In een recente uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: voorzieningenrechter) een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen in een zaak betreffende woningbouw in Netersel. Deze zaak illustreert de complexe afweging tussen lokale woningbehoefte en individuele belangen van omwonenden, met bijzondere aandacht voor stedenbouwkundige inpasbaarheid en woongenot, en onderstreept het belang van een gedegen onderbouwing van woningbouwplannen.
Het geschil gaat om een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan dat de bouw van maximaal 11 woningen mogelijk maakt. Het college heeft aan de ontwikkelaar een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 10 woningen, namelijk zes grondgebonden woningen en vier appartementen en een gemeenschappelijke ruimte. De eigenaar van een van de aan het plangebied grenzende percelen (hierna: verzoeker) heeft verzocht om schorsing van zowel het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning, uit vrees voor nadelige effecten op zijn woon- en leefomgeving. De voorzieningenrechter beoordeelt dit verzoek als volgt.
In het standpunt van verzoeker dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid en het gebruik van deelauto’s onvoldoende in het plan is geregeld, ziet de voorzieningenrechter geen reden om het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning te schorsen. De gemeenteraad heeft volgens de voorzieningenrechter voldoende toegelicht dat in de planregels is gewaarborgd dat er 16 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarvan minimaal twee voor deelauto’s. Met die 16 parkeerplaatsen kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen, aldus de voorzieningenrechter.
Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat het plan gedeeltelijk is voorzien op gronden die door verjaring zijn eigendom zijn geworden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de gegevens in het kadaster leidend zijn en dat daaruit blijkt dat het plan niet is voorzien op het perceel van verzoeker. Alleen een privaatrechtelijke belemmering kan aan vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staan. Een beroep op verjaring waardoor het eigendom van grond zou zijn verkregen, is daartoe onvoldoende. Een eigendomsrecht is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het plan leidt tot strijd met het eigendomsrecht en tevens vaststaat dat niet tot opheffing van het eigendomsrecht kan worden overgegaan. Omdat niet is gebleken dat het plangebied zich uitstrekt over gronden die al dan niet door verjaring eigendom zijn van verzoeker, en de burgerlijke rechter zich daar (nog) niet over heeft uitgesproken, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering die aan verwezenlijking van het bestemmingsplan in de weg staat.
Tot slot kwam aan bod de vraag of het plan zou leiden tot een onaanvaardbare toename van het bouwvolume en daarmee tot een onevenredige aantasting van het woongenot van verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beoogde bebouwing passend is in de omgeving omdat:
De afstand van het appartementengebouw tot de voorste perceelsgrens (ongeveer 5 meter) aansluit bij de variërende afstanden van omliggende bebouwing;
De breedte van het appartementengebouw (ongeveer 28 meter) is geïnspireerd op bestaande bouwvolumes in de directe omgeving;
De schuine positionering van het gebouw bijdraagt aan het behoud van zichtlijnen en ruimtelijke kwaliteit;
De maximale bouwhoogte in het nieuwe plan (8,5 à 9,5 meter) lager is dan in het geldende bestemmingsplan (10 meter) en aansluit bij omliggende percelen.
De voorzieningenrechter benadrukt daarnaast het limitatief-imperatief stelsel bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. Vanwege het gegeven dat er geen sprake is van een van de weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning moet worden geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning van kracht blijven. Daarmee wordt het belang van een zorgvuldige belangenafweging, volledige planvorming en een gedegen onderbouwing in ruimtelijke ordeningskwesties wederom onderstreept.