Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kamerbrief over normering geurhinder industrie en veehouderij

Staatssecretaris Heijnen (IenW) informeert de Tweede Kamer over de 5 odournorm en de onderbouwing van deze norm. Zij doet dit op verzoek van de Kamer. Zij gaat daarbij in op de normen voor zowel industrie als veehouderij.

30 januari 2023

Kamerstuk: kamerbrief

Kamerstuk: kamerbrief

Geachte voorzitter, In het commissiedebat geurproblematiek heeft uw Kamer mij gevraagd hen op korte termijn van informatie te voorzien over de “5 odournorm, waaronder de onderbouwing van deze norm”. Met deze brief ga ik nader in op de geurnormen en de onderbouwingen daarvoor. Onderdeel daarvan zijn de Herziene nota stankbeleid (1994) en de brief daarna waarin het getal 5 odour, en de nuancering daarvan, hun oorsprong vinden. Voor de volledigheid ga ik in op de normen voor zowel industrie als veehouderij.

Oorsprong van geurhinderdoelstellingen

Het eerste Nationaal Milieuprogramma (NMP) uit 1989 bevat de doelstelling dat in 2000 maximaal 750.000 woningen geurgehinderd zijn. Dit komt overeen met maximaal 12% van de inwoners. Het gaat hierbij om geurhinder van alle bronnen: industrie, bedrijven, verkeer, huishoudens en veehouderij. Het uitrijden van mest veroorzaakte destijds 90% van de geurhinder bij veehouderij. In het tweede NMP is dit doel herhaald. In de Herziene nota stankbeleid (1994) wordt de koers van het NMP ingevuld. De nota hanteert om de doelstelling te behalen een bovengrens van 10 geureenheden (ge). Er is voor gekozen om deze norm niet in wet- en regelgeving op te nemen. De principes worden per bedrijfstak uitgewerkt. Specifiek voor stallen wordt verwezen naar de Brochure ‘Veehouderij en Hinderwet’ uit 1985 en geconcludeerd dat aanpassing van deze brochure op dat moment niet nodig is. De bovengrens van 10 ge komt overeen met 5 odour units.(1)

Brief minister VROM aan provincies en gemeenten over geur

Het uitgangspunt in deze brief uit 1995, met uitwerkingen en nuanceringen van de herziene nota stankbeleid, is dat moet worden uitgegaan van acceptabele geurhinder. Het bevoegd gezag moet zelf bepalen welke mate van hinder acceptabel is. De norm van 10 geureenheden is daarbij een rekenwaarde voor de beoordeling van verschillende maatregelenpakketten. De passage in de Herziene 1 Geureenheden worden weergegeven als 98 percentielwaarde ge/m3 , sinds 2003 wordt de Europese odour unit (ouE) gehanteerd. Een odour unit staat gelijk aan twee geureenheden (1 ouE = 2 ge). Ministerie van Inf rastructuur en Waterstaat Ons kenmerk I E NW/BSK-2022/287667 P agina 2 van 2 nota stankbeleid (1994) dat “boven de 10 ge/m3 kan er zonder meer van worden uitgegaan dat de bevolking ernstige geurhinder ondervindt”, wordt al in 1995 genuanceerd: “Uit recent beschikbare informatie blijkt dat het voor kan komen dat bij een hogere geurconcentratie dan 10 ge/m3 geen ernstige hinder optreedt”.

Industrie: doorwerking naar huidige regels

De brief van 1995 geldt nog steeds als de basis voor het geurbeleid voor industrie en bedrijven (met uitzondering van stallen). De norm is dat geurhinder moet worden voorkomen, of als dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. Een bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder aanvaardbaar is, waarbij wel instructieregels in de algemene regels zijn opgenomen voor het bevoegd gezag. Zo moet er bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de (on)aangenaamheid van een geur. (2) In 2015 zijn de bijzondere regelingen per bedrijfstak vervallen en vervangen voor algemene luchtregels in het Activiteitenbesluit (afdeling 2.3 Activiteitenbesluit). Voor een aantal activiteiten gelden algemene regels.(3) Voor enkele industriële activiteiten staat in de algemene regels een getalsmatige norm, zoals voor waterzuiveringen. Ongeveer de helft van de provincies en enkele gemeenten hebben een eigen geurbeleid voor industriële activiteiten opgesteld.

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De basis voor de normen in de Wgv uit 2007 is het ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij’. (4) Zoals de titel al aangeeft is dat onderzoek niet gericht op industrie. Voor de hoogte van de normen is uitgegaan van de aanwezige achtergrondbelasting in een «gemiddeld gebied», waarbij rekening is gehouden met de vier onderscheiden gebieden (wel/niet bebouwde kom, wel/niet concentratiegebied). Voor de gebieden was geconcludeerd dat in redelijkheid van geurgevoelige objecten mag worden gevergd dat zij de geurhinder accepteren die het gevolg is van de ten hoogste toegestane geurbelasting. De normstelling is vervolgens zodanig gekozen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderijsector niet wijzigen ten opzichte van bestaande geurregelgeving. Er is ook vanuit gegaan dat de geurhinder zou gaan afnemen door een aantal ontwikkelingen: dalende trend landbouw c.q. afname aantal dieren, emissie-eisen voor stallen en uitvoering reconstructieplan.

Tot slot

Zoals ik tijdens het debat ook heb aangegeven doe ik in het voorjaar een voorstel voor het toewerken naar het herstel van de balans tussen de belangen van omwonenden en veehouderijen.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

drs. V.L.W .A. Heijnen

Voetnoten

1. Geureenheden worden weergegeven als 98 percentielwaarde ge/m3 , sinds 2003 wordt de Europese odour unit (ouE) gehanteerd. Een odour unit staat gelijk aan twee geureenheden (1 ouE = 2 ge)

2. Zie Interpretatie van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur - Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl) voor meer informatie

3. Zie Activiteiten in H3, H4 en H5 - Kenniscentrum InfoMil voor meer informatie

4. ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij' (PRA Odournet, 2001)

Bijlage

Beslisnota bij Kamerbrief over normering geurhinder industrie en veehouderij

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.