Minister Schouten beantwoordt vragen over de brief van 19 maart 2021 over de verkenningen in het kader van de stikstofproblematiek.
Geachte Voorzitter,
Op 12 april 2021 hebben de leden van de fracties van CDA, GroenLinks gezamenlijk met de fractie van de PvdA, en de Partij voor de Dieren, van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vragen gesteld over de brief van het kabinet van 19 maart 2021 inzake de verkenningen in het kader van de stikstofproblematiek. Ik beantwoord in deze brief de gestelde vragen.
Vragen van de leden van de fractie van het CDA
Op pagina 10 van de verkenning ‘Stikstofruimte voor de toekomst’ wordt geadviseerd dat er per gebied niet alleen helderheid moet zijn over de reductie- doelen maar ook over de ontwikkeldoelen als gevolg van noodzakelijke dan wel gewenste economische activiteiten. De noodzakelijke molen van de economische activiteiten zijn in verhouding gering maar een overzicht per gebied en voor heel Nederland biedt zo betere ruimte voor het maken van de noodzakelijke keuzes door provincies en het rijk. Deelt u deze visie? Waarom wel of niet, en zo ja, zorgt u ervoor dat deze aanpak ter hand genomen wordt?
Met de structurele aanpak wordt geleidelijk ontwikkelruimte mogelijk gemaakt. Ook zijn er diverse instrumenten om de benodigde stikstofruimte te realiseren, waaronder extern salderen. Voor woningbouw een zevental MIRT-projecten is het stikstofregistratiesysteem opgezet. Ik breng samen met verschillende departementen de behoefte aan ontwikkelruimte van verschillende sectoren (woningbouw, industrie, defensie, landbouw en infrastructuur) in kaart, zo veel als mogelijk per specifiek gebied. Daarmee krijg ik inzicht in waar aanvullende ontwikkelruimte nodig is voor de voortgang van verschillende maatschappelijke opgaven, zoals de klimaatopgave en de woningbouwopgave. Door het richten van maatregelen uit de structurele aanpak, of meer gebiedsgerichte inzet, kan mogelijk worden voorzien in de behoefte aan ontwikkelruimte, waarbij wel geldt dat extra ontwikkelruimte niet mag leiden tot een verslechtering van Natura 2000- gebieden.
Tijdens de bespreking van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in de Eerste Kamer is ook uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor financiële ruimte maar ook voor ruimte in de wet- en regelgeving voor de zo noodzakelijke innovatie. Dit
is ook door u als noodzakelijk gezien. In de verkenning wordt op pagina 60, onder 4.3.2. aangegeven dat de bestaande wet- en regelgeving veel vertragende elementen in zich heeft, denk aan de huidige mest- en ammoniakregelgeving (onder andere te gedetailleerd). Dat zou ertoe leiden dat innovaties zich vooral richten op het (verder) optimaliseren van de bestaande manier van bedrijfsvoering, terwijl de landbouw juist innovatie nodig heeft die gericht is op systeemverandering. Onderkent u dit en bent u bereid de opdracht voor de diverse innovatiefondsen daarop aan te passen?
Ik onderken dat innovaties ook gericht moeten zijn op systeemverandering. Diversie innovatiefondsen die bijdragen aan de stikstofaanpak zijn daar ook op gericht en dragen niet alleen bij aan reductie van stikstofemissies maar ook aan andere opgaven waar de landbouw zich voor gesteld ziet. Zo heb ik aangekondigd te werken aan een omschakelfonds voor boeren en tuinders die willen omschakelen naar kringlooplandbouw. Specifiek voor stallen zet ik met de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) in op het ontwikkelen en toepassen van brongerichte en integrale emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en stalemissies. Dit draagt zowel bij aan de gezondheid en het welzijn van mens en dier als aan realisatie van klimaat- en milieudoelen.
Hiernaast verken ik momenteel de mogelijkheden voor de toepassing van een Afrekenbare Stoffenbalans (ASB), integraal voor de stikstofaanpak in samenhang met de klimaatopgave en (de herziening van) het mestbeleid. Met een ASB kan het voor een ondernemer mogelijk worden gemaakt dat de ondernemer zelf de afweging maakt welke maatregelen hij neemt om een bepaald doel te bereiken (doelsturing). Dit kan dan omdat hij of zij via dit instrument wordt afgerekend op (of gestimuleerd tot) het bereiken van het vastgestelde doel (bijvoorbeeld een bepaalde norm die representatief is voor de te bereiken milieudoelen) en niet op de weg daar naartoe (middelsturing). Ik zie hierin in principe mogelijkheden om ondernemers meer aan te spreken op hun vakkundigheid en ondernemerschap en om daarmee weg te komen van veel gedetailleerde middelvoorschriften. Dit biedt meer ruimte voor innovaties. Om hier te kunnen komen, zijn echter nog diverse stappen nodig. Ik verwacht na de zomer een eerste resultaat van de verkenning te kunnen schetsen.
