Op 26 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4869) deed de ABRvS weer een interessante uitspraak over het vertrouwensbeginsel. Aan de orde was de vraag of er al dan niet sprake was van een toezegging over het verlenen van de omgevingsvergunning voor een dakopbouw (die later is geweigerd) in een e-mail. Alhoewel de passage uit de e-mail de indruk zou kunnen wekken dat de projectinspecteur het voornemen heeft om een besluit op te stellen tot verlening van de omgevingsvergunning, volgt uit een andere passage in diezelfde e-mail dat verschillende afdelingen nog niet akkoord zijn met het verlenen van de omgevingsvergunning en dat er hierover nog intern overleg moet plaatsvinden. Gelet op de passage in de e-mail over de twijfels van de afdeling Stedenbouw en de verwijzing naar intern overleg kon en mocht [appellant] uit deze e-mail redelijkerwijs niet afleiden dat het college de door hem aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen. Vandaar dat het beroep op het vertrouwensbeginsel toch niet slaagde.
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw afgewezen. [appellant] wil, onder andere door het realiseren van een dakopbouw op de derde verdieping, zijn woning aan de [locatie] in Den Haag vergroten. Hij heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘bouwen’. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat het bouwplan volgens het college in strijd is met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vruchten- en Heesterbuurt". Volgens [appellant] heeft het college toezeggingen gedaan, waarmee het college bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt op grond waarvan [appellant] volgens hem mocht verwachten dat de omgevingsvergunning verleend zou worden.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning te weigeren. Volgens [appellant] zijn in de brief van het college van 1 december 2020 en de e-mail van de projectinspecteur van de gemeente Den Haag van 16 december 2020 aan hem toezeggingen gedaan op grond waarvan hij mocht vertrouwen dat de omgevingsvergunning verleend zou worden. Daarnaast voert hij aan dat de projectinspecteur de indruk heeft gewekt dat de aangevraagde omgevingsvergunning verleend zou worden door nieuwe tekeningen te laten maken door de constructeur van [appellant], zonder dit met [appellant] te overleggen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel niet langer vereist dat degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maakt dat er sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van het daartoe bevoegde orgaan.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van het college toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de omgevingsvergunning verleend zou worden voor de dakopbouw op de derde verdieping.
Weliswaar merkt de projectinspecteur in de brief van 1 december 2020 op dat hij niet zeker is over de mate waarin de dakopbouw storend zichtbaar is vanaf de openbare weg, maar hiermee impliceert de projectinspecteur niet dat de vergunning verleend zal worden zodra de afdeling Welstand akkoord is. In dezelfde brief schrijft de afdeling Stedenbouw immers het volgende:
"In deze aanvraag is aan de voorzijde minimaal sprake van een fysieke verhoging van de bebouwing, maar van een dakopbouw die zich door de gekozen lage bouwhoogte (plafond op 2,1 m hoogte) grotendeels achter het dakschild bevindt. Toch zou deze toevoeging vanuit overhoekse zichten deels zichtbaar zijn en hierdoor de oorspronkelijke volumeopbouw enigszins verstoren. Daarnaast tast de voorgestelde opbouw het daklandschap aan de achterzijde aan en zal de oorspronkelijke overgang met het aangrenzende hogere hoekaccent verrommeld raken. Dit is zeker in het geval van dit waardevolle Nieuwe Haagse schoolarchitectuurexemplaren ongewenst en risicovol voor de verdere ontwikkeling van de rijbebouwing. Voorzichtigheid is daarom op zijn plaats en de vijflagenregeling zal hierbij niet worden gebruikt voor dakopbouwachtige invullingen."
Hieruit blijkt dat de afdeling Stedenbouw nog niet overtuigd is van de dakopbouw. Daarnaast staat in de brief van 1 december 2020 dat ook de afdelingen Welstand en Bouwbesluit - bouwfysica nog niet akkoord zijn. Daarom is de Afdeling van oordeel dat er in deze brief geen sprake is van een toezegging waaruit [appellant] redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college de door hem aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen.
Naar aanleiding van de brief van 1 december heeft [appellant] een gewijzigde aanvraag ingediend. In de e-mail van 16 december 2020 over de gewijzigde aanvraag van [appellant] schrijft de projectinspecteur het volgende:
"Ik heb nog 5 dagen om een besluit op te stellen dus dit wordt allemaal wat krap. Mijn doel is om voor de kerst een (positief) besluit op te stellen. Maar of dit deze week lukt ik denk het niet. Dus ik ga de aanvraag termijn verlengen met de standaard termijn van 6 weken. Als dit eind deze week noodzakelijk is. (…) Als het proces zich gedraagd zo als ik verwacht kan ik dan begin volgende week een besluit opstellen. NB: ik werk volgende week 4 dagen dus tijd genoeg."
Alhoewel deze passage uit de e-mail de indruk zou kunnen wekken dat de projectinspecteur het voornemen heeft om een besluit op te stellen tot verlening van de omgevingsvergunning, volgt uit een andere passage in diezelfde e-mail dat verschillende afdelingen nog niet akkoord zijn met het verlenen van de omgevingsvergunning en dat er hierover nog intern overleg moet plaatsvinden. Aan het begin van de e-mail staat namelijk: "Stedenbouw blijft twijfels hebben over de hoogte van het dak. (dit is mijn probleem. Ik vind dat welstand voorrang heeft op stedenbouw op het punt dakopbouw is wel of niet zichtbaar vanaf de openbare straat. Maar dit moet ik nog uitpraten intern.) Constructie geeft aan dat het nu niet akkoord is. Zij hebben contact gehad met uw constructeur zodat probleem wordt opgelost. Bouwfysica heeft een akkoord onder voorwaarde gegeven: Afdeling 3.6 Luchtverversing akkoord onder voorwaarde
Toon aan dat de afvoer van de badruimten en de toiletruimte direct naar buiten plaatsvindt door de uitmonding aan te geven op de dak plattegrond."
Gelet op deze passage over de twijfels van de afdeling Stedenbouw en de verwijzing naar intern overleg kon en mocht [appellant] uit deze e-mail redelijkerwijs niet afleiden dat het college de door hem aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen. De Afdeling volgt de lezing van [appellant], dat uit de e-mail blijkt dat de afdeling Stedenbouw met de dakopbouw op zichzelf wel akkoord was, maar enkel twijfels had over de hoogte van de dakopbouw, niet.
Gelet op het voorgaande, is er naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een toezegging waaruit [appellant] redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college de door hem aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen.
Wat [appellant] heeft aangevoerd over de extra tekeningen die de projectinspecteur heeft laten maken zonder dit met [appellant] te overleggen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit geen toezegging of gedraging is waaruit [appellant] redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college de aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen.
Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de aangevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen.