Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Uitspraak over relatie tussen de Erfgoedwet en de Omgevingswet en al dan niet toepasselijke omgevingsplanactiviteit bij een gemeentelijk monument

Op 10 april 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland een interessante uitspraak gedaan over een weigering van een aanwijzing als gemeentelijk monument in relatie tot de Omgevingswet.

11 april 2024

In de uitspraak wordt ingegaan op de relatie tussen een erfgoedverordening op basis van de Erfgoedwet en het omgevingsplan en een vergunningplicht op grond van de erfgoedverordening/Wabo in relatie tot de omgevingsplanactiviteit.

Eiseres heeft het college verzocht om de Sint Vituskerk aan de Hooghuizenweg 36 in Huizen (de Vituskerk) te plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst.

Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 8 maart 2023 afgewezen. Met het besluit van 29 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Op grond van artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet, kan de gemeenteraad een erfgoedverordening vaststellen. De mogelijkheid om een pand als gemeentelijk monument aan te wijzen is geregeld in artikel 2.2 van de Verordening Fysieke Leefomgeving Huizen 2022 (de verordening). De verordening moet voor zover deze bepalingen bevat over de aanwijzing tot gemeentelijke monument worden aangemerkt als erfgoedverordening in de zin van artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet.

De erfgoedverordening blijft tot 1 januari 2032 gelden voor gemeentelijke monumenten

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. Op grond van artikel 2.4 van de Omgevingswet stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Op 1 januari 2032 treedt artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet in werking (Koninklijk besluit van 10 juli 2023, artikel 2, Staatsblad 2023, 267). Op grond van deze bepaling wordt artikel 3.16 van de Erfgoedwet gewijzigd en wordt na het tweede lid een lid ingevoegd dat luidt dat de erfgoedverordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

De rechtbank overweegt dat een regeling voor de aanwijzing van onroerende zaken als monument over de fysieke leefomgeving gaat, als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Uit de hiervoor genoemde bepalingen volgt dan ook dat gemeenteraden uiterlijk op 1 januari 2032 moeten hebben geregeld dat een regeling over de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet meer in een gemeentelijke erfgoedverordening is opgenomen. Als zij zo’n regeling willen handhaven, moeten zij die voor die tijd in het gemeentelijke omgevingsplan opnemen, met de mogelijkheid om daaraan een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit te koppelen.

Tot 1 januari 2032 kunnen gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van een erfgoedverordening. De rechtbank beoordeelt de weigering om dat in deze zaak te doen dan ook aan de hand van de bestaande regeling van de gemeente Huizen. Het omgevingsplan speelt in die beoordeling geen rol.

Omgevingsvergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bij gemeentelijk monument

Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken. Daarmee zijn ook de bepalingen over het slopen, verstoren of wijzigen van een gemeentelijk monument waarop de vergunningplicht van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo van toepassing was, ingetrokken.

Daarmee komt de vraag op of met de inwerkingtreding van de Omgevingswet een op grond van een erfgoedverordening aangewezen gemeentelijk monument tot 1 januari 2032 met vergelijkbare beperkingen wordt geconfronteerd als de beperkingen die tot 1 januari 2024 uit de Wabo voortvloeiden. De beantwoording van deze vraag is relevant om vast te kunnen stellen of eiseres (nog steeds) procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. De rechtbank wijst in dit kader op de volgende overgangsregeling.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Artikel 22.8 van de Omgevingswet bepaalt dat voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Omgevingswet kunnen bij algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen. Op grond van artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit worden voor de toepassing van artikel 22.8 van de Omgevingswet regels in een gemeentelijke verordening kort gezegd als regels als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de wet aangemerkt voor zover het gaat om regels over een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de tot 1 januari 2024 geldende Wabo.

De rechtbank overweegt dat uit dit overgangsstelsel volgt dat vergunning- of ontheffingplichten die krachtens artikel 2.2, eerste of tweede lid, van de Wabo werden aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, in de periode van 1 januari 2024 tot 1 januari 2032 worden aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Voor het slopen, verstoren of wijzigen van een gemeentelijk monument waarop de vergunningplicht van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo van toepassing was, betekent dit dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig blijft. Het belang van eiseres bij de aanwijzing is gelegen in het ontstaan van die vergunningplicht.

Artikel delen