Daarnaast verwijs ik naar het advies van de Taskforce versnelling innovatieproces. In reactie op dit advies heb ik bij brief van 5 februari 2021, mede namens de staatssecretaris van IenW, aan de Tweede Kamer onder andere het volgende geschreven: “Daarnaast is het voor de toekomst van de veehouderij in Nederland van belang om innovatieve stalsystemen te ontwikkelen, ook gezien de belangrijke rol die de Nederlandse veehouderij hierin mondiaal gezien speelt. Het advies geeft richting aan de transitie naar een systeem gebaseerd op gemeten emissies uit de stal en daarmee het voornemen van de staatssecretaris van IenW en mij, zoals verwoord in de brief van 2 juli 2020. De uitwerking van dit nieuwe systeem leent zich voor een plek binnen het volgende kabinet.” Uw Kamer heeft op 19 april 2021 een afschrift van deze brief ontvangen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 600, W).
In de verkenning wordt diverse keren aangegeven dat op grond van de Vogel- en Habitat Richtlijn het tegengaan van verslechtering van een Natura 2000-gebied een minimale verplichting is. Tegelijkertijd wordt in de verkenning aangegeven dat het herstellen van deze gebieden grote moeite kost gezien de jarenlange belasting van stikstof op deze gebieden. Wordt hiermee in de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering ook rekening gehouden?
Met de structurele aanpak wordt bijgedragen aan de afname van de stikstofdepositie in alle Natura 2000-gebieden. In veel gebieden is duurzaam behoud verzekerd, wat eraan bijdraagt dat de stikstofgevoelige natuur (op termijn) in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht. Met (een actualisatie van) de gebiedsanalyses zal de komende periode de situatie in de verschillende gebieden nauwkeuriger in kaart worden gebracht. Het kan zijn dat dan blijkt dat in sommige gebieden de mate van depositiereductie, of de snelheid waarmee die wordt bereikt, nog onvoldoende is. In die gebieden zal dan mogelijk een gerichte aanvullende inspanning nodig zijn. De door de provincies op te stellen gebiedsplannen zullen daarvoor de noodzakelijke maatregelen bevatten.
Onder de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zullen ten behoeve van het adequaat toedelen van de beschikbare stikstofruimte een landelijke en regionale stikstofbanken worden ingezet. De verkenning op pagina 81 geeft aan dat de ingewikkelde rekenregels en de verschillende interpretaties in de provincies leiden tot ‘veel hoofdbrekens, maar vooralsnog met weinig structureel resultaat’. Herkent u deze observatie en waarom wel of niet? En zo ja, welke stappen neemt u om deze bezwaren snel weg te nemen?
Het kabinet heeft in samenwerking met andere bevoegde gezagen diverse stappen gezet om – onder voorwaarden - toestemmingverlening mogelijk te maken. Provincies en het Rijk werken samen aan een stikstofbank waardoor er één technisch samenhangend systeem komt waar alle bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken. Met de stikstofbank wordt het mogelijk om onder meer vrijvallende ruimte bij extern salderen en ruimte uit aanvullend getroffen bronmaatregelen te registreren en natuurvergunningen te verlenen voor projecten met weinig stikstofuitstoot en projecten voor maatschappelijk belangrijke doelen. Het streven is om in het najaar van 2021 het gezamenlijke systeem in werking te laten treden om de vrijvallende ruimte uit extern salderen en de ruimte uit aanvullend getroffen bronmaatregelen in te zetten voor toestemmingverlening.
Professor Rabbinge, lid van het voormalige Adviescollege Stikstofproblematiek, heeft in de pers aangegeven dat het aantal veehouders juist niet moet dalen. Zijn mening is dat de boeren zelf emissieloos moeten worden door het zeer nauwkeurig doseren van voer, het veranderen van voeding en het nog meer afvoeren van emissies. Tegelijkertijd geeft boer en onderzoeker Meino Smit in de Volkskrant van zaterdag 27 maart jl. aan dat uit zijn onderzoek aan de universiteit van Wageningen blijkt dat schaalvergroting voor de boer noodzakelijk is om economisch te overleven. En tot slot is er een advies van Cees Veerman en Louise Vet die in samenspraak met boeren, natuurorganisaties, wetenschappers, bestuurders en bedrijven zoals Rabobank en Friesland Campina een omwenteling van de landbouw bepleiten, waarbij biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid de uitgangspunten zouden moeten zijn. Wat is uw mening over de uitspraken c.q.adviezen van professor Rabbinge, Meino Smit en Cees Veerman/Louise Vet. En ten aanzien van deze laatste, in hoeverre deze betrokkenen ook actief betrokken zijn bij de verkenning van de SER en of u daarmee bekend bent.
Ik heb kennis genomen van de uitspraken c.q. adviezen van professor Rabbinge, Meino Smit en Cees Veerman/Louise Vet en ik heb hier ook zelf met hen over gesproken. Mijn inzet is om, op een kosteneffectieve manier, de stikstofemissies te reduceren en bij de bron aan te pakken. In de meeste gevallen betekent dit een omslag naar een duurzamere landbouw. Daarom wordt ingezet op maatregelen als het vergroten van het aantal uren weidegang of de aanpassing van stallen.
Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich, maar het kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. In het maatregelenpakket wat het kabinet hiervoor heeft opgesteld zit ook een balans voor boeren die willen blijven en verduurzamen en boeren die willen stoppen. Het is hierbij van belang dat de boeren die verduurzamen hier voldoende economisch perspectief hebben.
Naar aanleiding van de aangenomen motie Bisschop over het maken van afspraken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector, heb ik de SER gevraagd een eerste verkenning hiervoor uit te voeren. In het kader van deze verkenning voert de SER gesprekken met veel verschillende partijen. Ik heb van de SER begrepen dat deze ook gesproken heeft met betrokkenen bij het door u genoemde plan van Cees Veerman en anderen.
Vragen van de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks
Kunt u reflecteren op verschillende rechterlijke uitspraken uit maart 2021, waarin het gebruik van onder andere schone staltechnieken voor intern salderen juridisch onhoudbaar werd geacht? Kunt u schetsen welke vervolgstappen u hierbij ziet en daarbij aangeven welke impact deze uitspraken hebben op het behalen van de doelen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Wat is het meest positieve scenario is en wat het meest negatieve scenario is.
De uitspraken uit het voorjaar van 2021 komen er samengevat op neer dat de wijziging in het veehouderijbedrijf ten opzichte van de bestaande, legale situatie waarbij beoogd wordt toepassing te geven aan intern salderen (toepassen emissiearme techniek, waarbij de ontstane emissieruimte op het betrokken bedrijf volledig wordt opgevuld door meer dieren te houden) vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie zou kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied waarvan de kritische depositiewaarde is overschreden. Bij een eventuele toename van de stikstofdepositie op een gebied waarvan de kritische depositiewaarde is overschreden, is uitgangspunt in de jurisprudentie dat significante gevolgen van het project op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, zodat eerst een passende beoordeling moet worden opgesteld waaruit zekerheid moet worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast, voordat vergunning voor het project kan worden verleend.
Bij de vergunningverlening wordt gebruikgemaakt van de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Deze factoren zijn tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Wel is er sprake van een onzekerheidsmarge in de emissiefactor van circa 15 tot 30%, bijvoorbeeld als gevolg van bedrijfsspecifiek voer- en ventilatiemanagement. Het verwachte rendement van de innovatieve technieken wordt daarnaast niet altijd behaald doordat de techniek in de praktijk mogelijk niet altijd goed wordt gebruikt.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord- Nederland van 11 maart jl. (ECLI:NL:RBNNE:2021:810) hebben gedeputeerde staten inmiddels hoger beroep ingesteld.
De inzet van emissiearme staltechnieken zal als generieke bronmaatregel in het kader van het programma Wsn worden gemonitord op de bijdrage die het levert aan het halen van de doelstellingen.
