De systematiek die wordt gehanteerd voor munitie-opslagplaatsen van Defensie, bestaat uit het aanhouden van veiligheidsafstanden die gebaseerd zijn op het maximale effect, dus zonder rekening te houden met de kans dat dit effect kan optreden. Onderdeel van deze systematiek is het definiëren van A-, B- en C-zones, waarbij de A-zone de kleinste afstand tot de munitieopslag heeft en de C-zone de grootste. Aan de A-, B- en C-zones zijn objecten toebedeeld die wel of niet toegestaan zijn binnen deze zones.
Daarnaast is vastgelegd op welke wijze met bestaande complexen dient te worden omgegaan, wanneer er binnen de veiligheidszones objecten aanwezig zijn die in nieuwe situaties niet zijn toegestaan. Voor deze objecten vindt een beoordeling van de feitelijke risico’s plaats, waarbij wordt aangesloten bij de werkwijze voor industriële risico’s: de risico-analyse.
Dit beleid is vastgelegd in de circulaire Van Houwelingen ‘Zonering en externe veiligheid rond munitie-opslagplaatsen’ van 12 april 1988. Na de vuurwerkramp in Enschede is vastgesteld (brief van 17 april 2001, kenmerk KvI 2001019781, van de minister van VROM aan de Tweede Kamer) dat de circulaire Van Houwelingen nog steeds van kracht is voor complexen van Defensie.
(02-05-2018)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
26-07-2006 |
nieuwe-regeling |
19-07-2006 |
19-07-2006 |
Opmerkingen
1) De datum van inwerkingtreding ligt voor de datum van uitgifte.