De volgende drukapparatuur voldoet aan de essentiële veiligheidseisen, genoemd in bijlage I bij de richtlijn. Het betreft:
drukvaten, met uitzondering van de onder c bedoelde, voor gassen, vloeibare gassen, onder druk opgeloste gassen, dampen en vloeistoffen waarvan de dampdruk bij de maximaal toelaatbare temperatuur meer dan 0,5 bar hoger is dan de normale atmosferische druk (1013 mbar), binnen de volgende grenzen:
voor stoffen, ingedeeld in groep 1, wanneer het volume groter is dan 1L en het product van PS en V groter is dan 25 bar.L, of wanneer de druk PS groter is dan 200 bar;
voor stoffen, ingedeeld in groep 2, wanneer het volume groter is dan 1L en het product van PS en V groter is dan 50 bar.L, of wanneer de druk PS groter is dan 1000 bar, alsmede alle draagbare brandblussers en flessen voor ademhalingstoestellen;
drukvaten, met uitzondering van de onder c bedoelde, voor vloeistoffen waarvan de dampdruk bij de maximaal toelaatbare temperatuur 0,5 bar of minder boven de normale atmosferische druk (1013 mbar) ligt, binnen de volgende grenzen:
voor stoffen, ingedeeld in groep 1, wanneer het volume groter is dan 1L en het product van PS en V groter is dan 200 bar.L of, wanneer de druk PS hoger is dan 500 bar;
voor stoffen, ingedeeld in groep 2, wanneer de druk PSmeer is dan 10 bar en het product van PS en V groter is dan 10 000 bar.L, of wanneer de druk PS meer dan 1000 bar is;
brandstofgestookte of anderszins verwarmde drukapparatuur waarbij gevaar voor oververhitting bestaat, bestemd voor de productie van stoom of oververhit water met een temperatuur hoger dan 110°C met een volume van meer dan 2L, alsmede alle snelkookpannen;
installatieleidingen bestemd voor gassen, vloeibare gassen, onder druk opgeloste gassen, dampen en vloeistoffen waarvan de dampdruk bij de maximaal toelaatbare temperatuur meer dan 0,5 bar hoger is dan de normale atmosferische druk (1013 mbar), binnen de volgende grenzen:
voor stoffen, ingedeeld in groep 1, met een DN groter dan 25;
voor stoffen, ingedeeld in groep 2, met een DN groter dan 32 en een product van PS en DN groter dan 1000 bar;
installatieleidingen bestemd voor vloeistoffen waarvan de dampdruk bij de maximaal toelaatbare temperatuur 0,5 bar of minder boven de normale atmosferische druk (1013 mbar) ligt binnen de volgende grenzen:
voor stoffen, ingedeeld in groep 1, met een DN groter dan 25 en een product van PS en DN groter dan 2000 bar;
voor stoffen, ingedeeld in groep 2, met een PS groter dan 10 bar en een DN groter dan 200 en een product van PS en DN groter dan 5000 bar;
veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, bestemd voor drukapparatuur als bedoeld onder a tot en met e.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Warenwetregeling drukapparatuur
artikel: 7a
(21-07-2016)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
19-07-2016 |
intrekking-regeling |
15-06-2016 |
15-06-2016 |
|||||
wijziging |
22-07-2004 |
22-07-2004 |
||||||
wijziging |
05-07-2001 |
05-07-2001 |
||||||
nieuwe-regeling |
05-07-1999 |
05-07-1999 |