Vragen ten aanzien van ‘Stikstofruimte voor de toekomst’
Het rapport schetst op blz. 9 dat naast de opgave voor stikstof, de veeteelt na 2030 ook te maken krijgt met forse opgaven voor de reductie van lachgas en methaan. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben het kabinet diverse malen gevraagd om een integrale aanpak van de klimaat- en wateropgaven en de stikstofopgaven. Tot op heden ontbreekt dit integrale beleid. Kunt u aangeven hoe u deze integraliteit wil vormgeven en instrumenteren en wanneer dit beleid gereed moet zijn en wanneer het zijn effect moet krijgen? Deze leden wijzen erop dat zonder combinaties van doelen en beleid, de opgave voor de veeteeltsector vele malen hoger uit kan pakken (70% reductie in plaats van 50% reductie) en het dus van groot belang is om onnodig harde sanering van de veeteeltsector te voorkomen.
De gewenste bijdrage van de landbouw aan de stikstofproblematiek kan niet los worden gezien van de bijdrage aan opgaven op het gebied van klimaat, luchtkwaliteit, dier- en volksgezondheid, bodem- en waterkwaliteit, biodiversiteit en dierenwelzijn. Alleen een integrale aanpak leidt tot een toekomstgerichte landbouw. Daarom is de structurele aanpak van het Rijk voor de stikstofproblematiek zo opgesteld dat dit pakket, naast een bijdrage aan het oplossen van de stikstofproblematiek, tegelijk een bouwsteen is voor het realiseren van mijn Visie Waardevol en Verbonden en draagt de aanpak bij aan onder andere de verduurzaming van de veehouderij en aan de klimaatproblematiek (Kamerbrief 35 334, nr. 44). Bij de verschillende stikstofmaatregelen wordt rekening gehouden met de effecten op de andere opgaven, niet alleen om tegenstrijdige effecten te voorkomen, maar vooral om synergie te bereiken in het beleid met betrekking tot de verschillende opgaven. De verkenning onderstreept terecht dat bij het verder vormgeven van de structurele aanpak goed gekeken moet worden naar de samenhang met andere (ruimtelijke) opgaves.
Kunt u aangeven hoe u om wilt gaan met het advies van voortschrijdende normstelling en de inzet van de Best beschikbare technieken (hierna: BBT)? Kunt u aangeven welke instrumenten binnen het nieuwe stelsel van de Omgevingswet (dan wel bestaande wet- en regelgeving) hiertoe ter beschikking staan?
De rijksregels die gelden onder de Omgevingswet voldoen aan het uitgangspunt dat in ieder geval de beste beschikbare technieken (BBT) moeten worden toegepast. De landelijke emissiebeperkende regels zijn dan ook gebaseerd op BBT. Dat geldt zowel voor landelijke middelvoorschriften inzake bijvoorbeeld het emissiearm op of in de bodem brengen van meststoffen als voor landelijke emissiegrenswaarden voor bijvoorbeeld emissies uit huisvestingssystemen bij veehouderijen. Bevoegde gezagen hebben de mogelijkheid om in maatwerkvoorschriften, vergunningen of maatwerkregels maatwerk toe te passen in specifieke situaties. Hierbij moet wel altijd voldaan worden aan het BBT- criterium, wat er toe leidt dat maatwerk meestal strengere emissiebeperkende regels zal bevatten. Wanneer er nieuwe technieken beschikbaar komen of ontwikkelingen plaatsvinden in de economische haalbaarheid van bestaande technieken waardoor inzichten wijzigen over welke technieken aangemerkt kunnen worden als BBT, zullen rijksregels aangepast worden door een aanpassing van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In het kader van de stikstofaanpak verkent het demissionaire kabinet mogelijke maatregelen en treedt daarover in overleg met betrokken partijen.
Naast de algemeen geldende rijksregels en daarvoor geboden maatwerkmogelijkheden hebben provincies en gemeenten onder de Omgevingswet diverse instrumenten om de emissies van stikstof te beperken, ook voor activiteiten waaraan het Rijk geen regels stelt. Provincies kunnen hiervoor regels stellen in hun omgevingsverordening of instructieregels vaststellen voor gemeenten. Gemeenten kunnen regels in hun omgevingsplan. Daarbij kunnen provincies en gemeenten werken met het toekennen van milieugebruiksruimte in hun omgevingsverordening of omgevingsplan.
Kunt u aangeven welke (gebiedsgerichte) doelvoorschriften wel zouden helpen om de opgave voor de stikstofruimte te realiseren, maar nog niet mogelijk zijn binnen het kader van de Omgevingswet? Hoe wilt u hiermee omgaan?
