De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
Voor inbeslagneming van voorwerpen ter verbeurdverklaring uit hoofde van artikel 7, onder e, behoeven zij evenwel de machtiging van de officier van justitie.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Pensioenwet
artikel: 207
Wet op de economische delicten
artikel: 23a
Wet op het financieel toezicht
artikel: 1:92
Wet toezicht accountantsorganisaties
artikel: 63c
(26-09-2019)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
04-12-1997 |
11-12-1997 |
||||||
wijziging |
22-05-1958 |
Stb. 1958, 296 |
05-01-1959 |
Stb. 1959, 3 |
||||
nieuwe-regeling |
22-06-1950 |
Stb. 1950, K258 |
03-04-1951 |
Stb. 1951, 91 |