het tussenliggende artikel, in dit geval artikel 43, is vervallen.