Zoals ik hierboven aangeef, verken ik momenteel de mogelijkheden voor de toepassing van een Afrekenbare Stoffenbalans (ASB), integraal voor de stikstofaanpak in samenhang met de klimaatopgave en (de herziening van) het mestbeleid. Met een ASB kan het voor een ondernemer mogelijk worden gemaakt dat de ondernemer zelf de afweging maakt welke maatregelen hij neemt om een bepaald doel te bereiken (doelsturing). Ik zie hierin in principe mogelijkheden om ondernemers meer aan te spreken op hun vakkundigheid en ondernemerschap en om daarmee weg te komen van veel gedetailleerde middelvoorschriften. Dit biedt meer ruimte voor innovaties. Om hier te kunnen komen zijn echter nog vele stappen nodig. Zoals hierboven aangegeven, verwacht ik na de zomer een eerste resultaat van de verkenning te kunnen schetsen. Het kader van de Omgevingswet bevat naar verwachting geen juridische belemmeringen om dergelijke regels te stellen. Het bij voorkeur werken met doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften is een lijn waar ook de Omgevingswet van uitgaat. Bij de hierboven beschreven beleidsuitwerking zal blijken of dit voor de relevante activiteiten mogelijk is.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op de tweede vraag van de fractie van het CDA.
Bent u bereid om op korte termijn voor (intensieve) rundveehouderijen een actualisatieverplichting op te nemen, waarbij bedrijven binnen 4 jaar aan nieuwe EU-richtlijnen voor BBT moeten voldoen?
Voor de veehouderij is de EU-richtlijn Industriële Emissie (RIE) relevant. Zowel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als de Omgevingswet bevatten een verplichting om omgevingsvergunningen voor veehouderijen die onder de EU- Richtlijn Industriële Emissies (RIE) vallen, te actualiseren in verband met nieuwe BBT-conclusies. Bedrijven moeten dan binnen 4 jaar na actualisatie van BBT- conclusies voldoen aan die nieuwe BBT-conclusies. De reikwijdte van de RIE omvat de grotere intensieve pluimvee- en varkenshouderijen (zogenoemde IPPC- installaties). Rundveehouderijen vallen niet onder de reikwijdte van de RIE. Op dit moment is de Europese Commissie bezig met een herziening van de RIE, waarbij de uitbreiding van de reikwijdte van de RIE voor diverse soorten installaties op de agenda staat. Op dit moment kan ik dus niet verwijzen naar Europese BBT- conclusies voor rundveehouderijen. Mochten op basis van nationale overwegingen de emissiebeperkende regels voor rundveehouderijen worden aangepast dan zal daarbij ook een adequate overgangstermijn worden vastgesteld.
De Wabo bevat naast de actualisatieverplichting ten aanzien van de BBT- conclusies, ook nog een algemene actualisatieplicht. Deze actualisatieplicht houdt in dat het bevoegd gezag regelmatig moet beoordelen of de voorschriften van een omgevingsvergunning nog toereikend zijn. Dit gezien de ontwikkelingen op het gebied van technisch mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen die de kwaliteit van het milieu verbeteren.
Welke mogelijkheden ziet u om dergelijke inzet van BBT al op korte termijn mee te nemen bij verplaatsings- of verduurzamingsregelingen voor veeteeltbedrijven in Nederland?
De aangenomen motie De Groot-Otterloo (Kamerstuk 35600, nr. 45) voorziet erin dat in de tweede en derde tranche van de Gebiedsgerichte Opkoop het verplaatsen van een bedrijf mogelijk wordt onder een aantal voorwaarden, waaronder een substantiële emissiereductie. Het inzetten van technische maatregelen kan bijdragen aan het behalen van een dergelijke reductie. De voorwaarden van de volgende tranches van de regeling Gebiedsgerichte Opkoop moeten echter nog verder uitgewerkt worden en keuzes met betrekking tot het bereiken van emissiereductie moeten daarin nog worden gemaakt. Zoals in antwoord op eerdere vragen is aangegeven moet BBT in ieder geval worden toegepast, zowel bij veehouderijen waarbij de BBT-conclusies Europees zijn vastgesteld, als bij veehouderijen waarbij de BBT-afweging nationaal is gemaakt, zoals rundveehouderijen. De nationale regelgeving biedt in navolging van Europese regels de mogelijkheden om regels ter beperking van de emissie te stellen die verder gaan dan BBT. Dit kan met name in situaties waarin de milieugebruiksruimte wordt overschreden.
De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen kennen twee modules. De innovatiemodule ziet op ondersteuning bij onderzoek en ontwikkeling van integrale en brongerichte stal- en managementmaatregelen. De investeringsmodule ziet op toepassing van bewezen integrale en brongerichte technieken. De Europese BBT-conclusies zijn niet van toepassing op rundveehouderijen, daarvoor is de BBT-afweging nationaal gemaakt. Indien nieuwe technieken verder gaan dan BBT en bewezen integraal en brongericht zijn, dan zouden die binnen de investeringsmodule in aanmerking kunnen komen voor subsidie, conform het toepasselijk staatssteunkader.
Kunt u aangeven of u van plan bent om te werken met een landsdekkend overzicht waarin gewenste ontwikkelruimte als extra reductieopgave is opgenomen? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre een dergelijk overzicht een plaats heeft binnen het stelsel van de Omgevingswet, dan wel de bestaande wet- en regelgeving?
Zoals ik hierboven heb aangegeven in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van het CDA, breng ik momenteel samen met verschillende departementen de behoefte aan ontwikkelruimte van verschillende sectoren (woningbouw, industrie, defensie, landbouw en infrastructuur) in kaart, zo veel als mogelijk per specifiek gebied. Het is afhankelijk van de keuzes van het volgende kabinet hoe een dergelijke aanpak zich verhoudt tot de Omgevingswet, dan wel de bestaande wet- en regelgeving, maar op voorhand lijken eventuele extra benodigde maatregelen goed inpasbaar binnen de systematiek van de Omgevingswet en bestaande wet- en regelgeving.
Kunt u puntsgewijs aangeven hoe u wilt omgaan met de 12 aanbevelingen van de aanbeveling Stikstofruimte voor de toekomst?
De verkenningen schetsen aandachtspunten, perspectief en opties, waarbij de voor- en nadelen in kaart zijn gebracht. Eventuele keuzes naar aanleiding van de 12 aanbevelingen van het rapport ‘Stikstofruimte voor de toekomst’ zijn aan een volgend kabinet.
In de Langtermijnverkenning Stikstofproblematiek wordt niet ingegaan op wat de consequenties zijn voor de enorme bouwopgave in Nederland. Kunt u aangeven wat de consequenties c.q. de gevolgen zijn voor de bouwopgave?
Uit doorrekeningen is gebleken dat van de 1 miljoen te bouwen woningen circa 550.000 woningen hinder kunnen ondervinden van stikstofbeperkingen.
Dankzij de bouwvrijstelling zijn dat nog maar circa 275.000 woningen. Een flink deel van die resterende woningbouwopgave zal alsnog kunnen worden gebouwd met behulp van de stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS).
Daarnaast kunnen sommige woningbouwprojecten alsnog doorgang vinden met behulp van intern salderen, extern salderen of een ecologische toets. Op dit moment werken Rijk en decentrale overheden ook aan een gebiedsgerichte aanpak waarin gekeken wordt naar integrale oplossingen voor restknelpunten.
Ten aanzien van ‘Normeren en beprijzen van stikstofemissies’
Kan het nieuwe kabinet uiterlijk 3 maanden na aantreding een overzicht maken voor de Eerste Kamer waarin wordt aangeven hoe het wil omgaan met de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan? Kan daarbij tevens worden aangegeven welke instrumenten die in het rapport ‘Normeren en beprijzen’ worden genoemd wel en welke niet worden opgepakt door het kabinet? Kan daarbij worden toegelicht in hoeverre deze keuzes bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Tevens vragen deze leden welke bijdrage daarmee wordt geleverd aan het behalen van het streefdoel om in 2050 in Nederland op alle hectaren van Natura 2000- gebieden een gezonde staat van instandhouding te hebben bereikt.
De verkenningen schetsen aandachtspunten, perspectief en opties, waarbij de voor- en nadelen in kaart zijn gebracht. In het rapport ‘Normeren en beprijzen van stikstofemissies’ zijn diverse instrumenten nader uitgewerkt. De uitgevoerde effectberekeningen zijn geplaatst binnen verschillende reductiescenario’s om het doelbereik weer te geven. Eventuele keuzes naar aanleiding van het rapport ‘Normeren en Beprijzen van stikstofemissies’ zijn aan een volgend kabinet.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de wenselijke intensiteit van de Nederlandse veeteelt? Met andere woorden, hoe u met gekozen instrumentarium door het kabinet wel of juist niet verder vormgeeft aan de huidige trend van intensivering in de veeteelt? Kunt u aangeven hoe de impact van het gekozen beleid aansluit bij de landbouwvisie op een circulaire landbouw?
