De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg oordeelt in de uitspraak van 13 september 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:6234) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) niet bevoegd was om in afwijking van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning voor het realiseren van een woonproject met twaalf tijdelijke woningen en bijbehorende voorzieningen te verlenen, omdat de gemeenteraad de voor het bouwplan vereiste verklaring van geen bedenkingen (“vvgb”) niet heeft afgegeven.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil dat op grond van art. 2.27 Wabo jo. art. 6.5, eerste en tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (“Bor”) voor het bouwplan een vvgb is vereist. De gemeenteraad stelt in dit verband een jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voor het vergunde bouwproject een algemene vvgb te hebben afgegeven voor maximaal 72 tijdelijke woningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit besluit van de gemeenteraad niet genomen in overeenstemming met de Wabo en het Bor. Uit het systeem van de Wabo en het Bor volgt dat een vvgb voor een concreet bouwplan wordt afgegeven, waarbij de gemeenteraad beoordeelt of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. De afgifte van een algemene vvgb, ongeacht de locatie van het nog te ontwikkelen bouwplan, verhoudt zich daar niet mee. Uit het besluit van de gemeenteraad blijkt niet dat het ziet op dit specifieke bouwplan. Omdat de redactie van het besluit van de gemeenteraad ook niet wijst op de toepassing van art. 6.5, derde lid, Bor (dat ziet op het aanwijzen van categorieën van gevallen, waarin een vvgb niet is vereist) én – voor zover het besluit van de gemeenteraad wel een categorie-aanwijzing zou zijn – dit besluit met het oog op inwerkingtreding ten onrechte niet in het Gemeenteblad is gepubliceerd, concludeert de voorzieningenrechter dat het college de aangevraagde omgevingsvergunning zonder de vereiste vvgb en daarmee onbevoegd heeft verleend.