Het gekozen beleid voor stikstofreductie in de landbouw draagt zowel bij aan stikstofreductie als aan de transitie naar kringlooplandbouw/circulaire landbouw. De maatregelen die genomen worden ten behoeve van stikstofreductie dragen bij aan meerdere opgaven zoals de klimaatopgave of het beter benutten van mest. Daarbij ondersteun ik verschillende stappen die een boer kan zetten in deze transitie, en die afhankelijk zijn van specifieke situatie en omstandigheden. Naast het investeren in technische maatregelen, kan ook extensiveren een bijdrage leveren. Om boeren te ondersteunen die willen omschakelen naar een andere, bijvoorbeeld meer extensieve bedrijfsvoering, werk ik aan het omschakelfonds.
Op blz. 19 van het rapport wordt aangeven dat de klimaateisen voor 2030 en 2050 nog niet ‘in extenso’ zijn geanalyseerd op de impact en effecten voor de veeteelt in Nederland. Dit verbaast de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA, omdat het kabinet al een aantal jaar aangeeft te streven naar combinaties van beleidsopgaven om de stikstofproblematiek op te lossen. Wanneer is deze analyse wel gereed?
De uitspraak betreft de impact en effecten voor de veehouderij van de aanvullende klimaateisen als gevolg van een hogere EU-reductiedoelstelling. Deze kan pas worden bepaald wanneer bekend is hoe het Europese doel van 55% emissiereductie in 2030 vertaald wordt naar doelstellingen voor de lidstaten. Om veehouders niet herhaaldelijk met verschillende opgaven te confronteren, worden maatregelen bezien op potentieel effect op beide opgaven en wordt er bij het nemen van maatregelen naar synergie gestreefd waar dat mogelijk is.
Vragen van de leden van de fractie van de PvdD
Bent u bekend bent met het bericht uit de Stentor van 30 maart jl. waaruit blijkt dat tientallen herten ’s avonds via een kapot hek op de Veluwe op de rijbaan belanden en dat dit tot nu toe resulteerde in twee aanrijdingen, waarbij in ieder geval één ree om het leven kwam. Volgens het bericht kan het hek niet worden gerepareerd omdat bij de inzet van de benodigde (kleine) graafmachine stikstof zou vrijkomen. Bent u het met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat het repareren van het hek om verder leed te voorkomen geen uitstel kan dulden? Niet alleen voor de veiligheid van de dieren, maar uiteraard ook voor het welzijn van de automobilisten? Zo niet, hoe verhoudt zich dit dan tot het feit dat er voor Lelystad Airport wel een natuurvergunning kan worden aangevraagd, ondanks dat de stikstofdepositie daar (ook) boven de KDW ligt? Is dit niet meten met twee maten?
Ik ben bekend met het bericht. Het raster ligt bij Velp in Gelderland en de provincie is het bevoegd gezag. Ik heb van de provincie begrepen dat het raster zo spoedig mogelijk vervangen zal worden. De vervanging heeft echter nog niet plaatsgevonden omdat het broedseizoen nu in volle gang is.
Bent u bekend met het fenomeen dat erbij diverse zeer kwetsbare natuurgebieden (zoals de Veluwe en de Maashorst) waar de stikstoflimiet ruimschoots wordt overschreden aan ‘symptoombestrijding’ wordt gedaan door met helikopters kalk en "mineraalrijk steengruis” over de natuur te storten, waarmee de zuurgraad van de bodem moet worden hersteld? Bent u het eens met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat dit uiteraard een laatste redmiddel is en dat hier geen gewoonte van moet worden gemaakt, maar dat de grondoorzaken van de stikstofdepositie moeten worden aangepakt?
Hier ben ik bekend mee. Deze maatregelen worden genomen om de natuur te herstellen en verslechtering te voorkomen, maar zijn aanvullend op de aanpak van de uitstoot van stikstof en alleen toepasbaar op locaties waar dit op basis van gebieds-specifieke kennis van de beheerder nodig en mogelijk is. Zowel met de gebiedsgerichte als de generieke aanpak van de stikstofemissies als voorzien in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming wordt gewerkt aan de reductie van teveel stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur nu en in de toekomst.
Carola Schouten
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit